Dorpen floreren als nooit tevoren, alleen wel anders dan voorheen. Dat maakte het Verwey-Jonker Instituut in oktober bekend, op basis van een onderzoek in vijf Drentse dorpen.

In de bestseller Hoe God verdween uit Jorwerd beschrijft Geert Mak de teloorgang van een dorpsgebied, onder andere als gevolg van het grootschaliger worden van de landbouw en het wegtrekken van de jeugd. Jorwerd was minder dan tien jaar geleden nog exemplarisch voor alle plattelandsdorpen. Het was één en al treurigheid. Scholen en winkels werden gesloten en door het steeds verder verdwijnen van de voorzieningen werd de leefbaarheid sterk aangetast. Dit beeld van het platteland zit bij velen nog steeds in het hoofd verankerd, maar is onderhand aan vervanging toe.
In oktober is een rapport verschenen van het Verwey-Jonker Instituut, met de titel Warkelijk Waor. Hierin wordt de werkelijkheid van vandaag in beeld gebracht en wordt ondubbelzinnig afgerekend met het zielige imago van de dorpen. Volgens het rapport gaat het helemaal niet slecht met de dorpen, zoals Noorderbreedte vorig jaar ook al liet zien in een bijlage over nieuwe voorzieningen (multifunctionele centra) op het platteland. Maar de ‘leefbaarheid’ van het platteland wordt tegenwoordig wel door andere dingen bepaald dan voorheen. Het aantal arbeidsplaatsen in de agrarische sector is zoals bekend sterk gedaald terwijl de woonfunctie van het platteland juist is toegenomen. Er is dan ook veel veranderd in de leefstijlen van plattelandsbewoners. Nieuwe bewoners nemen nieuwe behoeften en interesses met zich mee, en de auto heeft mensen minder afhankelijk gemaakt van hun directe omgeving.

Actuele staat

Met het oog op deze maatschappelijke veranderingen hebben het Dorpenoverleg Midden-Drenthe (de koepel van verenigingen voor dorpsbelangen in deze gemeente), de Stichting Welzijn Midden-Drenthe en de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD) in samenwerking met de gemeente en de provincie het project Warkelijk Waor uitgevoerd. Het belangrijkste doel was om de actuele ‘sociaal-culturele staat’ van kleine dorpen en het feitelijk gebruik van de voorzieningen door de bewoners nu eens goed in beeld te brengen.
Het Verwey-Jonker Instituut voerde dit onderzoek uit in vijf dorpen in de gemeente Midden-Drenthe: De Broekstreek (Garminge, Balinge en Mantinge), Hooghalen/Laaghalen, Spier, Nieuw-Balinge en Hoogersmilde, respectievelijk drie zanddorpen en twee veendorpen. In de dorpen werden bewonersenquêtes gehouden met een respons van bijna 70 procent. De uitkomsten werden per dorp getoetst via groepsinterviews met bewoners.

Geen vergrijzing

Uit het onderzoek blijkt dat geen van de vijf onderzochte dorpen in de afgelopen vijf jaar te maken heeft gehad met vergrijzing. Mogelijk is het ontbreken van winkelvoorzieningen een oorzaak voor vertrek van ouderen naar andere plaatsen, aangezien voorzieningen voor dagelijkse levensbehoeften overwegend door ouderen worden gebruikt. Ook is er nauwelijks sprake van een daling van het percentage jongeren in de dorpen. Een groot deel van de jongeren wil wel graag in het dorp blijven wonen, maar het gaan volgen van een opleiding op hbo- of universitair niveau en het krijgen van een baan elders doet een deel van hen uiteindelijk toch weggaan. Deze redenen spelen vaker een rol dan een woningtekort in het eigen dorp.
Een ruime meerderheid van de huishoudens in de vijf onderzochte dorpen komt van elders. Aardig is om te zien dat dit vooral geldt voor de zanddorpen. De veendorpen lijken tot ten minste tien jaar geleden minder in trek te zijn geweest. Voor de meeste nieuwkomers is de kwaliteit van de woonomgeving een belangrijke reden voor vestiging. Ook de woning zelf en de locatie ten opzichte van het werk is van belang.
Het beeld van Drenthe als het Florida van Nederland blijkt voor de kleine dorpen niet te kloppen. Er is geen sprake van grote aantallen mensen die zich na hun pensionering in de dorpen hebben gevestigd (zogenoemde Drenteniers). Wel is een deel van het percentage nieuwkomers te relateren aan mensen die hun vakantiebungalow voor permanente bewoning gaan gebruiken.
De uitkomsten van het onderzoek laten een verband zien tussen het type dorp en opleiding of werk. De bewoners van de es- of zanddorpen zijn gemiddeld hoger opgeleid en hebben een hoger inkomen dan de bewoners van de veendorpen. De werkloosheid ligt in alle dorpen onder het provinciaal gemiddelde. De arbeid speelt zich niettemin vooral af in de grotere plaatsen als Assen en Hoogeveen. Werk in het eigen dorp is vooral agrarisch van aard.

Kunstijsbaan

De vijf dorpen die bij het onderzoek waren betrokken, kenmerken zich door een grote mate van verbondenheid en saamhorigheid tussen bewoners. Sommige nieuwkomers voelen zich minder verbonden, maar vrijwel niemand in de dorpen vindt dat een probleem. Burenhulp (naoberschap) heeft een andere en ruimere betekenis gekregen. De traditionele burenplicht, die vooral gebonden was aan de agrarische cultuur, heeft plaatsgemaakt voor meer geïndividualiseerde vormen van hulp binnen de persoonlijke sfeer van familie, vrienden en kennissen; het zogenoemde sociale netwerk.
De betrokkenheid bij het eigen dorp uit zich ook in vrijwillige inzet voor het dorpsleven zoals het verbouwen van het dorpshuis of het organiseren van een dorpsfeest, en in de deelname aan het verenigingsleven. Naast de dorpsbelangenvereniging spelen vooral sportverenigingen een sleutelrol. Bewoners blijven vaak tot op hoge leeftijd lid.
De helft van alle huishoudens is aangesloten bij een of meer verenigingen buiten het eigen dorp en een groot gedeelte van de dorpsbewoners maakt gebruik van culturele en recreatieve voorzieningen elders in de provincie, zoals film- en theatervoorstellingen, musea, zwembaden en de kunstijsbaan in Assen. De jongeren zijn voor het uitgaansleven vooral gericht op Beilen, Assen en Hoogeveen.

Anderhalve auto

Bewoners hechten groot belang aan voorzieningen in hun dorp; ongeacht of ze er zelf gebruik van maken. Een laag voorzieningenpeil doet in de beleving van dorpsbewoners echter geen afbreuk aan de leefbaarheid van de dorpen. De meeste bewoners halen hun wekelijkse boodschappen overwegend in de grotere plaatsen. In de dorpen met winkels haalt een groot deel van de huishoudens tevens een deel van de levensmiddelen bij de plaatselijke winkelier. Het dorpshuis heeft in het dorp een belangrijke ontmoetingsfunctie en kenmerkt zich door een multifunctioneel gebruik. Als een dorpshuis ontbreekt, wordt een alternatief gezocht bij de plaatselijke horeca.
Verreweg de meeste dorpsbewoners verplaatsen zich per auto of per fiets. In de onderzochte dorpen beschikken bewoners samen over anderhalve auto per huishouden. Ondanks het feit dat elk dorp is aangesloten op een buslijn, maken slechts enkele bewoners regelmatig gebruik van deze vorm van vervoer. Problemen op het gebied van mobiliteit zijn er nauwelijks, want mensen die niet over eigen vervoer beschikken, kunnen meestal een beroep doen op anderen.
De dorpsomgeving is de laatste tientallen jaren sterk veranderd. De agrarische bedrijvigheid onderging een proces van schaalvergroting en rationalisering en de natuurontwikkeling kent een vergelijkbare grootschaligheid. De dorpen zelf zijn daarentegen nauwelijks veranderd, ze hebben veel van hun kleinschalige en rustieke sfeer behouden. Door de eenvormigheid in de bebouwing en infrastructuur gaan dorpen en hun buitengebieden wel steeds meer op elkaar lijken, en het uiterlijke verschil tussen een veendorp en een zanddorp is aan het vervagen. Maar het treurige Jorwerd zijn we ver gepasseerd.

De informatie in dit artikel is grotendeels ontleend aan het onderzoeksrapport Warkelijk Waor van Rob Lammerts en Gülsen Dogan. Deze publicatie kan besteld worden via de website van het Verwey-Jonker Instituut: www.verwey-jonker.nl

Trefwoorden