Lees verder
De beschikbaarheid van tal van basischemicaliën op Chemie Park Delfzijl, gecombineerd met agrarische reststromen uit de regio en de kennis van groene chemie, maken Noord-Nederland bij uitstek de plek om biobased bouwstenen te produceren.
Pierre Gielen

Dat blijkt duidelijk uit het recent verschenen rapport ‘Biobased Opportunities voor de Eemsmondregio’ van de chemici André en Eric Heeres. De onderzoekers identificeerden de acht meest kansrijke biobased chemicaliën die in het chemische cluster kunnen worden geproduceerd, met behulp van al grootschalig aanwezige reagentia, zoals zoutzuur, natriumhydroxide, azijnzuur, ammonia en natriumhypochloriet. Het gaat daarbij om bekende processen waarvan de technologie al commercieel beschikbaar is (TRL 9), maar ook om processen waarvoor nog verdere ontwikkeling noodzakelijk is.

Dat de basischemicaliën er al zijn, kan voor een chemiebedrijf een belangrijke overweging zijn om de productie in Delfzijl onder te brengen. “Voor een aantal processen is het niet meer dan logisch om ze hier uit te voeren”, zegt Errit Bekkering van Chemport Europe, dat opdracht gaf tot het onderzoek. “Een van de voorbeelden is natuurlijk Dawn Technology van Avantium, waarmee hout uit elkaar wordt gepeuterd in suikers en lignine. Daarvoor is veel zoutzuur nodig. Dat komt vrij bij de productie van chloorazijnzuur bij Nouryon in Delfzijl. Het is een van de redenen waarom Avantium Delfzijl heeft gekozen als locatie voor de Dawn bioraffinaderij.” En zo zijn er meer stoffen beschikbaar die Delfzijl een streepje voor geven als vestigingslocatie voor nieuwe bedrijfsactiviteiten.

Het rapport is in het bedrijfsleven positief ontvangen, als een nieuwe manier om naar de verdere ontwikkeling van het chemiecluster te kijken. “Met wel de opmerking dat het behoorlijk wetenschappelijk is”, zegt Bekkering. “Maar dat is misschien juist het interessante om nieuwe inzichten te verkrijgen, door wetenschappelijke kennis aan commerciële kansen te koppelen.”

TRL-trein

Bovenaan het lijstje met kansrijke chemicaliën prijkt met stip EpiChloor-Hydrine. Dat is een chemische stof die meestal wordt gemaakt met propeen uit de petrochemische industrie. Een groenere route maakt gebruik van (biobased) glycerol, een bijproduct van de biodieselproductie. Ook zoutzuur en natriumhydroxide zijn hiervoor nodig. Het proces wordt al op commerciële schaal toegepast (TRL 9) en de basischemicaliën zijn alle drie beschikbaar in Delfzijl. Dat biedt dus een logistiek voordeel.

Daarnaast is een aantal proposities weliswaar het lab ontgroeid, maar nog niet opgeschaald. Om de commercialisering daarvan mogelijk te maken, is verder onderzoek nodig en ook daarvoor biedt Noord-Nederland aantrekkelijke faciliteiten op alle TRL-niveaus. André Heeres, lector Biobased Chemie aan de Hanzehogeschool Groningen: “Daarvoor hebben we bijvoorbeeld tezamen met de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en het Noorderpoort College de Zernike Advanced Processing (ZAP)-faciliteit in het leven geroepen, waar we op pilot-, dus kilogramschaal kunnen werken (TRL 4 en 5). De volgende stap wordt de Chemport Industry Campus, die vanuit Chemport Europe in Delfzijl wordt gerealiseerd om de overgang naar volledig commerciële productie (TRL 9) te overbruggen via TRL’s 6, 7 en 8.”

In die ontwikkeling spelen ook veel studenten, aio’s en postdocs een belangrijke rol. “Op de lagere TRL’s vooral chemici en op de hogere chemisch-technologen. Op de hogere ontwikkelingsniveaus zal meer input worden gevraagd van bijvoorbeeld mbo’ers. Dat is de insteek: we willen deze zogenoemde ‘Green Development Train’ gebruiken voor mbo, hbo en wo.”

In hoeverre is er belangstelling voor deze nieuwe routes vanuit het bedrijfsleven? “Dat weten we nog niet. Wij hebben in ons rapport de technische en economische voordelen beschreven’, aldus Heeres. De volgende stap is de ontwikkeling van de proposities. ‘Groningen Seaports werkt samen met de NOM en Chemport Europe de proposities verder uit’, zegt Henri Kats van Groningen Seaports. ”Vervolgens leggen we dit voor aan internationale chemiebedrijven die op zoek zijn naar capaciteitsuitbreiding in Europa. Zo laten we zien dat Delfzijl daar een hele mooie locatie voor is. Ook zouden we het extra interessant kunnen maken door subsidieprogramma’s hieraan te koppelen.”

Vervolgonderzoek

Het rapport ‘Biobased Opportunities’ heeft volgens Heeres ook een vervolg nodig. “Het is maar één onderdeel van de circulaire, groene transitie die we beogen in Noord-Nederland. Er kan veel meer in deze regio. Zo kunnen we verder kijken naar mogelijke modificaties van lokale biomassa met reagentia die nu nog niet in Delfzijl aanwezig zijn. Ook hebben we nog niet gekeken naar enzymatische en fermentatieprocessen om biomassa naar chemische bouwstenen om te zetten. En wat kunnen we met de groene elektriciteit van de windparken op zee die hier straks aan land komt? Zowel op de Hanzehogeschool als op de Rijksuniversiteit Groningen zijn we druk bezig met elektrochemie, oftewel de directe modificatie van biomassa met elektriciteit. Als je wat verder kijkt, zou je ook nog kunnen ingaan op biomassa of CO2 als grondstof in combinatie met de waterstof die straks in Delfzijl zal worden geproduceerd. Verder werken we aan plastic-based chemicals, waarbij we afvalplastics omzetten naar chemische intermediairen. Zo is BioBTX actief in dat veld en zet plastics om in aromaten die weer kunnen dienen als bouwstenen voor de chemie.”

Genoeg mogelijkheden dus voor de verdere ontwikkeling van de groene chemie in Noord-Nederland. Errit Bekkering: “Dit is een hartstikke mooie manier om het academische complex rondom Groningen en het industriële complex rondom Delfzijl aan elkaar te verbinden. Het bedrijfsleven kan op die manier zelfs een deel van de onderzoeksagenda van de Groningse hogeschool en de universiteit meebepalen. Zo kan het rapport invloed hebben op het gehele ecosysteem rondom Chemical Cluster Delfzijl.”

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met Chemport Europe en Hanzehogeschool Groningen.