Er zijn in ons land maar heel weinig gebieden zo ongerept als het stroomdallandschap van de Drentsche Aa. Zelfs in heel West-Europa zijn dergelijke gebieden met een lantaarntje te zoeken. Aan de randen van het stroomdallandschap liggen bovendien redelijk grote steden als Groningen en Assen. Een uitstekende kans dus voor de recreatie in het kader van het door het Rijk gepropageerde begrip 'natuur bij de stad'.

Zo ziet het er oppervlakkig uit. Door een vergrootglas echter zie je ineens een geweldig gekrioel van soms tegengestelde belangen: de landbouw, de drinkwatervoorziening, het natuurbeheer, de bewoning, de recreatie. Kom daar maar eens uit.
Tot enkele jaren geleden waren al die sectoren vooral bezig met hun eigen belangen; met Rijk, provincie en gemeenten als sturende factoren. Vijf jaar geleden echter werd het stroomdallandschap Drentsche Aa samen met dat van de Elperstroom aangewezen als ROM/WCL-gebied, een op het eerste gezicht nietszeggende kwalificatie. Deze kwalificatie is echter om twee redenen van grote invloed is geweest: alle betrokken partijen ondertekenden bij de start een convenant waarin een plan van aanpak voor het gebied was vastgelegd, en er kwamen miljoenen guldens van het Rijk beschikbaar voor een hele reeks projecten in een gebied van ruim 30.000 hectare. ROM en WCL zijn afkortingen die de betrokken ministeries van VROM en LNV hanteren. ROM staat voor Ruimtelijke Ordening en Milieu, WCL voor Waardevol CultuurLandschap. Inmiddels zijn dit in vele delen van het land ingeburgerde begrippen geworden; in het Drentsche Aa-gebied is dit minder het geval. Misschien heeft dit te maken met de vaker aangehaalde noordelijke nuchterheid, waarin niet zo snel plaats is voor dergelijke etiketjes.

Stroomversnelling

Maar ook al spreekt niemand in Drenthe van het ROM/WCL ?project Drentsche Aa/Elperstroom, feit is dat er de afgelopen vijf jaar in dit kader heel veel is gebeurd. Veel zaken, waaronder verbeteringen van waterbeheer en riolering en boerderijverplaatsingen, zijn in een zodanige stroomversnelling geraakt dat men beleidsmatig nu al op het punt is waar men in 2005 dacht aan te komen. Dat betekent dat het moment voor een volgende stap ook veel eerder is aangebroken. Het woord is aan de politiek om voor het gebied een visie te ontwikkelen die duidelijkheid verschaft aan alle betrokken partijen.
Behalve beide genoemde ministeries nemen vier gemeenten deel aan het project: Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe en Tynaarlo. Ook twee waterschappen zijn erbij betrokken: Hunze en Aa’s en Reest en Wieden. De in Drenthe belangrijke landbouwsector stelt zich ogenschijnlijk passief op maar de contacten met alle projectdeelnemers zijn intensief, vooral op het vlak van de boermarken en individuele boeren.
Met vertegenwoordigers van drie van de acht partijen die het convenant ondertekenden, spraken we over wat er tot nu toe is gebeurd en over wat er nu verder moet geschieden: Herman Thije, projectleider namens de provincie Drenthe, Henk Post, districtshoofd van Staatsbosbeheer en Jaap van Roon, districtshydroloog van het Waterschap Hunze en Aa’s.

Zak met geld

Herman Thije: ‘De provincie was aanvankelijk bepaald niet enthousiast toen het Rijk kwam met het voorstel om het stroomgebied van de Drentsche Aa aan te wijzen als ROM/WCL-gebied: alweer een etiket op het gebied, dat zou vast niet goed vallen. Maar er hing wel een zak met geld aan het voorstel! Toen hebben we gezegd: we doen mee maar dan wel op basis van bestaand beleid. Dat was er al jaren op bijvoorbeeld het gebied van de drinkwatervoorziening en natuurontwikkeling. Nu was er kans op versnelde uitvoering van een groot aantal projecten.’
Jaap van Roon: ‘Dat is ook gebeurd. Een voorbeeld: de bedoeling was dat in 2005 alle percelen in dit gebied zouden zijn aangesloten op de riolering. Dat is inmiddels zeven jaar eerder gerealiseerd! Het probleem van de riooloverstorten is ook vrijwel opgelost. Assen en Grolloo zijn de laatste kernen waar nog wat moet gebeuren.’
Herman Thije: ‘Boerderijverplaatsingen, belangrijk in verband met de reductie van de ammoniakuitstoot, hebben ook plaatsgevonden. Dat heeft alles te maken met de veranderende mentaliteit van de betrokken boeren. Als ze voorheen werden aangesproken op de milieuverontreiniging die ze veroorzaakten, wezen ze vaak in de richting van de gemeenten en hun riooloverstorten. Dat kan nu niet meer. Bovendien zijn ze meer en meer gaan inzien dat veel plannen met het gebied ook in hun belang zijn. Daarom hebben boeren, vaak via de boermarken, ook meegewerkt aan het aanleggen van vulplaatsen, waardoor het niet meer nodig is spuitmachines te vullen met water uit de beek. Ook zijn er was-en spoelplaatsen ingericht waar het verontreinigde water van landbouwmachines wordt opgevangen. Ze zijn betaald met geld van de overheid en van het Waterbedrijf Groningen en ze worden geëxploiteerd door de boermarken zelf.’
Jaap van Roon: ‘Het waterschap en het waterbedrijf Groningen hebben meebetaald aan de aanleg van vele kilometers spuitvrije zones, die al in een groot deel van het gebied waren aangewezen. Die vijf meter brede zones langs de waterschapssloten, waarop de boeren geen bestrijdingsmiddelen mogen gebruiken, worden nu ingericht als verbrede schouwpaden. Daarnaast is ook de waterconservering van belang. Via het aanleggen van stuwtjes trachten we te bereiken dat het water door de ondergrond langzamer afstroomt. Dat is ook in het belang van de landbouw, die in natte perioden kampt met een teveel en in droge perioden met een tekort aan water. Vreemd water, bijvoorbeeld uit het IJsselmeer mag namelijk dit gebied niet in. Conservering leidt ook tot een vergroting van de kweldruk in de beekdalen en dat is belangrijk voor de vegetatie.’

Water speelt sleutelrol

Het water speelt een sleutelrol in het hele verhaal, niet alleen de kwaliteit van het oppervlaktewater maar ook de stand van het grondwater. Daar zijn de belangentegenstellingen ook het grootst. De boeren hebben simpel gezegd belang bij een lage grondwaterstand, terwijl voor de natuur een hoge stand gewenst is. Dat leidt er in de praktijk toe dat boeren langs de Drentsche Aa moeten leren leven met een op de natuur afgestemde grondwaterstand. Zo kunnen ze in de daarvoor aangewezen relatienotagebieden een beheersvergoeding krijgen voor een stukje natuurbeheer dat hun verlies aan inkomsten uit de landbouw moet compenseren.
Henk Post: ‘De rol van Staatsbosbeheer is de afgelopen tien jaar sterk veranderd: van beheerder van natuurgebieden naar een beheerdersrol met gevoel voor relaties naar de omgeving, de burger, de landbouw en andere gebruikers. Vroeger was Staatsbosbeheer vaak de zondebok. Ons werd door de landbouwers verweten dat we het Drentsche-Aagebied onleefbaar maakten. Natuurlijk is dat niet zo. Vanuit het verleden was Staatsbosbeheer belast met beleid en beheersverantwoordelijkheid. Nu draagt Staatsbosbeheer alleen nog beheersverantwoordelijkheid. We proberen via samenwerking met de landbouw een groot deel van het graslandbeheer te regelen; 70% van de oppervlakte korte vegetaties wordt nog steeds door boeren gebruikt. Wel gelden daarvoor bepalingen ten aanzien van het gebruik.
Staatsbosbeheer heeft alle belang bij een stabilisering van de waterhuishouding; daar gaat het ons om. In de afgelopen jaren is geprobeerd om de sponswerking van het gebied te herstellen. Dat is de motor onder het hele systeem, de pijler onder het gebiedsgericht geïntegreerd beleid. Met dit ROM/WCL-project loopt het gebied voorop. Het bestuurlijk commitment was er wel maar een strakke regie ontbrak. Die is er nu wel en dat vraagt niet alleen om veel communiceren maar ook om het maken van keuzes.’
Herman Thije: ‘De kracht van het project is dat alle partijen nu al in een heel vroeg stadium om de tafel zitten. En iedereen is doordrongen van het besef dat we allemaal moeten bijdragen maar er op den duur iets voor terug krijgen. Doorvertaald naar de toekomst zie ik voor alle sectoren meer kansen dan bedreigingen.’
Jaap van Roon: ‘In 1998 is er een nieuw begrenzingenplan gemaakt voor de natuurfuncties in het gebied. Het plangebied omvat 1500 hectare en is gebaseerd op herstel van het watersysteem. We hadden verwacht dat de boeren minder aan de nattere beekdalgronden zouden hechten. Die zijn lastig voor de landbouw, maar de landbouw blijkt niet zo vóór te zijn als we dachten.’
Herman Thije: ‘Het programma Beheer biedt mogelijkheden om inkomen uit natuurbeheer te verwerven. Daar zijn financiële middelen voor. Kavelruil speelt ook mee. De goede boer op de goede plek.’

Duidelijkheid voor de landbouw

Daarmee komen we op de kern van het probleem van dit moment. Om verder te kunnen gaan met nieuwe plannen is duidelijkheid gewenst, vooral voor de landbouw. Die duidelijkheid zal moeten worden gegeven door de provinciale politiek. Van Roon en Post dringen daar sterk op aan. Henk Post: ‘Voor de lange termijn is vanuit de provincie en het Rijk een visie noodzakelijk met betrekking tot de vraag waar welke vormen van landbouw mogelijk zijn. Met bestaand beleid dat vooral bestaat uit stimulerende maatregelen, lukt het niet meer. Er is een nieuw “facetstreekplan” nodig. Anders zeggen de boeren: nu kom je voor dit, volgende week gaan jullie weer een stapje verder. Waar ligt de grens? Het is een complexe materie en daarom gaan we een buitengewoon interessante tijd tegemoet.’
Jaap van Roon: ‘Dan moet je ook durven zeggen dat een gemengd bedrijf hier meer kans biedt dan een puur rationeel akkerbouwbedrijf.’
Herman Thije: ‘Ik vraag me af of zo’n stap op dit moment politiek haalbaar is. Het is voor iedereen een leerproces, en dat vraagt tijd. De landbouw moet zelf ook kansen zien en die liggen niet alleen in een vergoeding voor natuurbeheer. De landbouwer is geen parkwachter; hij moet zich richten op de ontwikkeling van beleid voor een duurzame landbouw. We gaan ervan uit dat de plannen voor een Nationaal Beek-en Esdorpenlandschap hiervoor een opening bieden.’

Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap

Wat is een Nationaal Beek-en Esdorpenlandschap?
Herman Thije: ‘Dat is een soort Nationaal Park maar dan breder, inclusief de landbouw. Die zou in een dergelijk park een functie kunnen en moeten behouden.’
Henk Post: ‘Het nationale parkenbeleid past niet op het ‘potje’ Drentsche Aa. Al die parken waren namelijk al natuurgebieden. De meerwaarde van een Nationaal Beek-en Esdorpenlandschap zit hem in de gekoppelde doelen van natuur en omgeving. Deze omvatten landbouw, waterfuncties, woon-werkverkeer, milieu, cultuurhistorie, bewoning en recreatie. Het plan richt zich op de midden- en benedenloop van de Drentsche Aa. De staatssecretaris heeft ons advies in die richting inmiddels overgenomen.’
De bovenloop van de Drentsche Aa valt tot nu toe buiten dit plan maar het is zonneklaar dat men zich voor een goed beheersysteem van de beek niet kan beperken tot de midden-en benedenloop alleen. Het waterschap en Staatsbosbeheer roepen dit al jaren. Herman Thije: ‘De meerwaarde die het centrale deel nu krijgt in het kader van dit plan voor een Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap, moet voor alle partijen duidelijk worden. Dan volgt de bovenloop vanzelf.’

Wat merkt de burger?

Meer dan vijfendertig miljoen gulden aan ROM/WCL-gelden is er inmiddels in het gebied gepompt, maar wat merkt de burger daar nu van? Jaap van Roon: ‘Het beleven van het landschap met zijn veranderende vegetatie wordt steeds meer mogelijk, maar veel van de getroffen maatregelen zijn niet te zien. Vistrappen bijvoorbeeld liggen vaak op plekken waar mensen niet komen, en dat veel afrasteringen langs waterlopen zijn weggehaald valt ook niet direct op.’ Henk Post: ‘Staatsbosbeheer heeft inderdaad veel afrasteringen verwijderd. Verder zijn er voorden aangelegd, ondiepe plekken waar je de beek kunt oversteken. Dat maakt een wandeling avontuurlijk. In zijn algemeenheid is het gebied ideaal voor fietsers en wandelaars. Er zijn elf wandelroutes aangelegd, die allemaal starten vanuit een horecagelegenheid. Nieuwe fietspaden liggen er. Er staan geen verbodsborden, ANWB-autoroutes zijn verlegd, bestaande zandpaden zijn instandgehouden. En het is interessant om te weten dat er steeds meer orchideeën groeien. Dat hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de blonde zegge ziet niemand, maar ook dat is wel een minstens zo belangrijk stukje natuurkwaliteit. ‘Herman Thije: ‘In het kader van de toegankelijkheid van het gebied willen we de mobiliteit verder zoneren. In de toekomst komen er diverse informatiecentra. De Homanshof van Staatsbosbeheer in Anloo is er al, maar je kunt denken aan soortgelijke informatiepunten over de landbouw en over de cultuurhistorie.’
Andere zaken die een bezoek aan het gebied interessant maken, is de ontwikkeling van streekeigen producten; de Roldenaer, een kaas uit het Drentsche Aa-gebied, is er al.
In de zomer zijn er fietsroutes langs boerenbedrijven, die bezocht kunnen worden. In de akkers en weilanden langs de routes zijn grote panelen geplaatst met daarop informatie over de gewassen en de milieumaatregelen die zijn genomen.

Vervolg staat al vast

Het ROM/WCL-project in dit gebied is een succes, zo blijkt uit een tussentijdse evaluatie. De hoofddoelstellingen zijn en blijven behoud en ontwikkeling van een natuurlijke ecosysteem, herstel van ecologische relaties in de stroomgebieden en het veiligstellen van de drinkwaterwinning uit het oppervlaktewater van de Drentsche Aa. Het project loopt nog door tot 2002 maar het staat al vast dat het een vervolg krijgt via de nieuwe financieringsregeling van de ministeries van LNV en VROM.