Onderweg naar Frankrijk en weer terug vraagt Hein Klompmaker zich af wat (regionale) identiteit is. Is er zoiets als ‘de Drentse identiteit’ en waar bestaat die dan uit? En glipt ze als los zand door onze vingers, of mag ze best veranderen?

Al geruime tijd snuiven we uit de Nederlandse media de angst op voor de teloorgang van onze (nationale) identiteit. Aan de ene kant van het spectrum zien we het populistisch volksdeel dat de angst gebruikt om zich af te zetten tegen de godsdienst van een kleine minderheid. Nederlandse Marokkanen wordt een gebrek aan loyaliteit aan onze nationale eigenheid verweten. Als ze onze taal maar spreken, hun dubbele paspoort maar inleveren, onze Sinterklaas respecteren, buurten niet onveilig maken, zich aan onze wetten houden en hun Koran maar inkorten tot Donald Duck-formaat, mogen ze blijven; anders moeten ze weg.
Het weldenkend deel der natie probeert in de geschiedenis de identiteit te vinden die we in de globaliserende wereld denken te zijn verloren. Het formuleert de canon van de Nederlandse geschiedenis, pleit voor een Nationaal Museum en blijft hameren op de tolerante traditie van ons land. Binding zoeken maakt kennelijk evenzeer onderdeel uit van de speurtocht naar identiteit als je afzetten tegen wat er niet bij hoort.
Met die – toegegeven – globale en generaliserende analyse in de kofferbak reed ik in de zomer naar Frankrijk om te onthaasten en de eigen zoektocht naar de regionale identiteit van mijn Drenthe te overdenken. Het zou een reis door tijd en ruimte worden.
Op camping Les Cigales, een met dennen begroeide landschappelijke camping bij Fréjus, Zuid-Frankrijk, hoor ik een krekel. Mijn ogen volgen de impuls van mijn oren, maar geen krekel te zien. Alsof het afgesproken is, reageren tientallen krekels in één machtig gezoem. Het a capella klinkt harmonieus. Er zijn verschillende stemmen, maar ze vormen samen een eenheid. Even plotseling als het begon, stopt het gezoem en is de stilte oorverdovend.
De vergelijking met identiteit dringt zich op. Ik bedenk dat ze er móét zijn, maar hoe leg ik er de vinger op? Waar komt het gevoel vandaan dat we onze i¬dentiteit in deze globaliserende periode van de geschiedenis kwijt zijn? Waarom glipt ze ons als strandzand door de vingers?
Terwijl er vooral in wetenschappelijke kringen meer dan eens wordt verkondigd dat (regionale) identiteit niet bestaat, zijn we er kennelijk wel naar op zoek. Dat is merkwaardig. Wat er niet is, kun je immers ook niet kwijtraken. Ik vraag me af of het probleem met identiteit gelegen is in het besef dat het een fenomeen is dat ons overkomt, een lot dat we te dragen hebben, waar we feitelijk niets aan kunnen veranderen. (Regionale) identiteit is er wel, maar het is gedetermineerd, zo lijkt het.
Ik besluit in twee autodagen van zevenhonderd kilometer huiswaarts te keren: van Fréjus naar Borger. Ik kies een route over de Franse tolwegen en via de Ardennen naar Nederland. Het spoor ligt er al, maar het voelt als een eigen keuze.

Identiteit heeft tegelijk met ‘voelen’ en ‘weten’ te maken. Douwe Draaisma beschrijft in De Heimweefabriek (2008) het verschijnsel feeling of knowing, dat vooral bij ouderen vaak optreedt. Weten dat je iets weet, maar er niet op kunnen komen. Ons paspoort leerde ons tot voor kort wie we zijn, welke nationaliteit we hebben en welke gebeurtenissen uit ons verleden onze nationaliteit hebben begeleid. Als Drent vond ik het dan ook leuk dat de hunebedden in mijn paspoort stonden. De hunebedden, die mijn provincie symboliseerden en tegelijkertijd onderdeel waren van mijn nationale identiteit.
Dat paspoort is echter enige tijd vrij gemakkelijk te vervalsen geweest en daar hadden we zo’n last van (terrorismedreiging was daar een belangrijk element in) dat iedereen nu verplicht altijd zijn ID-kaart bij zich moet hebben. Daar staat alleen het individu nog op, geen hunebedden, geen Rembrandt, geen grondwet van 1848. Symbolischer kan het verlies van onze collectieve identiteit niet worden weergegeven. De angst voor terrorisme heeft ons zelf doen besluiten ons collectief DNA op te geven, cameratoezicht overal op straat toe te passen, preventief fouilleren toe te staan, kortom: onze individuele vrijheid drastisch in te perken. We bestrijden onze angst voor terrorisme met het opgeven van onze collectieve identiteit. Is het geneesmiddel wel het juiste, zijn de bijwerkingen niet erger dan de kwaal? Kunnen we nog op onze schreden terugkeren?
De voortsluipende vergrijzing gaat gepaard aan de angst ons weten te verliezen. Ouderen kunnen niet meer op namen komen. Onze snel vergrijzende samenleving is bang haar collectieve geheugen kwijt te raken. Draaisma vergelijkt ons geheugen met een pakhuis. Door toedoen van depressiviteit en gebrek aan vertrouwen raken we door de achterdeur meer herinneringen kwijt dan we er aan de voorkant in opslaan.
Toch lijkt dat dramatischer dan het is. Oude herinneringen vervangen we geregeld door nieuwe. We brengen steeds opnieuw iets ouds aan, herdefiniëren onze herinneringen en slaan die weer op in ons geheugen. Freud heeft ons al voorgehouden dat het verdwijnen niet totaal is. Zoals de uiteenlopende stadia van Rome nog ten dele – soms ruïneus, soms gerestaureerd – in het huidige Rome aanwezig zijn, zo blijven rudimenten van ons individuele geheugen in ons systeem achter. Het zijn met name historici die ons informeren of hetzelfde geldt voor ons collectieve geheugen. Johan Huizinga beschreef geschiedenis als de vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden. Het verleden mag dan onveranderlijk zijn, onze kijk daarop wijzigt met de tijd. We zijn constant bezig ons collectieve geheugen – bij volle bewustzijn – te herschrijven.

Achter het stuur van mijn Focus raas ik door de Provence. Ik ervaar bij Avignon de gelaagde tijd van historicus Braudel. De bijna onbeweeglijke Mont Ventoux links, Avignon met de voorbije cultuur van het Palais des Papes rechts, op de péage het krioelende dagelijkse leven van mensen in auto’s. De gelijktijdigheid van verschillende tijdtempo’s wordt begeleid door bruin-witte gebiedspromotionele borden, die de regio waar ik doorheen rijd definiëren. Ik raas door, passeer Bourgondië en zet de Focus stil in Verdun, waar ik de nacht doorbreng.
Verdun is het beroemdste slagveld uit de Eerste Wereldoorlog. Diverse musea, een verwoest land met landmijnen en loopgraven herinneren aan 800 duizend doden, biologische oorlogsvoering en eindeloze oorlogsgraven. Het huidige Verdun identificeert zich met een traumatisch deel van de wereldgeschiedenis. Enkele jaren geleden viel er nog een dode door een nog aanwezige landmijn. Een oorlogsdode in vredestijd. Slachtoffer van een dader, die al dood was toen de bom barstte. Honderdduizenden toeristen trekken jaarlijks naar het Noord-Franse stadje. Zijn ze pacifisten of militaristen? Voor beide ‘doelgroepen’ lijkt er wel wat aanwezig dat bij hun overtuiging past. De zinloosheid van de oorlog kan je bekruipen, maar verhalen van soldatenmoed, musea vol met militaria en wapentuig oefenen ook aantrekkingskracht uit op militaristen: multi-interpretabele identiteit. Even vraag ik me af hoe Verdun zich vóór de Eerste Wereldoorlog profileerde.
Gebiedspromotionele borden langs de autowegen in Europa geven de regionale identiteiten weer. Wellicht zijn zij de weergave van wat de regio is en tegelijkertijd en impliciet wat deze regio van andere onderscheidt, maar zeker is dat de borden weergeven wat de regio wíl zijn. Landschap, geschiedenis, monumenten, streekeigen producten en couleur locale zijn de middelen waarmee regio’s hun identiteit definiëren. Keuze, met andere woorden, voor een vorm van authenticiteit, die tegelijk intern bindt en extern onderscheidt. Er is altijd aansluiting met wat echt is: de Mont Ventoux, de wijnen van Bourgondië, het slagveld van 1914-1918 bij Verdun.

In onze biologie uit zich onze soort. Met zijn miljarden krioelen we over onze planeet en door de snelheid van de media zijn we ons meer dan ooit van elkaar bewust. We gaan op in de massa, maar door pasfoto, vingerafdruk en DNA identificeren we ons als individu. Een haar, een huidschilfer of een druppeltje speeksel of sperma verraadt al wie we zijn, geeft inhoud aan onze naam en ons adres. Maar juist ook ons DNA wijst naar onze collectiviteit. Het door de National Geographic geïnitieerde Genographic Project brengt ons huidige DNA in verband met de Oude Steentijd. Onze soort definieert zich via de mitochondriaal in de vrouwelijke en via het Y-chromosoom in de mannelijke lijn. Natuurlijk zijn er in onze duizenden jaren omvattende geschiedenis kleine mutaties opgetreden, maar sinds Darwin hebben we al een idee hoe dat in zijn werk ging. Het leert ons – voor zover we dat nog niet wisten – dat de huidige mens op de schouders staat van vorige generaties. Dat het verleden zijn rol in ons heden speelt. De dood is het einde niet. Onderzoekers kunnen met ons DNA, lang nadat we verscheiden zijn, nog onze gangen nagaan.
Hoe authentiek onze identiteit eigenlijk nog is, blijft een intrigerende vraag als we kijken naar een computerprogramma als ‘Second Life’ en de cosmetische chirurgie. In de virtuele wereld van de computer kunnen we zonder problemen een individuele identiteit kiezen en deze laten optreden in het theater van een zelfontworpen samenleving. We kunnen een Drents Utopia creëren, waarin we als individu een (zelfgekozen) hoofdrol vervullen. In zekere zin wordt deze romantische vlucht in een virtuele wereld in de ‘eerste wereld’, de werkelijkheid, vertaald door middel van de cosmetische chirurgie. Grotere borsten en een kleinere neus stellen ons in staat onze lichamelijke authenticiteit los te laten. Niet zelden leidt dat zelfs tot een herwonnen zelfbewustzijn, een positiever ingevuld zelfbeeld. De cosmetische chirurgie is dé metafoor voor de maakbaarheid van het individu, al wordt ons DNA er niet door aangetast. Authenticiteit kan wel worden aangetast, maar kan niet uit ons leven worden verwijderd. We blijven hoe dan ook met onze dode voorouders verbonden.
Toch kunnen we keuzes maken. Mensen hebben daartoe het instrumentarium. Volgens Sartre bestaat er zoiets als een menselijke universaliteit, die ons in staat stelt de ander te begrijpen, uit welke tijd hij ook stamt. Er moet dan wel voldoende informatie zijn. Ontstaat de ontmoeting met het verleden toevallig en met alle zintuigen, zoals Huizinga in 1920 het begrip ‘historische sensatie’ definieerde, of kunnen we door opvoeding de binding met het verleden verdiepen? Jeroen Dekker spreekt in zijn Verlangen naar opvoeding (2007) over het verlangen een gewenste identiteit te creëren, die bestaat uit deugden, kennis en vermogens. Het opstellen van vijftig vensters op de geschiedenis van ons land en de bouw van een Nationaal Museum symboliseren ten diepste het verlangen inhoud te geven aan een gewenste collectieve identiteit en vooronderstellen de maakbaarheid ervan.

Langs de A28 neem ik de laatste etappe naar huis. Drenthe lijkt identiteitsloos. Geen bord geeft aan dat ik in het land van de hunebedden ben. Of toch? Plotseling flitst een bruin-wit bord met een rozet van de jubilerende ANWB aan mijn voorruit voorbij. Ik lees de woorden en zie de bruin-witte pictogramvoorstelling: Drentsche A, een huisje, een boompje, een piepklein hunebedje. Regionale identiteit, verstrekt door het hoofdkantoor van de ANWB.
Ten westen van Borger is de wijk Daalkampen gebouwd. Voor veel Noorder¬breedte-¬lezers een afschuwelijk voorbeeld van een foute wijk op een foute plek, jarenlang het voorbeeld van op grote afstand zichtbare ‘witte schimmel’. Bebouwing die we overal in het land kunnen aantreffen, die geen eigen identiteit heeft. In vier sessies, in acht jaar tijd, zijn er archeologische opgravingen verricht. Dit deel van Borger was al in de Bronstijd en IJzertijd bewoond, getuige tientallen huisplattegronden en een scala aan graanspiekers. Plotseling doemt voor het gebied een identiteitsmogelijkheid op. In een visioen zie ik op een foto in een wc van een huis een fibula uit de Romeinse tijd. ‘Hier in de tuin gevonden’, zegt de vrouw des huizes lachend, na een vraag van een gast in haar huis. Wat eens identiteitsloos leek, heeft een nieuwe identiteit gekregen door in het pleinplaveisel teruggebrachte huisplattegronden van het in archeologische kring beroemde Borger A-type boerderij uit de bronstijd, speeltuinen met graanspiekers als huisjes, pictogrammen en aan de prehistorie herinnerende straatnamen in het hele uitbreidingsplan.
Aan Borger-Daalkampen zie je dat identiteit een keuze is, maar nooit een verzinsel.

In twintig auto-uren flitsten talloze regionale identiteiten voorbij. Zelfgekozen, ge¬wenste identiteiten, weergegeven op borden ten behoeve van de voorbijtrekkende globetrotter en voor het eigen collectieve zelfbewustzijn. Ik ben een optimist. Ik geloof in de maakbaarheid van (regionale) identiteit door positieve keuzes te maken die onze binding symboliseren. Dat is niet bepaald voor de eeuwigheid, maar dient wel de waan van de dag te overstijgen. Identiteit mag ook geen verzinsel zijn, maar dient aan te sluiten op de authenticiteit van een streek, regio of land. Door de gewenste identiteit richten we ons op wat bindt, niet op uitsluiting van de anderen.
De mensheid is altijd onderweg. Mensen, steden, staten en culturen komen op en gaan voorbij. Met identiteit is het niet anders. Zij past in de tweede tijdlaag van Braudel, de conjuncturele tijd. Ze is niet (bijna) onbeweeglijk en ze hoort ook niet bij de waan van het dagelijks leven.
Met de Focus rij ik mijn oprit op. Ik ben thuis, maar blijf onderweg.

Hein Klompmaker is directeur van het Nationaal Hunebedden Informatiecentrum in Borger.
Dit essay verscheen eerder dit jaar in de bundel Mijn land is groen, mijn land is mooi. Regionale identiteit in Noord-Nederland, uitgegeven door Uitgeverij Noordboek en mogelijk gemaakt door de Stichting JM Fonds. Noorderbreedte verzorgde de fotografie voor dit boek, in samenwerking met Reyer Boxem en Harry Cock.