Veel over Drentse brandkuilen op brinken in Drenthe is er niet gepubliceerd. In Brinkenboek, een verkenning van de brinken in Drenthe is genoteerd wat er tot 1981 over bekend was, alsmede een inventarisatie van het dobbenbezit in Drenthe.

Het dorp Eext bijvoorbeeld had in de jaren dertig van de vorige eeuw tien dobben en nog een weijert bij de pastorie om vis levend in te bewaren. Ook Dwingeloo had ooit circa tien dobben, die ‘koelen’ genoemd werden. Naar de verdwenen Zèègkoele op de grote brink is nog een restaurant genoemd. Over die dobben zegt Harm Tiesing (schrijver van Geschriften over de landbouw en het volksleven): ‘Voorts treffen we in vele dorpen en gehuchten nog waterkuilen aan, alhier dobben genoemd, waaruit men vroeger het drinkwater voor het vee in de winter aanvoerde, wat bij een verbetering van welputten en het plaatsen van pompen overbodig is geworden, hetgeen tot demping van vele dobben aanleiding heeft gegeven. Het is zeer waarschijnlijk, dat die kuilen of dobben van zeer oude dagtekening zijn.’
Een van de kunstenaars die veelvuldig in Drenthe getekend heeft, is Egbert van Drielst (1745-1818). Het Asser Museum bezit verscheidene tekeningen van hem, die dorpssituaties met dobben laten zien. Onder andere in Eext, Oud-Aalden en Wijster. Op oude ansichtkaarten van Drentse dorpen neemt de dobbe op de brink vaak een prominente plaats in. Daar liet de dorpsjeugd zich gaarne fotograferen. Het is zinvol dat de provinciale en gemeentelijke overheid waar mogelijk dit ‘dorpstoebehoren’ in gemeentelijke bestemmingsplannen beschermen, en liefst initiatieven ondernemen om – als men tenminste de identiteit van het Drentse dorp serieus neemt – deze elementen op bescheiden schaal, waar dat mogelijk is, terug te brengen op de brink.

Rommelplaatsen

Om begripsverwarring te voorkomen: er worden in Drenthe voor het woord dobbe twee betekenissen gebruikt: die van een natuurlijke ronde of ovale depressie, opgevuld met water of veen, en de benaming die de Drentse bevolking gaf aan de waterkuilen op of aan de brink of bij uitvalswegen naar de heide of de groenlanden. De tweede categorie is in praktisch alle gevallen gegraven en onderhouden door de boerenbevolking. In dit artikel wordt voor de waterkuilen op brinken het woord dobbe gebruikt. In Poelen en dobben in Roden/Norg worden de dobben op brinken poelen genoemd, vanwege hun gegraven karakter. In deze publicatie komt men op voor het belang van dobben en poelen met betrekking tot amfibieën en reptielen.
De dobben op brinken dienden in het verleden tot:
– brandwaterkuil
– drenkplaats voor het vee
– afvoer van oppervlaktewater
– het wateren van hout (bekend van Odoorn)
– het roten van vlas (bekend van Benneveld)
– schoonmaakplaats voor boerenwagens (bekend van Eext)
– eerste schaatspogingen van kleuters (bekend van Dwingeloo).
Doordat deze gebruiken in de loop van het begin van de twintigste eeuw sterk terugliepen, werden de dobben vaak rommelplaatsen waar allerlei troep in terecht kwam. Dat ging dan weer stinken, zodat men uiteindelijk maar besloot de dobben te dempen.

Cultuurhistorische waarde

Door Drenthe heen had de dobbe op de brinken verscheidene namen. Brandkoel, brandbit (Taarlo), spoeldobbe, de Rotkoel (Benneveld), de Riete (Dwingeloo) en pallert in Emmen. Praktisch alle genoemde functies zijn verdwenen. Als opvangplaats voor water tijdens hevige regenval kan de dobbe nog steeds dienen. Voor het merendeel zijn de oude dobben, en een enkele nieuwe die gegraven wordt, nu als eendenvijver in gebruik.
Een pleidooi voor behoud, eventueel herstel en waar mogelijk opnieuw aanleggen van dobben op de brinken heeft sterk te maken met de verdwijning van karakteristieke elementen van het platteland en in het bijzonder van de bebouwde en onbebouwde Drentse dorpskern van het Olde Landschap. Zoals in het Brinkenboek met betrekking tot de dobben wordt opgemerkt: ‘Niet het functionele aspect, maar dat van de herkenbaarheid van het dorp en de visuele en cultuurhistorische waarden dienen voorop te staan.’ Het Handboek Welstand stelt: ‘In het bestemmingsplan dienen waarborgen opgenomen te zijn om de in de beschrijving genoemde kwaliteiten te beschermen.’ Evenzo geldt dit voor de onbebouwde gronden in een dorp zoals boerentuin, huisweide en brink.

Grote onwetendheid

Die bescherming laat vaak te wensen over. Zo is een deel van het dorp Oud-Aalden, dat al voor 1979 aangewezen is als beschermd dorpsgezicht, een van de voorbeelden van vervlakking van het dorpsbeeld. In 1973 begon de Werkgroep Brinken de brinken in Drenthe te inventariseren en van die oude situatie zijn foto’s bewaard gebleven. Bij een rondgang anno 2001 bleek hoe de oude sfeer van dit boerendorp veranderd is. Boerderijen die geen agrarische functie meer hebben, veranderen in rap tempo tot ‘yuppentempels’. In de rieten daken aan de straat- of brinkzijde worden kantelramen geplaatst. Boerentuinen ‘promoveren’ tot coniferentuinen. In de flintenbestrating bij de baanderdeur wordt een treuriep of een perk met rododendronstruiken gepoot. Er lijkt bij nieuwkomers een grote onwetendheid te bestaan hoe men de van oorsprong zeer bescheiden inrichting van huis en erf moet voortzetten. Het feit dat Oud-Aalden een beschermd dorpsgezicht is, schept – zou je zeggen – verplichtingen.
Een actieve, goede voorlichting van de zijde van de overheid over de inrichting en kleurstelling van de erven en de boerderijen is dan ook noodzaak, vooral om de aantrekkelijkheid van de Drentse dorpen te behouden. Want of we het nu leuk vinden of niet, het inkomen van de plattelandsbevolking steunt in toenemende mate op (verblijfs)recreatie en toerisme. Een goed verzorgd dorpshart, dat de identiteit van de regionale cultuur toont, doet mensen langer blijven.

Voorzichtig herstel

De gemeente Anloo nam min of meer het voortouw in 1979 met het Brinkenplan, dat voorzag in de renovatie van brinken en brinkachtige situaties in de dorpen die binnen de gemeente vielen. Een van de activiteiten in 1982 was het herstellen van de branddobbe aan de Noorderbrink aan de Hoofdstraat te Eext. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is in Zuidlaren een nieuwe dobbe aangelegd op de Brink ZZ aan de Markstraat. Die kwam in de plaats voor de verdwenen dobbe. In Zuidlaren zijn vroeger tien tot twaalf dobben geweest. Er zijn nu weer vier dobben in deze plaats, die alle door nieuwe groen geschilderde hekwerken zijn omgeven. De eendenhuisjes lijken te zijn verdwenen.
De verdwenen dobben in de dorpen zijn op de kadastrale kaarten van omstreeks 1830 in het algemeen goed te traceren. Het probleem is dus niet dat men de kennis mist, maar dat men waarschijnlijk twijfelt aan het nut van opnieuw aanleggen. Onder meer zijn in Eext, Zeijen, Oud-Aalden, Benneveld, Dwingeloo, Den Hool, Elp, Tynaarlo en Anderen dobben dichtgegooid.

Particuliere initiatieven

Bij mijn rondgang in december 2001 en januari 2002 langs een aantal dobben op brinken bleek dat de dobbe op de Putbrink in Norg (in het oosteind) nog aanwezig is. Stond deze dobbe vroeger meestal droog, nu is hij goed gevuld met water. In het genoemde boekje over Poelen en dobben in Roden/Norg uit 1986 wordt over deze dobbe vermeld dat de diepte 150 cm is, dat de dobbe zich 120 cm van de weg af bevindt en dat er leem in aangebracht moet worden. Een bijzonder initiatief nam de Vereniging Kerspel Norg begin jaren negentig in Norg. De Putbrink zou door de bouw van een bejaardenhuis door een projectontwikkelaar zijn landelijk karakter verliezen. Bij navraag bij Huib Knottnerus van deze vereniging bleek dat zij met de omwonenden van de Putbrink besloot te procederen tegen deze bestemming. De Vereniging Kerspel Norg won die procedure. In het bestemmingsplan is toen vastgelegd dat er één huis aan de oostzijde van de brink gebouwd mocht worden mits de daar aanwezige ‘paardenopstap’ (Norg heeft pony- en paardenmarkten) en de dobbe behouden zouden blijven. Het kost nog steeds veel moeite om cultuurelementen in de dorpen te behouden. En wat niet zal verbazen: vaak zijn het particuliere initiatieven, die de cultuurhistorie van het dorp moeten redden.

Toekomst

Uit cultuurhistorisch oogpunt is het duidelijk dat de dobbe of brandkuil op de brink waardevol is. ‘Zo langzamerhand’, zegt landschapsecoloog Reinier Meijer te Assen, ‘zijn gemeentelijke overheden zich wel bewust van die betekenis. Maar het moet niet te lastig worden om, als je een dobbe opnieuw op de oude plaats terugbrengt, deze ook te handhaven. Mogelijk is er wel een provinciale subsidieregeling waar je eens zo’n reconstructie in kan onderbrengen. Je zou je ook kunnen voorstellen dat studenten van het Van Hallinstituut in Leeuwarden een onderzoek doen naar de waterkwaliteit van deze brinkdobben. Als deze dobben op brinken in samenhang met dobben aan de rand van de dorpen tot een soort kralensnoer worden met een tussenruimte van 600 tot 800 meter, dan kunnen zij bijdragen aan het instandhouden van amfibieën en reptielen.’ Op meerdere wijzen zal een zinvolle gebruiksfunctie voor de dobben best mogelijk zijn. Nu alleen nog een verhoogd historisch bewustwordingsproces bij overheid en particulieren?

Met dank aan Hans Vrijer, Reinier Meijer en Het Drentse Welstandstoezicht te Assen voor aanvullende informatie.

Literatuur
J.W. Grotenhuis, Poelen en dobben in Roden/Norg. Plan tot behoud en herstel, Assen, 1986.
Werkgroep Brinken, Brinkenboek, een verkenning van de brinken in Drenthe, Assen, 1981.
C.H. Edelman, Harm Tiesing, Over landbouw en volksleven in Drenthe, Deel I en II. Assen, 1974.
J.W. Niemeijer, Egbert van Drielst, De Drentse Hobbema, 1745-1818. Assen, 1968.
Grontmij N.V., Brinkenplan Gemeente Anloo, Renovatie brinken en brinkachtig situaties in de gemeente Anloo, De Bilt, 1979.
Het Drentse Welstandstoezicht, Handboek Welstand. Assen, 1999.
Boerderijenstichting Drenthe. Nieuwsbrief 17, ‘De traditionele kleuren van de Drentse boerderij’, Assen, sept. 1990.