Bepaling van de nauwkeurigheid van waterpasinstrumenten door dr. ir. J. C. O. van Gijsen, Vakgroep Landmeetkunde van de Landbouwhogeschool te Wageningen. 1. Inleiding Op ons laboratorium bestond al langer de be hoefte om van een waterpasinstrument (een w.p.i. zonder optische micrometer) en een ge wone E-baak (centimeterbaak) op een eenvou dige, snelle en toch correcte manier de nauw keurigheid te kunnen bepalen. Onder nauwkeu righeid dient dan te worden verstaan de stan daardafwijking (s.a.) in één kilometer dubbele waterpassing. Punt van onderzoek is dan mede de invloed van de slaglengte (afstand van baak tot instrument) op die nauwkeurigheid. 2. Iets over statistiek Als men een grootheid tweemaal meet kan men het gemiddelde en de s.a. berekenen. Het is vanzelfsprekend dat men met tienmaal meten betrouwbaarder uitkomsten krijgt. Honderd maal meten geeft nog weer betere resultaten en zo kan men doorgaan. De statistiek geeft ons Fig. 1. De gezochte s.a. is met een kans van S hooguit K0-maal de gevonden s.a. bij f overtallige waarnemingen. [1] Overgenomen uit: Deutsche Normen DIN 18723. formules en tabellen waaruit blijkt hoeveel beter die betere resultaten zijn. Voor dit artikel, waar wij het voornamelijk heb ben over de s.a., zijn die tabellen van belang, die de boven- (en onder-) grens geven van de s.a. die we met een bepaalde waarschijnlijk heid kunnen verwachten bij een zeker aantal overtallige waarnemingen. In figuur 1 is zo'n tabel weergegeven [1], Uit de tabel is bijvoorbeeld het volgende af te leiden: Neemt men aan dat de gezochte s.a. met een kans van 5% groter mag zijn dan 1.20 maal de gevonden s.a., dan dient men 50 over tallige waarnemingen te hebben. Neemt men deze kans slechts 1%, dan moet men 100 over tallige waarnemingen hebben. 3. Praktijkmetingen Wil men de nauwkeurigheid van een w.p.i. be palen dan kan men het hoogteverschil meten tussen twee punten die één kilometer uit elkaar liggen. Deze meting doet men 10 maal (9 over tallige waarnemingen). De gezochte s.a. is dan met waarschijnlijkheid van 95% resp. 99% klei ner of gelijk aan 1.65 resp. 2.08 maal de gevon den s.a. Vindt men dit te grof dan kan men de metingen nog een aantal malen herhalen. Men kan ook het hoogteverschil tussen twee punten op een afstand van een kwart kilometer 40 maal meten (in totaal ook 10 kilometer water passen). Hieruit is ook die nauwkeurigheid in één kilometer dubbele waterpassing te bereke nen. Men heeft nu 39 overtallige waarnemingen en de gezochte s.a. is nu met een kans van 95% resp. 99% slechts 1.23 resp. 1.34 maal groter dan de gevonden s.a. Zo zou men door kunnen gaan en de twee pun ten op een afstand van honderd meter kunnen kiezen. Hieraan zijn echter grenzen gesteld om dat men nu één opstelling heeft en het toeval lige hoogteverschil tussen de twee punten een rol gaat spelen. Ko f S 90 S 95% S 99% 2 3,08 4,41 9,98 3 2,27 2,92 5,11 4 1,94 2,37 3,67 5 1,76 2,09 3,00 6 1,65 1,92 2,62 7 1,57 1,80 2,38 8 1,51 1,71 2,20 10 1,43 1,59 1,98 20 1,27 1,36 1,56 50 1,15 1,20 1,30 100 1,10 1,13 1,19 200 1,07 1,09 1,13 500 1,04 1,05 1,08 1000 1,03 1,04 1,05 299

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1978 | | pagina 5