In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dit dan aan Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Het esdorp Valthe ligt circa zes kilometer ten noorden van Emmen, op de zuidelijke Hondsrug. Ten zuiden van Oud-Valthe strekken zich de twee essen van het dorp uit: de Westeresch en de Oosteresch. Al meer dan duizend jaar bewerken de Valther boeren deze open akkercomplexen. De bodemprofielen van de essen bevatten uiterst waardevolle informatie over de geschiedenis van landschap, bewoning en landbouw. Ze vormen dan ook ware cultuurhistorische schatkamers.

Essen in verandering

Tegenwoordig hebben de essen een zeer uitgestrekt open landschap, maar in de eerste eeuwen van hun bestaan was dit heel anders. Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de Drentse akkers tijdens de Vroege Middeleeuwen (500-1000) nog waren omgeven door omheiningen van vlechtwerk, houten hekken en heggen. Pas in de loop van de Volle Middeleeuwen (1000-1300) werd het aantal percelen op de es zo groot dat de omheiningen een last werden bij het ploegen, zaaien en oogsten. Vanaf die tijd ontstond een open akkercomplex dat gezamenlijk werd bewerkt. Door eeuwenlange ontginningen en erfsplitsingen ontstond geleidelijk aan een akkercomplex van honderden kleine perceeltjes. Pas bij de moderne ruilverkavelingen kwam aan deze versnippering een eind. Tegenwoordig bestaan de meeste Drentse essen uit tien tot twintig grote percelen.

Bodem als archief

Tijdens de Middeleeuwen is nauwelijks iets opgeschreven over de landbouw en het landschap van Drenthe. Daarom zullen we de geschiedenis van de essen op een andere manier moeten achterhalen, bijvoorbeeld door studie van de bodemopbouw. Een mooi voorbeeld is het bodemonderzoek dat is verricht op de Westeres van Valthe. Het bestond uit een combinatie van bodemkunde, stuifmeelonderzoek en slijpplaatonderzoek.
Het hier afgebeelde esprofiel bestaat uit drie lagen die het beste van onder naar boven kunnen worden gelezen. Onderaan zien we een geelbruine laag (laag 1) die het restant vormt van een oude bosbodem die vóór de ontginning eeuwenlang aan de oppervlakte heeft gelegen. Stuifmeelonderzoek maakte duidelijk dat hier een zeer open loofbos of parklandschap lag, met eiken, berken en dennen in de boomlaag, hazelaar in de struiklaag en allerlei varens in de ondergroei. Het bos had tal van open plekken waarop vooral heide groeide. In de Vroege Middeleeuwen begonnen de inwoners van Valthe met de ontginning van het gebied. Ze hakten de bomen om, verbrandden de struiken en ondergroei en verwijderden de stronken. In de bodem zijn nog de sporen van hun oude haakploegen (eergetouw) te zien.

Middeleeuwse akkerbouw

Eeuwenlang boerde men in de bovengrond van de oude bosbodem, die geleidelijk aan een lichtgrijsbruine kleur kreeg (laag 2 op de foto). Omdat deze middeleeuwse akkerlaag in later tijd is overdekt door een plaggendek (laag 3) en niet langer binnen de ploegzone ligt, noemen we deze laag een ‘fossiele akkerlaag’. Detailonderzoek van deze laag leverde onder meer de resten op van de akkerbouwgewassen die hier in de Middeleeuwen zijn geteeld: rogge, gerst, haver en vlas. De boekweitteelt dateert pas uit de zeventiende eeuw en treffen we in dit soort middeleeuwse akkerlagen daarom ook niet aan. Van de oude haakploeg, voortgedreven door ossen, ging men rond 1200 over op de keerploeg die hoofdzakelijk door paarden werd getrokken. Opvallend is verder de enorme hoeveelheid akkeronkruiden in deze middeleeuwse akkerlaag. De toenmalige akkers moeten er vol mee hebben gestaan.

Opkomst plaggenlandbouw

Vanaf circa 1650 vond een belangrijke intensivering van de Drentse landbouw plaats. Boeren kregen te maken met sterk dalende landbouwprijzen en steeds hogere belastingen. Een van de manieren om de opbrengst van hun land te vergroten was het intensiveren van de bemesting. Zo ontstond de intensieve plaggenbemesting, waarbij de boeren jaarlijks enorme hoeveelheden zandhoudende plaggen op de heide staken om deze in de potstal te laten vermengen met de mest van het vee. In het voorjaar werden de akkers ermee bemest. Door het zand in de plaggen werd de es ieder jaar een klein stukje hoger, waardoor geleidelijk aan een dik zwartgrijs plaggendek ontstond (laag 3). Tussen circa 1650 en 1890 kregen de Drentse essen een plaggendek van 35 tot 50 cm dik. Door zijn grote dikte vormt deze laag een uitstekend beschermende afdekking voor het rijke bodemarchief van de Drentse essen.

Theo Spek werkt bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort (e-mail: t.spek@archis.nl ). Volgend voorjaar verschijnt bij uitgeverij Matrijs te Utrecht zijn proefschrift Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie.