In juni stond de provincie Groningen twee weken lang in het teken van de manifestatie De magie van het boek. Frank Westerman, oud-NRC-correspondent en schrijver werd er uitgenodigd te vertellen over zijn boek De Graanrepubliek, waarin het Oldambt centraal staat. Noorderbreedte had een gesprek met hem over het ontstaan van zijn boek en wat er daarna gebeurde.

Magie. Ik herinner mij een passage uit de memoires van een Engelse majoor uit de koloniale tijd. In India zag hij eens een stel van zijn medesoldaten gefascineerd kijken naar een man gekleed in slechts een lendendoek, die met zijn ene hand een touw omhoog hield, en met zijn benen klimmende bewegingen maakte. Van een afstandje sloeg hij het schouwspel gade, maar begreep het niet. Toen hij later naar het gebeurde informeerde bezworen zijn kameraden hem bij hoog en laag dat ze met eigen ogen hadden gezien hoe het touw zich uit eigen beweging naar de hemel ophief, en hoe de fakir er zonder moeite in geklommen was. Nu begon het de majoor te dagen: zijn mannen waren gehypnotiseerd. ‘Den inlandschen magiër had hen betoverd met zijne magie.’

Rode driehoek

Een soortgelijk effect kunnen boeken hebben. Ideeën en systemen waar wij normaal misschien weinig geloof aan zouden hechten, kunnen eenmaal op papier gesteld een haast bovennatuurlijke kracht krijgen. Ze kunnen ons dwingen de werkelijkheid slechts te zien op de manier waarop de schrijver die zag, of het ons zelfs onmogelijk maken de werkelijkheid te zien. Das Kapital van Marx is zo’n boek dat mensen kon betoveren. Het lag ten grondslag aan het communisme, en oefende grote invloed uit in de ‘rode driehoek’ van het Oldambt.
De Graanrepubliek van Frank Westerman (1964) is alleen magisch in de zin dat als je het eenmaal gepakt hebt, je het niet meer weg kunt leggen tot het uit is. Maar het heeft niet de pretentie een dwingende eeuwige waarheid te verkondigen. Integendeel, het beschrijft een zeer persoonlijk verslag van een ontdekkingstocht door de geschiedenis van het Oldambt. Westerman studeerde aan de Landbouwhogeschool in Wageningen en werkte als correspondent van het NRC in Moskou. Hij is gefascineerd door het communisme. In De Graanrepubliek komen de landbouw en het communisme samen.
De geschiedenis begint in 1886 en loopt tot 1998. In die tijd valt de bloeitijd van de grote graanboeren, en begint hun ondergang. Westerman beschrijft de geschiedenis van het Oldambt en de invloed daarvan op heel Europa. Het verhaal wordt verteld aan de hand van de kronieken van drie zeer uiteenlopende families. Boven hen rijst de figuur van Sicco Mansholt uit. Deze landbouwhervormer zou een onvergelijkbare invloed uitoefenen op de ontwikkeling van Europese landbouw na de oorlog.

Boterbergen en melkplassen

Als socialist was Mansholt sterk beïnvloed door marxistische ideeën. Westerman beschrijft een voorval waaruit dit sterk naar voren komt. In de jaren zestig lanceerde Mansholt een Europees plan om de kleine boeren hard te saneren. Alleen de grote boeren mochten overblijven. Zij moesten in zijn ogen een soort proletariaat worden, om op socialistische wijze ‘vertroetelt’ te worden. Jaarlijks op vakantie, een CAO, vaste werktijden enzovoort. De aartsconservatieve Duitse minister Franz Joseph Strauss neemt hem daarom mee naar zo’n kleine boer en toont hem diens tevredenheid met zij huidige toestand. ‘Maar hebt u wel eens vakantie?’ vraagt Mansholt de boerin. ‘Nee’, antwoordde de vrouw, waarmee Mansholt haar en haar man geheel volgens Marxistische theorie ‘ontmaskerde’ als stemvee van Strauss, en zich dus niets aan hun oprechte mening gelegen hoefde te laten liggen.
Het plan-Mansholt werd uitgevoerd, en was zo succesvol dat er reusachtige overschotten ontstonden, boterbergen en melkplassen. Toch was er meer nodig om Mansholts betovering te doorbreken. En als in een sprookje kwam dat door de liefde. De toen al oude Mansholt kreeg een relatie met de jonge idealiste Petra Kelly, en de schellen vielen hem van de ogen. Voortaan was hij milieubewust en juist een voorstander van kleine boerenbedrijven. De man die Westerman bezocht om te interviewen, beschouwde zichzelf als mislukt.

Waar ging het je meer om bij het schrijven van De Graanrepubliek, om het communisme of om het Oldambt?

‘Wat mij vooral interesseert zijn de ideeën waarmee de bewoners van het Oldambt hebben geprobeerd om hun omgeving naar hun hand te zetten, en hoe die ideeën soms keihard met de werkelijkheid in botsing komen. De communisten bijvoorbeeld hebben vanuit hun communistische kader geprobeerd een groot scheepvaartkanaal te realiseren, want dan konden de aardappelen zo naar Rusland, en kwamen er schepen met Lada’s terug. En ze hebben natuurlijk geprobeerd om industrie in het hart van het Oldambt te krijgen, want de industriearbeiders staan dichter bij de (communistische) revolutie dan de landarbeiders. De diep achterliggende ideeën waarmee geprobeerd is het Oldambt in te richten, daarvan vind je echo’s terug in de ideeën van Sicco Mansholt. Die streefde er na de oorlog naar vanuit het diepst van zijn overtuiging een nieuwe categorie van agrarische werkers te laten ontstaan, waarin de boeren en de landarbeiders moesten opgaan. De boer moest arbeider worden, waardoor je een soort proletariaat kreeg dat paste in het marxistische klassenmodel.’

Heeft hij je dat zo verteld?

‘Het kost enig krabben, want hij zegt dat natuurlijk niet zo snel. Maar dat zijn de ideeën die in grote lijnen zitten achter zijn landbouwbeleid van na de oorlog. En als je je dat realiseert verklaart dat veel meer dan opvattingen als zou hij alleen tegen de kleine boeren zijn.
Dus mij gaat het om de ideeën. En om de toevalligheden en ongerijmdheden die roet in het eten gooien: net als hij denkt dat alles in de steigers staat, komt er een omslag in zijn denken door die relatie met de idealistische Petra Kelly. Dan gaat hij het belang van natuurbescherming inzien, en de waarde van de kleinschalige landbouw.
Een andere toevalligheid is dat zijn opa, Derk Mansholt, én herenboer én socialist was. Derk schreef zijn ideeën voor landbouwbeleid op. Ik vond ze en ze bleken bijna stuk gelezen door Sicco. Die heeft die ideeën bijna letterlijk uitgevoerd. Het Europese landbouwbeleid van na de oorlog komt dus voort uit de fascinatie van een Sicco voor de losse gedachten van zijn opa, een socialistische herenboer. Dat is zo’n toevalligheid die je niet kunt programmeren in een Marxistisch kader. Dat vind ik nou fantastisch, dat soort ongerijmdheden. Toevalligheden hebben dus kennelijk evenveel invloed, of zelfs nog veel meer dan die grote bedachte schema’s.’

Je boek wordt vaak vergeleken met Hoe god verdween uit Jorwerd van Geert Mak. Mak beschrijft hoe het verdwijnen van de landbouw van het platteland het dorpsleven veranderd heeft. In jouw boek kun je lezen hoe die landbouw veranderd is. Ben je beïnvloed door Maks boek?

‘We zijn tegelijkertijd met ons boek begonnen, maar toen kwam mijn boek over Srebrenica ertussendoor. Ik kende Mak wel een beetje van de krant, maar nog niemand kon vermoeden dat zijn boek zo’n klapper zou worden. Toch heb ik dat boek bewust niet gelezen tot De Graanrepubliek af was; ik wilde mij er niet door laten beïnvloeden.’

Rond ‘Jorwerd’ is er een soort van Geert Mak-toerisme naar Jorwerd ontstaan. Is er na het verschijnen van jouw boek ook zoiets gebeurt?

‘Ja, want het jaar daarna zijn er Graanrepubliek-dagen georganiseerd, een tweedaagse manifestatie onder die titel, in Nieuweschans, en dus eigenlijk in de rode driehoek, de gemeente Reiderland. Ze werden gehouden in een oude locomotievenremise. Er werden gedichten voorgelezen, er was een concert in een kerkje, en er werd een forumdiscussie gehouden. In het Grandtheater in de stad Groningen wordt gewerkt aan een toneelversie van De Graanrepubliek. En twee maand geleden, begin juli ben ik nog tweemaal met een hele bus met vijftig inwoners van de Wieringermeer op zoek geweest naar de roots van de Mansholts in het Oldambt. Er is behoefte aan dat soort geschiedenis.’

Werd je op de Graanrepubliekdagen als een soort ontdekker van het gebied binnengehaald?

‘Nou, ik voelde me er wel een beetje raar. Want Otto Knottnerus was daar bijvoorbeeld ook, en die is al zo ontzettend lang met het gebied bezig, die weet er zo ontzettend veel meer van dan ik. Ik denk alleen dat de manier waarop wij met het gebied bezig zijn, ontzettend verschilt. Hij heeft zo’n omvangrijke kennis opgebouwd, en doet erg gedegen onderzoek. Ik denk dat ik zelf een aantal grote lijnen heb blootgelegd en verbanden heb gelegd die ook een persoonlijke toevoeging geven. Wat ik in De Graanrepubliek eigenlijk doe is met zevenmijls- laarzen door die geschiedenis gaan, en aan de hand van familiekronieken telkens een gebeurtenis er uitlichten. Het gaat mij daarbij vooral om de dwarsverbanden die er misschien minder toe doen als je er als geschiedkundige of als antropoloog naar kijkt; een wetenschappelijke benadering haalt dat soort verbanden bijna nooit naar boven.’

Hoofdpersoon Sicco Mansholt is in het boek, tijdens zijn leven, wel heel erg veranderd, wat hem in dit geval tot een tragische figuur maakt. Zie je dat ook zo?

‘Ja, want in zijn levensloop zitten een soort geestelijke salto’s. Dat maakt hem ook een interessantere hoofdpersoon dan iemand die zijn hele leven dezelfde ideeën heeft aangehangen. Hij is ook ingehaald door de geschiedenis. Hij heeft dingen snel ingezien, ook toen het maatschappelijk de andere kant opging, richting natuurdenken, maar toen stond hij al niet meer aan het roer, en dat is zijn tragiek. Die tragiek vind je ook in bijvoorbeeld de communistische arbeidersfamilie Stek. Op een gegeven moment vechten ze alleen nog tegen een soort windmolens. Want de arbeider werkt dan allang niet meer bij de boer, maar wordt in hun beleving nog steeds uitgebuit door die boer. Daar teren ze dan nog twintig, dertig jaar op, terwijl die directe uitbuiting allang weg is. De beleefde uitbuiting van voor de oorlog bepaalt dan nog steeds hun politieke agenda, en zelfs hun dagelijkse realiteit wordt bepaald door een schim uit het verleden.’

Begin van het einde


Tegen het eind van je boek gaat het over de nieuwe natuur, waar je nogal cynisch tegenover lijkt te staan. Klopt dat?

‘Ik hoop dat ik dat een klein beetje open laat. Maar ik vind de nieuwe natuur wel wat gekunstelds hebben. Twee weken geleden stond ik inde Breebaartpolder met vijftig agrariërs uit de Wieringermeer, die werden toegesproken door iemand van Het Groninger Landschap. Ze hebben in die polder een duiker gemaakt onder de dijk door. Voor het eerst in tien eeuwen is er dus vrijwillig een dijk doorgestoken, waardoor een stukje polder via die duiker in verbinding staat met de eb- en vloedwerking van de Waddenzee. Maar dat gebeurt allemaal zeer gecontroleerd. Als het de broedende kluten even niet uitkomt, doen ze even de klep dicht en staat de getijdenwerking weer stil. Het is er wel spectaculair mooi en de hoeveelheid vogels die er broeden is indrukwekkend. Maar ik voelde er de spanning onder die vijftig akkerbouwers: ‘Dit is het begin van het einde’. Ik weet eigenlijk ook niet wat ik van die ontwikkelingen vind, maar ik vind in ieder geval dat je je er erg goed van bewust moet zijn dat dit uniek in de geschiedenis is, en dat het een gril kan blijken. Het kan tegenwoordig doordat de agrarische bevolking getalsmatig tegenwoordig absoluut in de minderheid is. En de stedeling koopt zijn eten wel bij elkaar. Dat geeft dus verschuivingen, iedereen wordt lid van Natuurmonumenten.’

Als je er zo over doordenkt is dit ook een gevolg van het beleid van Mansholt. Het aantal agrariërs is zo afgenomen dat er meer ruimte komt voor natuur.

‘Ja, we kunnen het hem niet meer vragen, maar misschien heb je wel gelijk en is dit een soort ironisch effect.’