Academia.eduAcademia.edu
VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 R E C E N T E R E S TA U R AT I E S IN VEENHUIZEN Jaap Evert Abrahamse Senior onderzoeker historische stedenbouw bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 1 – De voormalige dienstwoningen Plichtgevoel, Bitter en Zoet en Toewijding aan de Hospitaallaan. Tussen de huizen door is het Keukengebouw en het nieuw toegevoegde volume zichtbaar. FOTO NORBERT VAN ONNA I n 2008 verscheen Het pauperparadijs van Suzanna Jansen. In deze ingenieus geconstrueerde en prachtig geschreven familiegeschiedenis, die een historische megaseller op Nederlandse schaal is geworden, beschrijft Jansen haar voorouders tot vijf generaties terug, van de huidige tijd tot in het begin van de negentiende eeuw. In het boek speelt de Maatschappij van Weldadigheid, gesticht in 1818, een grote rol. Vanaf 1825 werden duizenden stedelingen, die afhankelijk waren van de bedeling, vanuit de achterbuurten waar ze woonden overgebracht naar het platteland om daar te worden tewerkgesteld in ‘Koloniën’ van de Maatschappij, aanvankelijk in de Ommerschans, later in Frederiksoord en Willemsoord, en vanaf 1825 in het Drentse Veenhuizen. Hier kwamen ook voorouders van Suzanna Jansen terecht. Het idee achter deze koloniën kwam voort uit de idealen van de Verlichting. De initiatiefnemers gingen ervan uit dat mensen moesten (en konden) worden gedwongen om een nuttige rol te vervullen in de maatschappij, door ze arbeid, onderhoud en onderwijs te verschaffen. Door ze weg te halen uit hun kansloze milieus in de verarmde steden en ze te disciplineren tot 10 Pauperkolonie & werelderfgoed fatsoenlijke arbeiders en ambachtslieden, zouden de armen uiteindelijk een beter leven kunnen leiden en een nuttige rol kunnen spelen in de economie. Men ging ervan uit dat liefdadigheid zonder meer niet functioneerde; alleen door de armen ook arbeid en onderwijs te verschaffen zou men ze verheffen ‘uit dien toestand van verbastering, waartoe deze mensen in het algemeen vervallen zijn’ om ze vervolgens ‘tot eene hoogere beschaving, verlichting en werkdadigheid op te beuren’. De initiatiefnemer Johannes van den Bosch, voorheen Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië, was als oud-militair overtuigd van het nut en de noodzaak van disciplinering van de stedelijke onderklasse. Al in de achttiende eeuw werden in reactie op de verpaupering in de steden grote werk- en armenhuizen opgericht, zoals het Diaconiehuis in Haarlem (1767-1768) en het Nieuwe Werkhuis in Amsterdam (1779). De uitgangspunten van deze instelllingen kwamen deels overeen met die van de Maatschappij van Weldadigheid, maar hun impact is nauwelijks te vergelijken, alleen al omdat dergelijke instituties waren opgericht door stadsbesturen en gevestigd waren in de steden. Ze wortelden in de oude traditie waarin stadsbestu- ren, soms in samenwerking met de kerk of met rijke particulieren, zorgden voor een vangnet voor de allerarmsten. De Koloniën daarentegen waren een sociaal experiment op nationale schaal. Een nieuw landschap Het business model achter de koloniën, waarvan de oprichters dachten dat ze voldoende inkomsten zouden genereren om de uitgaven te dekken en dus op de langere termijn met gesloten beurs konden worden geëxploiteerd, ging niet alleen uit van ambachtelijk werk. Om de kolonie economisch levensvatbaar te maken, zou op grote schaal turf worden gewonnen. De bewoners van Veenhuizen zouden de arbeidskracht leveren die daarvoor noodzakelijk was. Zij moesten de veenontginning uitvoeren om de kolonie van inkomsten te voorzien. Rondom het dorp Veenhuizen ontstond vanaf de negentiende eeuw een compleet nieuw landschap. Aan beide zijden van de Kolonievaart, die diende voor het vervoer van arbeiders en turf, werd het landschap opnieuw ingedeeld in een orthogonale structuur van ontginningsblokken en kavelsloten. Er werd een aantal grote collectieve gebouwen neergezet. De paupers werden gehuisvest in drie VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 carrévormige, kazerne-achtige ‘gestichten’, gebouwd tussen 1823 en 1825 (figuur 2). Deze gestichten bevatten tevens de bedrijfsruimtes voor de verschillende takken van nijverheid waar zij zich mee bezig hielden. Rond de gestichten lag collectieve landbouwgrond met daarop een aantal boerderijen. Het huidige landschappelijke structuur rond het dorp, met zijn rationele, orthogonale verkaveling, dateert uit de kolonietijd. Ondanks de goede bedoelingen van de Maatschappij waren de meeste armen niet zonder meer overtuigd van de heilzame werking die ze zouden ondergaan van het kolonieleven in het afgelegen Drentse ‘Siberië’, zoals Veenhuizen al snel werd genoemd. Het was vanaf het begin moeilijk om voldoende mensen in de kolonie te krijgen om die rendabel te maken. In 1859 was gebleken dat de bedrijfsmatige exploitatie die Van den Bosch c.s. voor ogen hadden, niet mogelijk was. De rijksoverheid nam de regie over en bracht duizenden veroordeelde landlopers en bedelaars over naar Veenhuizen. Delen werden in gebruik genomen als ‘gewone’ gevangenis. Het gehele complex werd rijkseigendom, en bleef dat bleef het tot het einde van de twintigste eeuw. Uiteindelijk hebben velen, net als de voorouders van Suzanna Jansen, pas ver in de twintigste eeuw de status van pauper achter zich gelaten, toen de overheid zich begon te mengen in de nieuwbouw van woningen en de verbetering van buurten, in de gezondheidszorg en het onderwijs. 2 – Gravure van het Derde Gesticht in Veenhuizen in 1826. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED Herbestemming Het boek van Suzanna Jansen was niet de eerste keer dat Veenhuizen onder de aandacht van historici kwam. Nadat de laatste, inmiddels bejaarde, ex-landloper het complex in 1973 had verlaten, verloor de Kolonie zijn functie als opvoedingsgesticht. Alleen de delen van de kolonie die als gevangenis functioneerden, bleven in gebruik. Veenhuizen bleef een no go-area, ook nadat de hekken rond grote delen van de kolonie waren weggehaald; het dorp hield zijn een slechte naam, die inherent was aan zijn status van pauperkolonie. In 1991 werden de gebouwen die in onbruik waren geraakt, afgestoten door het rijk, naar aanleiding van de toen gevoerde discussie over de kerntaken van de overheid. De net gemoderniseerde gevangenissen Norgerhaven en Esserheem bleven in bedrijf. De rest – een van de carrévormige gestichten, een groot aantal dienstwoningen, twee kerken, een school, een hospitaalcomplex, apotheek, ijskoepel, electriciteitscentrale, melkfabriek en graandrogerij – werd samen met 2500 hectare landbouwgrond overgedragen aan Domeinen. Daarna gingen de gebou- 3 – Het nieuw toegevoegde restaurantgedeelte achter de voormalige dienstwoning Plichtgevoel. FOTO NORBERT VAN ONNA Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. Hier komt dus de bondige samenvatting van ca. 120 woorden te staan. 11 VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 4 – De gevel van het Hospitaalgebouw met zijn hoge vierkante ramen. FOTO NORBERT VAN ONNA wen in de verkoop. Tegelijkertijd werd al snel duidelijk dat het om een complex ging met een grote waarde. De toekomst van Veenhuizen was onder meer het onderwerp van het Keuningcongres op 25 oktober 1991. Daar werd duidelijk dat alleen in België en Australië vergelijkbare complexen te vinden zijn, en dat alle partijen – provincie, gemeente en bewoners – zich wilden inzetten voor het behoud van de architectonische, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het complex. Informeel was het woord ‘werelderfgoed’ al gevallen. Een groot aantal gebouwen is inmiddels herbestemd. Het architectenbureau Atelier Kempe Thill restaureerde twee gebouwen, die herbestemd werden tot museum, educatief centrum en erfgoedcentrum (voor de uitwisseling van historische bouwmaterialen). De voormalige directeurswoning ‘Klein Soestdijk’ is onlangs gerestaureerd en in gebruik genomen als ontvangstruimte van Het Drents Landschap. ‘Maallust’, een voormalige molen, graandrogerij, graanopslag en zuivelfabriek, zijn verbouwd om plaats te bieden aan een brouwerij. De grootste herbestemming betrof het Tweede Gesticht: deze carré werd door architect Mayke Schijve van de Rijksgebouwendienst getransformeerd tot Gevange- 12 nismuseum. Over de meeste restauraties zijn inmiddels publicaties verschenen. Bitter en zoet Willem Cornelis Metzelaar was in 1883 als assistant in dienst getreden bij zijn vader, Johan Frederik Metzelaar, Ingenieur-Architect voor Gevangenissen en Rechtsgebouwen. Drie jaar later volgde hij zijn vader op. In Veenhuizen werd tussen 1886 en 1914 een groot aantal gebouwen neergezet onder zijn supervisie of naar zijn ontwerp, waaronder ook de genoemde zuivelfabriek en silo. Aan de Hospitaallaan, ten noordoosten van het Tweede Gesticht, bouwde Metzelaar rond 1900 een cluster gebouwen, dat diende voor de medische zorg voor de inwoners van Veenhuizen. Hierbij diende het bestaande orthogonale grid als basisstructuur. De afgelopen jaren is deze cluster in zijn geheel herbestemd, waarbij de Eindhovense architect Jan van den Burg de gebouwen heeft gerestaureerd en het complex heeft uitgebreid met een nieuw gedeelte. Langs de straat staan de voormalige apotheek en twee woonhuizen, die beide als dienstwoning hebben gediend, voor de apotheker en de geneesheer-directeur van het ziekenhuis. De drie gebouwen hebben voor Veenhuizen typerende namen: Plichtgevoel, Bitter en Zoet, en Toewijding (figuur 1). De woonhuizen pasten in een strak hiërarchisch systeem van zeven overal toegepaste basistypen. Lagere ambtenaren werden in rijtjeswoningen gehuisvest. Anderen met meer aanzien kregen een vrijstaande woning, voorzien van een moraliserende huisnaam, die voortkwam uit hun functie. Vlak achter deze drie gebouwen staat het Keukengebouw van het complex. Het terrein tussen de gebouwen was overwoekerd met latere aanbouwen en bijgebouwen. De panden zelf waren zwaar in verval geraakt. Bij de restauratie van de dienstwoningen en het keukengebouw zijn alle latere aanbouwen gesloopt. Tussen de drie woonhuizen en het keukengebouw is een terugliggend eenlaags gebouw ontworpen (figuur 3). Dat gebouw schakelt de vier gebouwen aan elkaar en heeft ertoe geleid dat het vloeroppervlak op de begane grond met vijfhonderd vierkante meter is toegenomen. Op die manier is het complex geschikt gemaakt voor gebruik als restaurant en hotellobby op de begane grond en hotelkamers in de drie dienstwoningen, vier tot zes per gebouw, met in Plichtgevoel nog een bruidssuite. De naam van het middelste woonhuis – Bitter en Zoet – is overgenomen voor het hotel-restaurant. VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 5 – Gerestaureerde noordgevel van het Hospitaalgebouw met nieuwe ingangspartij. FOTO NORBERT VAN ONNA Het uiterlijk en de indeling van de drie woningen is intact gebleven, omdat ze met een achteringang zijn geschakeld aan het restaurant. Het centraal gelegen keukengebouw heeft zijn functie behouden: daar is nu de keuken van het restaurant gevestigd; de nog aanwezige oorspronkelijke aanrechten en andere interieuronderdelen zijn daar behouden, wat voor een dergelijke utilitaire ruimte uitzonderlijk te noemen is. De toiletgroep van het restaurant is gevestigd in het middelste woonhuis. Daardoor kon het nieuw 6 – Interieur van één van de nieuwe appartementen in het Hospitaalgebouw. De trappen in de voormalige ziekenzalen bieden toegang tot entresols. FOTO NORBERT VAN ONNA toegevoegde volume volledig vrij blijven van dichte wanden en gevels. Door zijn ligging, maar ook en vooral door zijn strakke, transparante architectuur heeft de toevoeging van de in oppervlakte behoorlijk omvangrijke nieuwbouw nauwelijks enige impact op de bestaande archi- 7 – Trappartij in het voormalige Hospitaalgebouwen. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED 13 VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 met enorme vierkante ramen (figuur 4). Dit gebouw bestaat uit twaalf ziekenzalen, verdeeld over twee verdiepingen. De ziekenzalen liggen aan beide zijden van een middengang. 8 – Achter de gevel van het voormalige Hulphospitaal is een tweede pui toegevoegd, waardoor de oorspronkelijke architectuur geheel intact kon blijven. FOTO NORBERT VAN ONNA In het hospitaalgebouw zijn zorgappartementen en vergaderruimten gecreëerd. Op de zolder werd een aantal atelierruimtes toegevoegd. Daarmee heeft het gebouw nieuwe functies gekregen die enerzijds aansluiten op die van de herbestemde dienstwoningen, van waaruit de catering kan worden verzorgd, en anderzijds betrekkelijk eenvoudig inpasbaar waren in de structuur van het gebouw. De ziekenzalen, die een plafondhoogte van zo’n vijf meter hebben, zijn voorzien van entresols tegen de muur aan de gangzijde (figuur 5). Ook op de bestaande vloeren zijn alle voorzieningen, zoals keukenblokken en badkamers, tegen de middengang aan geplaatst. Daardoor zijn appartementen ontstaan met een panoramisch uitzicht over het landschap van Veenhuizen. Niet alleen de buitengevels van het Hospitaalgebouw (figuur 6), maar ook alle nog aanwezige architectonische details in het interieur, zijn bewaard gebleven en opgenomen in het nieuwe interieur. Vooral de trappen (figuur 7), een zeer vroeg voorbeeld van prefab in gietijzer en de vroegste toepassing daarvan in Nederland, is een opvallend element. Metzelaar heeft dergelijke trappen later nog in andere rijksgebouwen, vooral gevangenissen, toegepast. Ook zijn verschillende typen industriële lampen, die opgeslagen waren in het keukengebouw, hergebruikt in het Hospitaalgebouw. De lampen – allemaal verschilllende types – zijn symmetrisch verdeeld over de ruimtes, zodat van buiten een coherent beeld is ontstaan. 9 – Recovery room van de in het voormalige Hulphospitaal gevestigde kliniek. FOTO NORBERT VAN ONNA tectuur. Het glazen gebouw heeft grote overstekken voor zon en regen, die ook een functie hebben voor het buitenterras van het restaurant. De gevels van de nieuwbouw bestaan uit een constructie van dragende kozijnprofielen, die aan de kant van het buitenterras geheel kunnen worden geopend. Alle installaties zijn volledig weggewerkt onder de vloeren en op de zolder van het keukengebouw. 14 Hospitaal en Hulphospitaal Achter de drie woonhuizen staan twee grotere gebouwen, het hospitaal en het hulphospitaal. Het hospitaalgebouw, het grootste van de twee, werd gebouwd in 1893-1895, in een functionele maar verfijnde baksteenarchitectuur. Volgens de toen heersende opvattingen over gezondheidszorg werd het voorzien van hoge, lichte verdiepingen Het Hulphospitaal (figuur 8), dat naast het Hospitaalgebouw staat, is kleiner en iets minder rijk in zijn architectonische detaillering. Het diende aanvankelijk voor de opvang van lijders aan besmettelijke ziekten, ter vervanging van het erachter gelegen, oudere Leprozenhuis, en later voor huisvesting van verpleegden met psychische aandoeningen. Ook het Hulphospitaal is herbestemd, maar met een veel complexere functie. In het gebouw is een gespecialiseerde rugkliniek gevestigd. In de kliniek worden hernia-operaties in dagbehandeling uitgevoerd, volgens een nieuwe methode waarbij laser in de plaats komt van de traditionele operatietechnieken. Het gebouw werd daartoe in twee delen verdeeld: een voor publiek toegankelijk deel, waar zich de ontvangsruimtes, spreekkamers, wachtruimtes en kantoren bevinden, en een steriel deel volgens clean room-techniek, waarin een grote operatie- VITRUVIUS NUMMER 18 APRIL 2012 kamer en een recovery room zijn ondergebracht (figuur 9). De operatiekamer is in zijn geheel als box in box-constructie ingebouwd door een gespecialiseerd bedrijf. Boven het plafond van de operatiekamer zit een aparte staalconstructie, met daarop en daaraan de installaties. Door de grote verdiepingshoogte paste deze constructie betrekkelijk makkelijk in het gebouw en konden alle voor de operatiekamer benodigde installaties onder de kap worden ondergebracht. Aan de buitenzijde is er niets van te zien en ook intern is de kapconstructie onaangetast en in het zicht gebleven (figuur 10). Het achter op het terrein gelegen lijkenhuisje is eveneens gerestaureerd en biedt onderdak aan alle nutsvoorzieningen van het hele complex. Ondanks deze – op het eerste gezicht zeer moeilijk inpasbare – functie is aan de buitenkant van het gebouw vrijwel niets veranderd. De gevels zijn in hun oorspronkelijke staat behouden, met de oude kozijnen en het (waar nodig vernieuwde) getrokken glas en matglas. De enige wijziging in de buitengevel is een nieuwe hardglazen dubbele deur in een bestaande gevelopening. Deze dient als nieuwe hoofdentree. Het ingebouwde deel, dat zich ongeveer een meter achter de bestaande gevel bevindt, heeft zilveren puien. Het effect daarvan is dat het van buitenaf nauwelijks zichtbaar is. Het rustige beeld van de oorspronkelijke gevel is onaangetast gebleven. Ook in het interieur zijn alle nog aanwezige waardevolle historische onderdelen, zoals aanrechten, schoorstenen en kasten bewaard gebleven. Deze herbestemming was een complexe puzzel, waarin de dwingende historische architectuur, inclusief interieuronderdelen, in overeenstemming gebracht werd met een veeleisend nieuwbouwprogramma, waarin voldaan moest worden aan extreme eisen op het gebied van programma, installatietechniek, hygiëne, logistiek en brandwerendheid. De architect is hierin geslaagd door middel van een serie aanpassingen die slechts op zeer terughoudende manier ingrijpen in de architectuur van het gebouw. Veenhuizen: transnationaal werelderfgoed? De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid op de Nederlandse Voorlopige Lijst Werelderfgoed geplaatst. Dat betekent dat zij in de nabije toekomst worden voorgedragen bij UNESCO voor een plaats op de Werelderfgoedlijst. Niet op zichzelf, maar als ‘seriële transnationale nominatie’, waarbij een samenhangend geheel van complexen uit verschillende landen wordt voorgedragen. Van de Nederlandse koloniën in Veenhuizen, maar ook 10 – De zolder van het Hulphospitaal. FOTO NORBERT VAN ONNA die in Frederiksoord, Wilhelminaoord, Ommerschans en Willemsoord wordt, samen met de twee Belgische koloniën Wortel en Merksplas in de provincie Antwerpen, beoordeeld of zij voldoende kwaliteit bezitten om te worden voorgedragen als een Werelderfgoed. Hierbij moet hun ‘outstanding universal value’ worden aangetoond, evenals de authenticiteit en integriteit van de gebieden. Of de Koloniën aan deze eisen voldoen, wordt beoordeeld door ICOMOS, de International Council on Monuments and Sites. Op basis van eerdere adviezen van ICOMOS mag worden verwacht dat terughoudende restauraties als die in Veenhuizen, die hebben geleid tot een zorgvuldige transformatie waarbij het onderscheid tussen de bestaande gebouwen en de nieuw toegevoegde delen goed zichtbaar is – reconstructie is voor ICOMOS slechts in uitzonderlijke gevallen aanvaardbaar – geen belemmering zullen zijn voor het verkrijgen van een plaats op de Werelderfgoedlijst. Een effectieve strategie van behoud en herbestemming van erfgoed heeft een grote impuls aan het dorp gegeven. Een status als Werelderfgoed zou een mooie bekroning zijn van dit langdurige proces. Met dank aan Dré van Marrewijk. Literatuur – Commissie Herziening Voorlopige Lijst Werelderfgoed, Uitzonderlijk en universeel: Voorlopige Lijst Unesco Werelderfgoed Koninkrijk der Nederlanden 2010, Den Haag 2010. – J.B.T. Kruiger, De trots van Veenhuizen, Assen 1997. – Suzanna Jansen, Het pauperparadijs: een familiege- schiedenis, Amsterdam 2011. – Geert Medema, Achter de façade van de Hollandse stad: Het stedelijk bouwbedrijf in de achttiende eeuw, Nijmegen 2011. – Corjan van der Peet en Guido Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters: twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995. – A. van der Woud, J.N.H. Elerie en A.H. Huussen jr. (red.), Veenhuizen: Een erfenis voor de toekomst, Groningen 1994. – Gegevens restauratie Hospitaalcomplex, Hospitaallaan 6, 8, 10, 16-24: Opdrachtgever: Rijksgebouwendienst Noord Gebruikers: hotel-restaurant en gezondheidsacademie Bitter en Zoet; rugkliniek Iprenburg Bouwhistorische opname: BBA, Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis vof, Utrecht Kleuronderzoek: Battjes en Ladrak Bouwhistorici, Erica Architect: Jan van den Burg architekt bna, Eindhoven Projectarchitect: Jan van den Burg Medewerkers: Benny Munsters, Frank Mertens, Marjan de Groot, Bart-Jan Luteijn, Erik Wijsman, Roel Wildervanck, Kees de Jonge Adviseur constructie: Ingenieursbureau Wassenaar BV, Haaren Adviseur bouwfysica: Climatic Design Consult, Nijmegen, Amsterdam Adviseur installaties: Techniplan, Rotterdam (1e fase); Dolstra & De Raad, Eelde (2e fase) Adviseur medisch-technische inrichting: Adviesbureau van Zanten, Assen Aannemer: Jurriëns Noord bv, Groningen Cleanroomtechniek: Luwa B.V., Baarn Bruto vloeroppervlak voor de ingreep: 4059 m2 Bruto vloeroppervlak na de ingreep: 4543 m2 쮿 15