Dit is Jan, onze waterman. Hij regelt al eeuwen lang de waterhuishouding in ons land. En met succes: het maken van land 'uit water', de bescherming van ons land tegen de zee, het is allemaal het werk van Jan.

In poldergebieden moet hij steeds meer water ‘opdweilen’ om aan de behoeften van de inwoners te voldoen. Niet dat men tegenwoordig andere eisen stelt. Nog steeds willen de mensen droge voeten en Jan zorgt daarvoor. Maar hij zorgt niet alleen voor droge voeten, hij brengt ook water naar plaatsen waar dat gewenst is. ‘Zegt u maar hoe u het hebben wilt, dan zorg ik er wel voor’ zegt Jan altijd. Jan is geen prater, hij doet. Toch is hij nu aan het twijfelen geslagen over zijn klantvriendelijkheid; op de ene plaats moet hij zich te pletter dweilen om een gebied droog te houden terwijl hij op andere plaatsen ternauwernood voldoende water aan kan slepen om het gebied natter te maken.
‘Het lijkt erop dat ik iets mis’ zo overpeinst hij. ‘Wat is er veranderd in de jaren?’ En hij daalt af richting de polder om weer eens een flinke plas water op te dweilen om meteen daarna, met een flinke last water op zijn rug, koers te zetten naar de hogere delen om die te ‘beregenen’.

Alde Feanen

Deze situatie is kenmerkend voor veel gebieden in ons land, met veen in de ondiepe ondergrond en met verschillende grondgebruikers als landbouw en natuur die verschillende eisen stellen aan het waterbeheer. Karakteristiek voor een dergelijke situatie is het waterbeheer rond het in Friesland gelegen laagveenmoerasgebied de Alde Feanen (Oude Venen) rond Eernewoude). Het gebied is een ‘Wetland van internationale allure’ en bestaat uit een aaneenschakeling van meren, veenplassen, petgaten, rietlanden, schraallanden, ruigten, struwelen en moerasbossen. Bovendien komen in dit gebied steeds zeldzamer wordende trilveen-, veenmosrietland-, blauwgrasland- en dotterbloemhooilandvegetaties voor. Ook vormen de Alde Feanen een van de belangrijkste watervogelgebieden in Nederland. Het beleid is dan ook gericht op bescherming en ontwikkeling van dit gebied.

Poldermodel

Maar, in de op afstand van de Alde Feanen gelegen landbouwgebieden, met name het gebied dat bekend staan als het Lage Midden, wordt al sinds mensenheugenis de waterstand met enige regelmaat verlaagd. Doel van deze ingreep is geweest om de draagkracht van de gronden te vergroten in deze van nature natte gebieden. De hoge waterstanden vormen namelijk een beperking voor de beweiding met vee en nog belangrijker, het bedrijven van akkerbouw. Het middel dat hiertoe is ingezet is typisch Hollands: leg op korte afstand van elkaar een stel evenwijdig lopende sloten aan en handhaaf hierin een laag polderpeil. Het ‘poldermodel’ was hiermee geboren. De enige keerzijde die hieraan was verbonden is dat de polders een hoeveelheid water uitsloegen die uiteindelijk naar zee werd getransporteerd. Dit was maar een klein nadeel dat niet opwoog tegen de voordelen. Het waterbezwaar (de hoeveelheid uitgeslagen water) was bovendien relatief gering en kon met eenvoudige middelen worden uitgeslagen.
Deze comfortabele situatie duurde echter niet lang. Een gevolg van de verbeterde ontwatering was dat het aanwezige veen begon in te klinken onder invloed van zijn eigen gewicht, een effect dat zich laat vergelijken als een spons die uitdroogt en daardoor een kleiner volume inneemt. Daar komt nog bij het effect dat door toetreding van lucht het veen, zijnde een organische stof, begint te oxyderen waardoor het ‘in rook opgaat’. Het samengesteld effect is daarmee dat het maaiveld daalt onder invloed van de verlaging van het waterpeil.
Deze tekortkoming van het poldermodel werd voortvarend aangepakt. Met nieuwe technische middelen werd de ontwatering opnieuw verbeterd: van windenergie schakelden we over op stoom en daarna op diesel of elektrische stroom. En omdat de verlaging van de waterstand, in vergelijking tot de ‘natuurlijke’ waterstand (dus zonder bemaling) is toegenomen, nam ook het waterbezwaar toe.
Daar blijft het allemaal niet bij. Naarmate het waterbezwaar verder toeneemt, neemt ook de invloed van de lage polderwaterstanden naar de omgeving toe. Dat is op zich geen probleem als ook in de omgeving een verlaging van de waterstand gewenst is. Maar vaak is dit allerminst gewenst. Dus zul je hier water moeten aanvoeren om een ongewenste daling van de grondwaterstand te voorkomen.
De noodzakelijke inspanning is daarmee buitenproportioneel aan het oplopen: het zorgdragen voor waterafvoer in de polders en wateraanvoer naar terreindelen die geen grondwaterstanddaling kunnen verdragen. Anders gezegd: het creatief rondpompen van water. En naarmate de verlaging van de waterstanden in de polder nog weer verder gaat onder invloed van het immer voortgaande proces van maaivelddaling, zul je dus nog weer extra inspanningen moeten leveren om de ongewenste effecten in de omgeving te voorkomen. Het is duidelijk dat we hiermee in een vicieuze cirkel terecht zijn gekomen en het middel dus wel eens erger zou kunnen zijn dan de kwaal. De effecten van het waterbeheer worden steeds intenser en grootschaliger. Van een ‘natuurlijke’ waterhuishouding is allang geen sprake meer.
Om enig inzicht te verschaffen in de mate waarin de situatie rond de Alde Feanen uit de hand is gelopen, is een aantal illustraties opgenomen die een beeld schetsen van de ontwikkelingen in de loop van de tijd. Voor de nabije toekomst is vooralsnog uitgegaan van een voortzetting van het huidige beleid.

Creatief rondpompen

De waterbeheersingsinspanning die geleverd moet worden in 2050 is gigantisch. Dit kan worden afgeleid door de wateraanvoer naar de Alde Feanen te vergelijken met het Nederlandse neerslagoverschot, dat is de hoeveelheid neerslag minus de verdamping. Dat neerslagoverschot is zo’n 300 mm per jaar. De wateraanvoer die nodig is om de ongewenste daling van de grondwaterstanden in de Alde Feanen te compenseren, bedraagt, gerekend voor het zomerhalfjaar, maar liefst ruim 1200 mm per jaar! Gerekend over het oppervlak van de Alde Feanen is dit al een kolossale hoeveelheid water. Tegelijkertijd moet er ook water afgevoerd worden uit de laagliggende polders ten zuiden van de Alde Feanen, want daar is het ten slotte allemaal om begonnen. Deze hoeveelheid is evenmin bepaald kinderachtig en bedraagt, alleen al voor de polder Hege Warren, 1460 mm per jaar. Daar komt nog bij het waterbezwaar van de op grotere afstand gelegen Groote Veenpolder, met ruim 450 mm per jaar.
Dat de waterhuishoudkundige inspanningen om dit systeem ‘in de lucht’ te houden geld kosten, laat zich raden. Bovendien nemen die kosten steeds verder toe. Steeds meer geld is nodig om een toenemende hoeveelheid water af te voeren en daar komen de gelden bij die nodig zijn om aanvoer te realiseren naar plaatsen waar water gewenst is. Een voor de hand liggende ontwikkeling want: hoe kunstmatiger, hoe duurder.

Wie zal dat betalen?

Het is interessant wat het ontwerp voor het Tweede waterhuishoudingsplan van Friesland opmerkt over deze ontwikkelingen. In een vooruitblik naar het jaar 2030 wordt gesteld: ‘Het waterbeheer (oppervlaktewater en grondwater) is tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten afgestemd op de wensen van de verschillende belangen.’ Deze stelling is waarschijnlijk meer ingegeven door de behoefte aan politiek aansprekende terminologie dan aan de werkelijkheid. Toegepast op de Alde Feanen rijst onmiddellijk de vraag welke belangen allemaal gediend zijn met het gevoerde beleid. Het antwoord hierop is kort: die van de agrarische sector. Het zou nog te accepteren zijn dat het waterbeheer wordt afgestemd op de belangen van uitsluitend deze sector mits andere belanghebbenden, zoals natuur- en recreatieorganisaties, hier geen of nauwelijks hinder van ondervinden en de kosten van het beheer worden gedragen door de enige sector die profijt trekt van dit beleid. Aan deze beide voorwaarden wordt echter op geen enkele manier voldaan.
Tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten? Nu al betalen burgers rond de ( 500 per jaar aan waterschapslasten. In sommige delen van de provincie wordt in het plan tot 2008 een jaarlijkse stijging voorzien met 7,6%. Hoewel het te ver gaat om deze stijging van de tarieven uitsluitend en volledig terug te voeren op verbeteringen ten behoeve van de agrarische sector, is het een feit dat de te verwachten kostenontwikkeling een gevolg is van een eenzijdige waterhuishoudkundige inrichting die gericht is op één sector, de agrarische. Omdat de excessieve kosten niet door de sector zelf gedragen kunnen worden, worden deze afgewend op het publiek. Een betere formulering van de stelling in het waterhuishoudingsplan zou dan ook zijn: ‘Het waterbeheer is alleen afgestemd op de behoeften van de landbouw; de buitensporige kosten die dit met zich meebrengt worden verhaald op het publiek, wiens belangen grotendeels worden veronachtzaamd.’

Aftands systeem

Wie het mechanisme van de voortgaande maaivelddaling eenmaal doorheeft, zal, zo zou je verwachten, voorzichtig zijn om opnieuw het instrument van polderpeilverlaging te hanteren. Dat blijkt ‘mee’ te vallen. De enige tegemoetkoming die het waterhuishoudingsplan biedt ten aanzien van deze problematiek, is dat de meest extreme vormen van peilverlaging worden beperkt. Bovendien wordt er ruimte gelaten voor uitzonderingen.
Samenvattend biedt dit een weinig aantrekkelijk perspectief voor de komende eeuw. Het waterbeheersingssysteem wordt nog kunstmatiger en nog weer duurder en de gevolgen zijn bovendien onomkeerbaar. Met de entree van een nieuw millennium had men een trendbreuk moeten creëren met het verleden. Het instrument van polderpeilverlagingen is een overblijfsel van een andere tijdgeest, waarin op economisch gebied de toon werd gezet door de agrarische sector. Andere belangen zoals natuur en recreatie speelden geen rol van betekenis. Dat destijds bij het ontwerp van het waterbeheersingssysteem de prioriteit uitging naar deze sector, ligt voor de hand. Het is des te onbegrijpelijker dat polderpeilverlaging nog steeds als instrument wordt gehandhaafd terwijl het economische belang dat hieraan is gerelateerd, relatief steeds minder wordt en andere belangengroepen worden gedupeerd door de eenzijdige inrichting van het watersysteem. Merkwaardig genoeg komen de toenemende kosten van het in wezen aftandse waterbeheersingssysteem voor een belangrijk deel ten laste van juist deze belangengroepen.

Friesland: land van klei en zand

Komt er dan in het geheel geen einde aan de hier geschetste ontwikkelingen? Jawel, op een gegeven moment is het veen namelijk geheel op. Karakteristieke veenweidegebieden kennen we niet meer. Friesland: land van klei en zand. Ons nageslacht zit opgescheept met de gevolgen van een archaïsch waterbeheersingssysteem dat steeds krampachtiger is gaan functioneren door het onverkort vasthouden aan een oude techniek die steeds meer nadelen met zich mee is gaan brengen.
Of we wachten op een nieuw waterhuishoudingsplan, want beter ten halve gekeerd dan… En zo denkt Jan er ook over!

Literatuur
* Provinsje Fryslân, 1999, Dreaun troch it wetter, tweede waterhuishoudingsplan Fryslân, Ontwerp.
* Vree, L. de, 1996, Hydrologische Modellering Alde Feanen. Grondwaterstromingsmodel voor het beïnvloedingsgebied van de Alde Feanen, waaronder het Lage Midden van Friesland; OPAF; rapportnr 96.05.
* Vree, L. de en C.E. Zoete, 1998, Vooruitblik op de hydrologie van de Alde Feanen in 2045; H2O, 1998 nr. 22.

Leo de Vree heeft zich tijdens zijn afstudeeronderzoek verdiept in het waterbeheer rond de Alde Feanen. Casper Zoete is docent waterbeheer aan het Van Hall Instituut.