Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland, geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting. De wandelingen voeren u niet langs de obligate plekjes, maar laten u kennismaken met minder bekende locaties en geven beschrijvingen van onvermoede paden en ongebaande wegen. Het start- en eindpunt van de wandelingen zijn bereikbaar met het openbaar vervoer.

Hoeveel oud-gymnasiasten denken nog wel eens als zij de zee zien: Thalassa, thalassa! De soldaten van Xenophon riepen dat uit toen ze na zware marsen door vijandelijk gebied eindelijk de Zwarte Zee, hun verlosser, bereikten. Soms gaat die kreet door mij heen, zelfs als ik over de top van een hoge dijk de zee zie. Deze wandeling bespreekt een tocht over de zeedijk van Wierum naar Lauwersoog. Een soort vertraagde hordenloop over houten hekken, waarbij de groeven van mijn bergschoenen zich in een mum van tijd vullen met verse en gedroogde schapenstront. In gedachten ga ik terug naar een wadlooptocht, die ik ooit liep van Pieterburen naar Schiermonnikoog. Ook een dag in augustus. We waren nog niet op de zandplaten aangekomen, maar ploeterden moeizaam door het slik. De lucht werd donkergrijs en de regen daalde in speren neer. Tot onze borst stonden we in het water. Het zicht was niet meer dan dertig meter. Als koeien op een kluitje wachtten we tot deze zondvloed voorbij was.
Nu druppelt het een beetje. De zuid-zuidwesten wind waait krachtig over de dijk.

Een dag van te voren belde ik Openbaar Vervoer om de belbus te nemen van Dokkum naar Wierum. Tot mijn verbazing staat er een taxi klaar. De chauffeur, een Dokkumer, brengt me vlot langs de kleine dorpjes naar Wierum. ‘Het platteland loopt langzaam leeg’, vertelt hij. ‘Oudere mensen, die uit het westen terugkomen om in hun geboortedorp echt oud te worden, houden het vaak na enkele jaren voor gezien.’ Te stil, te teruggetrokken, te geïsoleerd liggen deze kleine dorpen aan de rand van het vergeten worden.

Wierum

Om half tien ’s morgens op zaterdag is het stil in Wierum. Bij het café aan de dijk probeer ik koffie te krijgen, maar het is gesloten. Mijn voetstappen klinken hol in de smalle stegen.
In dit dorp kun je niet om de kerk heen. Heel dominant ligt het gebouw vlak aan de dijk met een klein kerkhof er omheen. ‘Hier rusten tot de dag der opstanding onze lieve ouders’, lees ik op een gelakt houten kruis. Wierum was ooit een vissersdorp, waarvan de mooie windvaan in de vorm van een aak boven op de kerktoren nog getuigt. De schepen lagen op de ree voor anker op het Wierumerwad, want een haven was er niet. Op 1 december 1893 vergingen in één van de grootste scheepsrampen in de Nederlandse geschiedenis 13 van de 17 schepen van Wierum. 22 vissers kwamen hierbij om. Een gedenkteken, bestaande uit aan elkaar gelaste ankers, staat halverwege de top van de dijk. Toch wonen er nog vissers in dit dorp, maar die vissen tegenwoordig vanuit Lauwersoog. De dijk is de grens tussen de zee en dat wat zee was. Eb en vloed moeten onuitwisbare sporen nagelaten hebben in het denken van de vissers en hun familie.

Het land verkavelt naar de einder

Een geasfalteerde weg leidt naar de kruin van de bijna 9 meter hoge dijk. Het uitzicht blijft altijd een boeiend schouwspel. Hele fijne regendruppeltjes verdampen al gauw door de vrij harde wind. Een aflandige wind, die de verdroogde grassprieten op de dijk naar het wad ombuigt. Honderden schapen liggen, lopen, kauwen en pissen wijdbeens op het gras of het geasfalteerde talud van de dijk. Op de Kromme Horne, een stuk landaanwinning, groeit gras en alsem.
Het wad ligt er zilverkleurig bij. Zware regenwolken jagen over. Deze keer klopt de weersverwachting helaas; ik ben iets te optimistisch geweest. Een zee van koren grenst aan de dijk. Verder suikerbieten, koolsoorten en aardappelen. Het land verkavelt in zachter wordende kleurvlakken naar de einder. Veel groen, goudgeel, bruin en grijs. Aan de horizon is de lucht iets lichter.
Het gras op de dijk wordt kort gehouden door de schapen, die voor een prima loopvlak zorgen. Niet te nat door het korte gras. Vaak kan ik de uitgesleten schapenpaadjes op de kruin van de dijk volgen. De hekken die de dijkgedeelten scheiden zijn glibberig door de neerslag. Uit Nes, zo’n vijfhonderd meter landinwaarts, komen geluiden van landbouwwerktuigen.
De ‘afgekloven’ palen van de landaanwinning steken zwart boven het kalme water uit. En altijd weer denk ik dan aan Mondriaan, die zo treffend dit palenbeeld in zijn schilderij ‘Pier en oceaan’ heeft weergegeven. Veel meer schilders roept het kijken over het wad trouwens op. Het vakmanschap van Weissenbruch en Mauve met hun sfeervolle aquarellen van vissersschepen en schelpenvissers langs de stranden van Holland. Maar ook de schilderijen van Jan Porcellis, Jan van Goyen, Willem van de Velde de Jonge en Simon de Vlieger bevolken mijn geestelijk netvlies. Onnavolgbaar voeren hun schepen in het water. De windrichting altijd goed herkenbaar in alle zeilen van elk schip. Geen schilders ter wereld hebben hun luchten geëvenaard. En dit is echt geen chauvinisme.
Halverwege Nes en Moddergat zie ik vaag een boot op het wad. Ligt ie nou voor anker of vaart ie?

Moddergat

Er is geen eiland te zien. Noch Ameland, noch Schiermonnikoog. Zo beperkt is helaas het zicht over het water. Landinwaarts zie ik boerderijen met boomgroepen er omheen. Hier en daar een molen. Een speelgoedautootje rijdt ergens over een weg. Het is plezierig om af en toe halverwege de voet van de dijk te lopen met deze wind. Het kan net. De overgang aan de wadzijde van het geasfalteerde talud naar wat vroeger basaltkeien waren, is net niet hellend. Fijn grind hoopt zich op tot een richel. Ik nader de kromming van de dijk bij Moddergat. Vanuit dit punt schiet de Mosselbankweg de verte in. Nog geen mens tegengekomen. Wel kom ik boven op de dijk het rood-witte teken van de NIVON-wandelingen tegen. Af en toe vliegt een zwaluw dicht langs mij. Alleen op het wad zijn grote meeuwen. Eén vliegt langzaam dicht over het watervlak. Zijn congruente spiegelbeeld vliegt mee. Ik ben nu bij de eerste huizen van Moddergat. Een warme stal- of hooilucht waait mij tegemoet van een benedendijkse boerderij.
Het volgende monument dient zich aan. De ramp van Paesens-Moddergat van 6 maart 1883. 17 aken met 83 opvarenden vergingen. De weinige ooggetuigen op zee die het overleefden, vertelden later dat zij de zee nog nooit zo hadden gezien. ‘De golven stegen soms tot zestig voet en stonden bij wijlen zó schor en rechtstaand als een gevel. De meeste schepen vergingen toen zij het Friese Gat wilden binnenvluchten, want daar stond een vreselijke branding.’ De vis wordt duur betaald.

’t Fiskershûske

Een goede indruk van het schippersleven geeft het museum ’t Fiskershûske in Moddergat. Tijdens een rondleiding hoorde ik dat men als windwijzer (binnenshuis!) een gedroogde zeenaald ophing. Het zegt iets over de toenmalige behuizing. Achter het museum hangen wat scharren te drogen in de wind. In de Hollandse kustplaatsen Scheveningen en Zandvoort vond men de droogtuinen, waar men scharren en schollen droogde. Het was een echt volksvoedsel. Na circa 24 uur in de pekel gelegen te hebben werden de vissen te drogen gehangen. Tot in Duitsland vonden de ‘Haarlemmer scharretjes’ aftrek. Langs deze kust zijn waarschijnlijk alleen particuliere ‘droogtuintjes’ geweest.
Onderweg in het dorp kom ik in de tuinen van de huizen wel vijf zwart geteerde ankers tegen. En steeds, als op Vlieland de gloppen, kleine stegen die naar de dijk lopen. Hier reed genoemd. Eindelijk vind ik een café dat open is.

Hoek van de Band

Na de koffie weer op weg naar de dijk. Ik kom bij een splitsing van dijken bij Dijkshoek. Ik volg de dijk die langs de Paesenserpolder loopt. Veel koeien en vier sierlijk staartenzwaaiende paarden bevolken de ingedijkte landen. Een zwerm vogels vliegt telkens op. De percelen landinwaarts zijn hier groter en lopen helemaal tot de Alddyk. Een lichtend gat in de wolken geeft hoop op een pauze in de nattigheid. Helaas het gaat harder regenen. Langs de Hoek van de Band hoor ik voor het eerst golfslag: gloep, gloep. Op de dijk worden eb en vloed zichtbaar door twee ‘afvallijnen’. De één een meter hoger dan de andere. Bruingroene en oranje blaaswieren liggen in een eindeloos lint op de dijk. Afgewisseld door glad geslepen takken, melkpakken, leeg gegeten krabbetjes en dode meeuwen. Tussen de blaaswieren miljarden vogelveren.

Lauwersoog

Daar waar de grote weg vanaf de Lauwersmeerdijk afzwaait richting Friesland, bevindt zich een parkeerplaats. Vanaf deze plaats begeven surfers zich te water. Zowel op het Lauwersmeer als op het wad. Daar liggen om de haverklap twee surfers in het water. Nu ik dichterbij de vaargeul kom, de Zoutkamperlaag, zie ik meer schepen. Enkele schepen zeilen in dit hondeweer, een aantal vaart op de motor. Ik ben nu tot op de draad toe nat, maar ik moet nog vier kilometer naar Lauwersoog. Dóórlopen; warm blijven. Als een soort fata morgana zie ik om de bocht van de dijk heen de veerhaven opdoemen. Een grote boot met machtige zeilen vaart voor de wind weg richting Schiermonnikoog.
Vervloeiing is vandaag het woord, dat bij deze dag past. Wolken, regendruppels, zeewater en luchten boven einders. Fantastische grijzen. Als ik aankom bij de veerhaven, komt de boot net uit Schier aan. Mijn bus naar Groningen vertrekt over 20 minuten. Nog even wat proviand inslaan voor onderweg. Ik kijk ten afscheid even over de dijk en zie dat de lucht wat opgeklaard is: Schiermonnikoog ligt er nog. De boordevolle sluis schut de schepen voor het Lauwersmeer.
In Groningen spoed ik mij naar huis, gooi mijn natte plunje van mij af en neem een hete douche. Het was een dijk van een dag!

Literatuur
– Y. Bois e.a., Piet Mondriaan 1872-1944, pag. 169. 1994.
– Van de Voort, J.P., Vissers van de Noordzee, pag. 58 en 60. ’s Gravenhage, 1975.
– Schroor, M., De wereld van het Friese landschap. Groningen, 1993.

Trefwoorden