Ergens tussen Appelscha en Dwingeloo ligt het ideale landschap van Nederland. Dit heeft Noorderbreedte niet bedacht. Nee, daar hebben wij als Nederlanders samen voor gekozen. Dat wil zeggen: op de website daarmoetikzijn.nl van onderzoeksinstituut Alterra hebben duizenden mensen aangegeven wat zij een aantrekkelijke omgeving vinden. En tussen Appelscha en Dwingeloo komen hun idealen sa-men: bos, heide, zand en duin en her en der een meertje of een plas. Alleen de zee ontbreekt.

Waar wij naar verlangen, zo valt op te maken uit de gegevens van Alterra, is een plaats die ons wegvoert van ons dagelijks bestaan. Geen drukke steden, geen industrie die het uitzicht verstoort, geen lawaai van auto’s en overscherende vliegtuigen en als het even kan ook niet al te veel mensen om eens heen. Ergens op de grens van Friesland en Drenthe vinden we kennelijk iets terug van die idylle. Noem het ’t Nederlandse ‘Arcadië’, naar dat literaire droomland dat voortkomt uit ons verlangen naar een wereld van eenvoud, onschuld en onbevangenheid.
Maar zoals altijd als het gaat om onderzoeken: het is maar een gemiddelde, een optelsom van wat ‘wij’ gezamenlijk vinden. Zouden ‘wij noorderlingen’ ook tot dezelfde conclusie komen? Vraag het een (klei)Fries en hij zal het open greidelân roemen als ‘it beste lân fan ierde’. En was het niet Ede Staal die de lucht achter Oethoezen zo prachtig en ingetogen bezong in ‘Mien Hogelaand’?
Het verlangen naar een idyllische en ongerepte wereld zegt dan ook niet zozeer iets over het landschap, maar meer over onszelf. Wíj zijn het immers die zoeken naar oorspronkelijkheid, naar iets wat puur en echt is. Ons verlangen naar een verdwenen arcadisch landschap is niets anders dan het verlangen naar een – verloren gewaande – identiteit.
Want is dat niet het overheersende gevoel van deze tijd? Dat we in de drukte van ons dagelijks leven, laveren tussen gezin en een drukke baan, een belangrijk deel van onszelf zijn kwijtgeraakt? Wie verlangt na weer een week van rennen van afspraak naar afspraak ook niet naar een dagje ‘uitwaaien’ op een eiland om er ‘even helemaal uit te zijn’? Niet voor niets staat Terschelling op nummer vijf op de lijst van ons landschappelijk ideaal.

De filosoof Ton Lemaire heeft al opgemerkt hoe belangrijk het landschap is voor wie wij zijn als mens. In zijn standaardwerk Filosofie van het landschap beschrijft hij hoe relevant het (fysiek) ervaren van het land is voor onze ontwikkeling. Hoe wij als (klein) kind langzaam de directe ruimte om ons heen leren kennen en de wereld letterlijk en figuurlijk steeds groter wordt. Het landschap geeft ons – ook later in ons leven – de ruimte om onze gedachten te laten gaan. Er is volgens Lemaire dan ook een direct verband tussen denken en filosoferen enerzijds, en door het landschap wandelen of fietsen anderzijds. In beide gevallen gaat het om ontmoetingen met de horizon van ons bestaan. Wie alleen maar binnen zit in huis, in de fabriek of op kantoor, heeft niet alleen geen oog voor de wereld om zich heen, maar ook niet voor zijn innerlijke wereld, de ruimte die een blik geeft op wie wij zouden kunnen zijn.

Omgekeerd is het landschap een expressie van onze zoektocht naar wie wij zijn. Of om met landschapsarchitect Berno Strootman te spreken: het landschap is de spiegel van onze samenleving (p17). Terpen en wierden, akkers, dij­ken, steden en wegen – in het land zien we de sporen van ons streven naar een beter leven, landschappelijke uitdrukkingen van onze verlangens en idealen.
Wie om zich heen kijkt, ziet dat die zoektocht bepaald niet zonder slag of stoot is verlopen. De grilligheid van het land toont hoe onze behoeften en idealen steeds weer veranderen. We hebben terpen opgeworpen en weer afgegraven. Kloosters en states of borgen opgericht en later zonder pardon weer afgebroken. Bossen en parken gerooid voor landbouwgrond.
Dat maakt het vreemd dat we nu zo vasthouden aan het landschap zoals we dat kennen, schrijft Jan Folkerts in zijn artikel ‘De mythe van de leegte’ (p30). Neem het open landschap van de kleistreken in Friesland en Groningen. Ten onrechte koesteren we dat als iets wat altijd al heeft bestaan, en daarom per se zo moet blijven. Nog niet eens zo lang geleden zag dit land er met zijn bossen en adellijke lusthoven heel anders uit. Folkerts spreekt daarom van een ‘invented tradition’.
Want hoezo een open landschap? Zijn de windturbines waar menigeen nu tegen te hoop loopt niet net zo’n verstoring van de horizon als al die eeuwenoude kerktorens? Ook die molens staan er als dienaren van een hoger streven, alleen heet de religie nu duurzaamheid.
Het is maar hoe je naar het landschap kijkt. Wat wij bos noemen is voor Scandinaviërs een lachertje. Je hoort het ze al zeggen: Hoezo bos, alle bomen staan toch keurig op een rij? Wat wij als oorspronkelijk ervaren, is een illusie. Of we het nu willen of niet: ieder landschap is menselijk, door ons zo gemaakt.
Zelfs als wij ons voorhouden, zelfs plechtig beloven, om de natuur met rust te laten, slagen wij daar niet echt in. Of het nu gaat om de heckrunderen in de ‘nieuwe wildernis’ van de Oostvaardersplassen die tijdens de winter massaal sterven van de kou, of om een eiland dat is overgelaten aan de krachten van de natuur en dreigt te verdwijnen – we kunnen het landschap niet loslaten.
Niet alleen fysiek, door in te grijpen en het land te modelleren naar onze ideeën, maar ook geestelijk leggen we beslag op onze omgeving. Er is geen stukje aardbol meer dat wij niet in kaart hebben gebracht, gecategoriseerd, beschreven. Geen lapje grond waarvan wij de waarde – of die nu economisch is of ecologisch – niet hebben bepaald. Zelfs als we niets doen, grijpen we in, veranderen we iets aan de wereld om ons heen.
Wij kunnen ook niet anders, het is het lot van de mens als redelijk wezen, al zullen sommige milieuactivisten van noodlot spreken. Als wij de wereld niet vormgaven, als tuinier in onze (volks)tuin, als landschapsarchitect, als wegenbouwer of als kunstenaar, zouden wij ook geen mens zijn.
Het is aan ons om, bij voorkeur tijdens een mooie wandeling, te overdenken wat wij met het landschap doen en te bepalen wat wij er in de toekomst mee willen.