Lees verder
'In Ierland staat de overheid duidelijk open voor signalen uit de industrie en de wetenschap. Contacten worden snel opgevolgd en de lijntjes zijn kort. In Nederland zou dit beter kunnen, wat ongetwijfeld bij zal dragen aan een zo breed mogelijk gedragen visie op de bio-economie in ons land.'
Lucien Joppen

Luuk van der Wielen pendelt sinds het voorjaar op en neer tussen de Ierse stad Limerick en Delft, waar hij is aangesteld als directeur van het Bernal Institute, een ambitieus onderzoeksinstituut dat verbonden is aan de Universiteit van Limerick. In het instituut is reeds zo’n €86 miljoen geïnvesteerd en zal op termijn onderdak bieden aan meer dan 500 onderzoekers. Het Bernal Institute richt zich op onderzoek naar geavanceerde (biobased) materialen, productie- en proces-engineering en “fluid dynamics” en heeft een aantal researchcentra, waaronder het Solid State Pharmaceutical Centre (SSPC) en het Irish Composites Centre (IComp). Een dag in de week is Van der Wielen werkzaam bij de TU Delft als professor Bio-economy & Bioprocess Engineering.

Luuk, je bent nu bijna een jaar werkzaam in Ierland. Leeft de bio-economie in Ierland?

‘Ierland heeft de biobased economy in het vizier, maar het heeft wel een andere insteek. Het land is in hoge mate afhankelijk van de agrofoodsector, de chemie is niet of nauwelijks aanwezig. Vandaar dat de blik meer op biobased materialen, lees biocomposieten, en biobrandstoffen is gericht. Momenteel lopen er gesprekken tussen het Bernal Institute en het Beacon Institute (University College Dublin) om nauwer samen te gaan werken op deze gebieden. Wat betreft biobrandstoffen ligt de focus op biobased kerosine voor de burgerluchtvaart. “As we speak” is de Ierse overheid bezig met een consultatie. Momenteel is haar focus op de bio-economie nog vooral gericht op de traditionele agrifood. Graag zou ik deze focus wat breder zien richting materialen en brandstoffen. Ik vertrouw erop dat onze suggesties mee worden genomen in het overheidsbeleid. Wat me opviel, was dat contacten op hoog niveau snel en gemakkelijk worden gelegd.’

Luuk van der WielenKun je ook al enkele successen melden die vanuit het Bernal Institute zijn ontwikkeld of is het nog te vroeg dag?

‘Het Bernal Institute is al sinds 2015 – ruim voor mijn aanstelling – operationeel. Qua publiciteit hadden we een klapper met het onderzoek naar eiwit – lysozyme – dat onder druk piëzo-electriciteit op kan wekken. Dit eiwit is onder meer aanwezig in ei-eiwit en in traanvocht. Vooral het laatste spreekt tot de verbeelding van de media. Het leverde ook 25 miljoen hits op onze website. Dat is natuurlijk goed voor onze naam, maar het draait in eerste instantie om de wetenschappelijke impact. De mate van omzetting van mechanische energie, lees druk, in elektriciteit is vergelijkbaar met kwarts. Daarmee zouden de eiwitten mogelijk het laatstgenoemde materiaal kunnen vervangen in bepaalde toepassingen, zoals medische implantaten. In tegenstelling tot kwarts is lysozyme non-toxisch.’

Luuk, zoals gezegd pendel je als een internationale forens tussen Delft en Limerick. Krijg je vanuit het eiland ook een andere kijk op de Nederlandse bio-economie?

‘Zoals ik eerder aangaf, zijn de lijntjes tussen overheid en bedrijfsleven/wetenschap in Ierland korter. Dat is ook logisch, het land kent aanzienlijk minder inwoners en de overheid neemt de relevante stakeholders heel serieus. Ik krijg de indruk dat de urgentie in Ierland groter is om voor te sorteren op de economie van de toekomst. Vergeet in dit licht niet dat Ierland verhoudingsgewijs veel zwaarder is getroffen door de economische crisis van 2008. Veel Ieren verloren hun baan of moesten behoorlijk inleveren. In Nederland lijkt het alsof we nog te veel ‘zwemmen’. Bijvoorbeeld vanuit het ministerie mis ik een duidelijke gezamenlijke koers. Met het opnemen van de Directie BBE in het ministerie EZ lijkt het momentum en ook een deel van de opgebouwde kennis en ervaring verdwenen. In het veld buitelen ‘we’ over elkaar heen. Er zijn veel parallelle initiatieven, neem de verschillende biobased clusters, maar een samenhang ontbreekt vooralsnog. Ik begrijp dat de Federatie Bio-economie, met Roel Bol en Dorette Corbey, de krachten probeert te bundelen. Wellicht dat deze exercitie uiteindelijk zal leiden tot een breed gedragen overheidsvisie op de bio-economie.’

Deze ontbreekt momenteel in jouw ogen? Zo ja, verwacht je, gezien het Regeerakkoord, ‘beterschap’?

‘Ik mis nog een plan in de trant van het Nationaal Milieubeleidsplan 4, waaruit de energietransitie is voortgekomen. Daarnaast ontbreken (macro-)economische drijfveren om onze CO2-footprint te reduceren. Het CCS-voorstel kwam voor mij volstrekt uit de lucht vallen. In het laatste geval moet je miljarden investeren in een activiteit die niet of nauwelijks waarde toevoegt, behalve voor de bedrijven die hier direct bij zijn betrokken. Daarentegen voegt het gebruik van CO2 richting chemie/materialen wel een economische meerwaarde op. Het is hoog tijd om de beschikbare macro-economische impactstudies weer eens af te stoffen.’

Ziet de Nederlandse overheid de bio-economie meer als planet en blijven de profit (en people) buiten beeld?

‘Ja, andere overheden, bijvoorbeeld de Ierse of de Braziliaanse, zetten de economische impact centraal en kijken tegelijkertijd naar gevolgen voor mens en milieu. In Brazilië werkt men hard om de opbrengst van verschillende gewassen te optimaliseren en de blik open te houden voor non-food applicaties richting brandstoffen, chemie en materialen. Zijn er al commerciële bioraffinaderijen in Brazilië? Nee, er staan een aantal pilotinstallaties die, net als de grotere tweedegeneratie bio-ethanolfabrieken in de VS, vooral kampen met de front end van het proces. Zaken als zand, stenen en andere objecten zorgen voor een grote slijtage aan de machinerie. De vervolgstappen in het bioraffinageproces zijn minder uitdagend dan het ‘laden’ en voorbewerken van de biomassa. Vandaar dat we ons in Europa ook beter kunnen richten op dit deel van het proces. Het omzettingsproces (naar suikers, red.) en de down stream processing is meer het domein van afzonderlijke bedrijven(consortia) die op deze domeinen juist concurrentievoordelen proberen te boeken.’

Technologie-ontwikkeling is belangrijk, maar bij een transitie zijn andere, meer ‘zachtere’ factoren minstens zo belangrijk. Wat te denken van maatschappelijke acceptatie?

‘Mee eens. Binnen BE-Basic hebben we van het begin aandacht besteed aan “societal embedding”. Als wetenschapper sta ik open voor nieuwe technologieën, maar wil wel afdoende bewijs dat deze beheersbaar zijn. Een goed voorbeeld is metabolic engineering (synthetische biologie, red.), waarmee productie-organismen zodanig kunnen worden ‘gedresseerd’ dat deze bijvoorbeeld efficiënter of gerichter produceren. Dat kan leiden tot goedkopere behandelingen tegen kanker, bijvoorbeeld betaalbare monoclonale antilichamen, of gewassen die beter bestand zijn tegen droogte of andere opbrengstbeperkende factoren. Je ziet dat start-ups op dit gebied forse stromen aan VC-kapitaal aantrekken. Het potentieel is groot, te meer omdat de technologie steeds beter onder controle is, waardoor mogelijke negatieve bij-effecten worden geminimaliseerd. Wel zal zo’n technologie een maatschappelijk draagvlak moeten krijgen, waarbij de voordelen voor mens en maatschappij moeten worden benadrukt.’

Financiering is en blijft een heet hangijzer. Blijkbaar zien grotere investeerders nog te veel beren op de weg.

‘Ik verkeer te weinig in Nederland om hier een afgewogen oordeel over te vellen. Wel constateer ik dat wereldwijd voor 800 miljard euro aan subsidies voor fossiel wordt uitgegeven, tegen 80 miljard euro voor hernieuwbare grondstoffen. Het speelveld is nog steeds allesbehalve vlak en dat terwijl bedrijven in de fossiele sector, zie bijvoorbeeld Shell of RWE, fors aan waarde hebben verloren en vervolgens aankloppen bij de overheid voor steun. Dat is niet de weg die we moeten gaan, gezien het Parijs-akkoord. Waarom niet investeren in een grote bioraffinaderij in Rotterdam of elders? Dit vergt een behoorlijke investering, maar de kosten gaan in dit geval voor de baat. Verder zie ik ontwikkelingen uit de nieuwe economie – vooral de financiële dienstverlening – die mogelijk de bio-economie op een andere manier vooruit kunnen stuwen, los van mandaten, belastingen of subsidies. De GreenCoin zou zo’n initiatief kunnen zijn: een alternatieve munt, net zoals BitCoin, waarmee consumenten duurzamere producten of diensten af kunnen nemen. Ik weet er niet het fijne van, maar het is een out-of-the-box-oplossing die wellicht een grote impact kan hebben.’