Herman Damveld blikt terug op de ajren van protest tegen opslag van kernafval in zoutkoepels, nu deze optie opnieuw in beeld is.

Op 18 juni 1976 schrijft de regering een brief aan het college van Gedeputeerde Staten van Groningen en Drenthe, waarin wordt meegedeeld dat vijf zoutkoepels in aanmerking komen voor proefboringen in verband met eventuele opslag van kernafval: Gasselte, Schoonlo, Pieterburen, Onstwedde en Anlo. Het is onduidelijk waarop de rangorde van de opslagplaatsen gebaseerd is. Er zijn wel zogeheten criteria voor, maar de lijst met criteria roept veel vraagtekens op.
Overal in de provincies Groningen en Drenthe komt het tot de oprichting van actiegroepen. In februari 1977 is er een demonstratie in Onstwedde. Hieraan nemen enkele duizenden burgers en boeren deel – de laatsten met hun trekkers. Dit is het begin van een langdurige strijd, die met toenemende steun onder de bevolking tegen de dumping van atoomafval zal worden geleverd. Het cluster van actiegroepen groeit uit tot een breed volksverzet, zoals ik in Noorderbreedte van mei 1985 heb beschreven.
Een belangrijk moment in deze periode van protest is het voorjaar van 1987, als een rapport van de regeringscommissie Opslag te Land (OPLA) verschijnt, met 34 zoutkoepel- en lagen in Drenthe, Groningen, Friesland, Overijssel en Gelderland. Een groot deel van deze locaties is nieuw, en het rapport is niet toegestuurd aan de betreffende gemeentebesturen.
Het verzet in het Noorden tegen opslag van kernafval in zout leeft op. Op 18 mei 1987 informeert de Milieufederatie Groningen de betrokken gemeenten in het Noordoosten over het OPLA-rapport en vraagt om een reactie. Rond juni, juli staat de regionale pers bol van berichten over de OPLA-voornemens. In het Financieel Dagblad meldt commissaris der koningin Henk Vonhoff van de provincie Groningen ongelukkig te zijn met het voornemen van minister De Korte (Economische Zaken) ‘een onderzoek te starten naar de mogelijkheden om kernafval te storten in Groningen zoutkoepels’. De minister hoeft niet te rekenen op medewerking van het Groningen provinciebestuur.
Vanuit het Friese provinciebestuur komen vergelijkbare reacties. Het feit dat Gelderland, Overijssel en Friesland nu ook kandidaat zijn voor opslag van atoomafval in zout, geeft aanleiding tot vele politieke debatten en voorbereidingsbijeenkomsten van actiegroepen in deze provincies. Het is tevens het begin van het Zoutkoepeloverleg. Hierin zijn de activiteiten van lokale antiopslaggroepen, de Milieufederaties Drenthe, Groningen, Friesland, Overijssel en Gelderland gebundeld.
De regering gaat ondertussen gewoon door met het maken van opslagplannen. De OPLA brengt in november 1993 weer een rapport uit. Een belangrijk thema daarin zijn de rekenmodellen om de veiligheid van de opslag te kunnen berekenen. De conclusie luidt vrij vertaald: elke uitspraak over de veiligheid van de opslag blijft een gok.
Ook staat in dit rapport een nieuwe rangorde van geschikte zoutkoepels: Ternaard in Friesland; Zuidwending, Pieterburen, Onstwedde en Winschoten in de provincie Groningen; Schoonlo en Gasselte-Drouwen in Drenthe. Dat geeft een nieuwe impuls aan het verzet. En dit verzet klinkt tegenwoordig nog steeds door in bijvoorbeeld de nieuwste versies van de Provinciale Omgevingsplannen, die opslag in zout verbieden. Sindsdien heeft de regering geen nieuwe lijst met opslaglocaties meer uitgebracht.

Terughaalbaarheid

Eveneens in 1993 bepaalt de regering dat kernafval terughaalbaar moet worden opgeslagen. Milieuminister Hans Alders stelt dat zout ‘minder aantrekkelijk’ is voor een ‘permanent terugneembare berging’, maar ‘het is niet zinvol één alternatief, nl. zoutmijnen, op voorhand uit te sluiten’. Zoutkoepels blijven dus in beeld, maar eerst moet verder gestudeerd worden.
Waarom kernafval terughaalbaar moet zijn en wat terughaalbaarheid is, blijft echter duister als we de stukken bestuderen. Er is één verklaring voor het regeringsstandpunt die het meest aannemelijk is, maar waarover geen openbare stukken bestaan. In de wandelgangen ging begin 1993 het gerucht dat Alders in zou stemmen met proefboringen. Dat hoorden zijn partijgenoten in de provincie Groningen en Drenthe. Vooral de PvdA van Drenthe maakte Alders duidelijk dat een besluit tot proefboringen door een PvdA-minister zeer slecht zou vallen bij de achterban. En de PvdA stond er toch al slecht voor vanwege ongelukkige uitspraken van Wim Kok over de beperking van de WAO. Nog een onwelgevallig besluit zou de achterban niet kunnen verdragen. Naar verluidt is dat de reden waarom Aders naar een politieke uitweg zocht en die vond in ’terugneembaarheid’. Het besluit heeft in ieder geval als resultaat dat de neiging tot opslag in zoutkoepels is verminderd.

Duitse zoutkoepels

In genoemd nummer van Noorderbreedte ging het ook over de vraag waarom gekozen was voor zout: de belangrijkste reden was dat in Duitsland rond 1980 opslagplaatsen voor hoogradioactief afval in bedrijf zouden komen. Men dacht: we volgen Duitsland na, daar zijn ze verder dan wij en wij hebben ook zoutkoepels. In de deelstaat Nedersaksen ligt de zoutkoepel Asse, waarin tot 1978 zo’n 124.000 vaten licht en middel radioactief afval zijn opgeslagen. Rond 1970 was het de bedoeling dat er ook hoogradioactief afval in zou komen. Maar het is anders gelopen. De zoutmijn heeft drie brede, diepe gangen naar beneden: de schachten, waarvan er twee al lange tijd onder water staan. De derde dreigt inmiddels ook onder te lopen. Hoogradioactief afval is er dan ook nooit in gekomen. Integendeel: men is nu bezig de zoutkoepel op te vullen met zoutbeton, net als bij Morsleben.
De zoutkoepel te Morsleben in het vroegere Oost-Duitsland had een vergunning voor de opslag van licht- en middelradioactief afval. Ook deze zoutkoepel dreigt vol water te lopen en in te storten. Mede daarom heeft de Duitse regering in mei 2000 besloten te stoppen met de opslag in Morsleben. In maart 2003 is besloten om 670 000 m3 opslagruimte van de zoutkoepel op te vullen met een mengsel van zout, steenkoolfilteras, cement en water, omdat de veiligheid acuut in gevaar kwam. De sluiting van deze opslagmijn kost twee miljard euro. Dat staat in de vergunning tot sluiting die het Bundesamt für Strahlenschutz (BfS) eind 2005 heeft aangevraagd. Om het radioactieve afval voorgoed veilig af te sluiten van milieu-invloeden, moet in totaal 4 miljoen kubieke meter opgevuld worden. Het BfS schat dat na het verkrijgen van de vergunning vijftien jaar nodig is voor het opvullen en definitief sluiten van de zoutkoepel.
De belangrijkste zoutkoepel in Duitsland is die te Gorleben. Vanaf 1977 wordt hier onderzoek verricht. Men ontdekte daarbij dat de zoutkoepel in contact staat met grondwater. Daarmee voldoet de koepel niet aan een centrale eis voor geschiktheid. Toch zette de regering-Kohl het onderzoek en de aanleg van een gedeeltelijke opslagmijn door met als argument dat er hoop was op gunstige resultaten. De regering-Schröder vond Gorleben echter ongeschikt en besloot op 14 juni 2000 het onderzoek te stoppen, dat tot dan toe 1,3 miljard euro had gekost. De huidige regering-Merkel heeft dit besluit in november 2005 overgenomen.

Explosief zout

‘Als het atoomafval in zout wordt opgeslagen, wordt dit zout in de loop van de tijd aan een zeer grote dosis straling blootgesteld. Daardoor wordt het zout omgezet in de materialen waaruit het is opgebouwd, namelijk natrium en chloor’, schreef ik in 1985 in Noorderbreedte en vervolgde: ‘Als de temperatuur van het zout oploopt, vindt er omvorming plaats in omgekeerde richting. Natrium en chloor worden weer omgezet in zout. Daarbij komt veel warmte vrij, waardoor vaten met kernafval kunnen smelten.’
De regering vond het eind jaren zeventig niet nodig om dit te laten onderzoeken; men ontkende het probleem gewoon. Na veel gedoe en ingrijpen van de Tweede Kamer kreeg professor H.W. den Hartog van het Laboratorium voor Vaste Stof Fysica van de Rijksuniversiteit Groningen van de regering geld voor dit onderzoek. Recent vertelde Den Hartog mij over het onderzoek waar hij nog altijd mee bezig is: ‘Als we bestraald zout opwarmen doen zich explosieve reacties voor. Soms is bij onze experimenten waargenomen dat een vrij zwaar platina dekseltje weg werd geblazen.’ Opslag in zout geeft mogelijk een ondergrondse explosie. ‘De zoutkoepel zal niet uit elkaar spatten,’ benadrukt Den Hartog, ‘maar de explosieve kracht die ik heb berekend, is niet gering en er kan flinke schade van komen’.

Recyclen

Tegenwoordig denkt men het kernafvalprobleem op te kunnen lossen via de zogeheten verkorting van de gevaarperiode, het ‘recyclen’.
‘Samen met (inter)nationale partners zullen nieuwe technieken voor de radioactieve afvalverwerking moeten worden ontwikkeld’, zo staat in een manifest over de energievoorziening voor de toekomst dat het CDA in november 2005 heeft vastgesteld. Bij die nieuwe technieken doelt het CDA op de genoemde verkorting van de gevaarperiode van kernafval. Ook oud-politici als Lubbers en Terlouw noemden begin 2006 deze methode als mogelijkheid.
Maar recyclen van kernafval is een illusie. Neem het feit dat de methode het beste werkt in snelle kweekreactoren, zoals er een gepland was te Kalkar. Die kweekreactor is alweer jaren geleden omgebouwd tot pretpark, omdat het kweekproces onrijp en te duur was. We krijgen dan de absurde situatie dat er ergens een Kalkarcentrale gebouwd moet worden om de langlevende radioactieve stoffen van de kerncentrales Borssele en Dodewaard te behandelen.
Een andere verwerkingsmethode zou een combinatie zijn van een deeltjesversneller en een kerncentrale. Dit is een methode die nog nergens ter wereld is toegepast. Zelfs voorstanders van kernenergie stellen dat het technische bewijs dat die techniek werkt er niet voor 2025 komt. In feite betekent doorgaan met kernenergie dus doorgaan met maken van gevaarlijk radioactief afval waar geen oplossing voor is. En het roepen om hergebruik van kernafval is in feite een pleidooi om nieuwe kerninstallaties voor die verwerking te bouwen.
In het energieblad Stromen van 3 februari jl. stelt Hans Codée, directeur van COVRA, de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval, zonder nadere uitleg dat kernafval geen probleem meer is. De COVRA zorgt voor tijdelijke bovengrondse opslag van het kernafval en heeft sinds kort ook de verantwoordelijkheid voor onderzoek naar de ondergrondse opslag. Codée pleit voor opslag van hoogradioactief afval in zoutkoepels: kosten 1,3 miljard euro.
We moeten er kortom rekening mee houden dat voorstanders van kernenergie opslag in zout een prima oplossing vinden en dat de zoutkoepels weer op de agenda komen te staan.

Herman Damveld is zelfstandig onderzoeker en publicist op het gebied van energie. Hij schreef in de afgelopen decennia verschillende stukken in Noorderbreedte over de eventuele opslag van kernafval in zoutkoepels.