'Heldere keuzes maken voor de toekomst van het landschap'
Jan Jaap de Graeff, Natuurmonumenten
Gepubliceerd op www.nederlandbovenwater.nl


‘Honderd jaar geleden heeft Jac. P. Thijsse een nest gebouwd, daar wil ik graag een paar takjes bij leggen.’ Jan Jaap de Graeff, algemeen directeur van Natuurmonumenten, is geen hemelbestormer. Zijn ambitie is even eenvoudig als helder: de natuur in Nederland moet mooier en sterker worden. Daarbij kan gebiedsontwikkeling een goed begaanbare weg zijn, mits er duidelijke keuzes worden gemaakt.

Natuurmonumenten en de beeldvorming
Als alles meezit gaat de polder Schieveen, een voormalig landbouwgebied ten noorden van vliegveld Zestienhoven, flink op de schop. Zo’n tweehonderd hectare worden opnieuw ingericht als nat, moerassig natuurgebied. Via fiets- en wandelpaden kunnen Rotterdammers hier straks aan de hectiek van de stad ontsnappen. Ze kunnen zelfs tot aan de Ackerdijkse Plassen fietsen, waar het wemelt van de vogels. De nieuwe natuur is onderdeel van een gebiedsontwikkelingsproject: bij Zestienhoven is ook ruimte voor een nieuw bedrijventerrein.

Natuurmonumenten, eigenaar van de Ackerdijkse Plassen, is nauw betrokken bij dit Natuur- en businesspark Schieveen. ‘Het is een prachtkans om in een van de drukste stukjes Nederland nieuwe, robuuste natuur te maken,’ zegt Jan Jaap de Graeff (1949), sinds 1 oktober 2003 algemeen directeur. ‘En tegelijkertijd lopen we met dit project tegen iets anders aan. Veel mensen hebben er moeite mee om ons in deze rol te zien. Met medewerking van Natuurmonumenten moeten boeren en polderbewoners verhuizen en komt er bedrijventerrein bij!’

Het heeft te maken met de beeldvorming. Natuurmonumenten, een onafhankelijke vereniging met ruim 880.000 leden, stelt natuur, landschap en cultuurhistorie veilig door gebieden aan te kopen, te beheren en te beschermen. Dat is ruim een eeuw geleden begonnen, toen Jac P. Thijsse en Eli Heijmans wilden voorkomen dat de gemeente Amsterdam het Naardermeer zou gaan gebruiken als vuilstortplaats. De eerste aankoop, in 1906, was dan ook het Naardermeer. Toen datzelfde meer een paar jaar geleden in de verdrukking dreigde te komen door de geplande aanleg van een snelweg tussen de A6 en de A9, liet Natuurmonumenten dan ook luidkeels van zich horen. Zo kent Nederland Natuurmonumenten: de club die opkomt voor behoud van de bedreigde natuur.

Kleine, middelgrote en grote schaal
Dat Natuurmonumenten ook betrokken is bij gebiedsontwikkeling, en in die rol soms verrassende stappen zet, is minder bekend. Wie het jaarverslag leest of de website bekijkt, komt het ook niet meteen te weten. De Graeff heeft er een verklaring voor: ‘Het initiëren van gebiedsontwikkeling is niet onze core business. Ons primaire doel is ervoor te zorgen dat er meer en mooiere natuur komt. Dat doen we door onze natuurgebieden, ruim 100 duizend hectare, goed te beheren en door nieuwe gebieden te verwerven. En we doen het door lobbying, door beïnvloeding van bestuurders.’

Maar als de ontwikkeling van een gebied dankzij een gunstige financiële exploitatie meer of betere natuur kan opleveren (‘groen dankzij rood’), kan ook het doel van Natuurmonumenten daarmee gediend zijn. Om die reden werkt Natuurmonumenten aan verschillende projecten mee. Soms op kleine schaal, zoals in ’s-Graveland, op een steenworp afstand van hoofdkantoor Schaep & Burgh. De Graeff: ‘Samen met ING Vastgoed en de gemeente Wijdemeren bekijken we daar hoe we een landgoed kunnen ontwikkelen in een gebied dat nu verrommeld en vervuild is. De gedachten gaan uit naar nieuwe appartementen, in combinatie met natuurontwikkeling. Zo’n proces duurt jaren. Het heeft een tijd op een laag pitje gestaan, is nu gereanimeerd, maar het blijkt moeilijk om het financieel rond te krijgen. De kredietcrisis maakt het er allemaal niet makkelijker op.’

Een voorbeeld op middelgrote schaal is de eerdergenoemde polder Schieveen bij Rotterdam. Maar er zijn ook grootschalige ontwikkelingen. De Graeff: ‘Zo denken we actief mee over het IJmeer en Markermeer. We zijn niet a priori tegen een vaste oeververbinding tussen Almere en Amsterdam, en evenmin tegen buitendijkse bebouwing, mits voorafgaand in de natuur wordt geïnvesteerd en die er per saldo op vooruit gaat. Zo’n standpunt belonen sommigen met applaus. Anderen spreken er schande van.’

De baat moet voor de kost uitgaan
Als Natuurmonumenten betrokken is bij gebiedsontwikkeling, zijn dus steeds heersende verwachtingen in het geding, het beeld dat de leden en de buitenwereld van de vereniging hebben. ‘Het is gemakkelijker uit te leggen waarom je mordicus tegen de A6-A9-verbinding bent, dan waarom je meedenkt over een brug door het IJmeer,’ zegt De Graeff. ‘Maar per saldo kan ons doel ermee gediend zijn als wij meewerken. Behouden en beschermen van ons bezit is niet meer voldoende, alleen daarmee redden we het niet. We willen meedenken, zij het met een gezonde dosis argwaan en een kritische blik. En we moeten altijd kunnen uitleggen dat de koers die wij varen per saldo het beste is voor de natuur.’

Anders dan het Hollandse spreekwoord wil, moet de baat vóór de kost uitgaan. De Graeff: ‘Wij werken alleen mee als het groen van te voren goed is geregeld. Is dat niet zo, dan zul je zien dat die nieuwe appartementen er wél komen, maar dat er uiteindelijk tegenvallers zijn, en dus te weinig geld om ook van het groen nog iets te maken. Dat mag nóóit gebeuren. Daarom moeten we zekerheden inbouwen. Dat is een subtiel spel. Maar door onze massa zijn we een geduchte tegenspeler.’

De Graeff was lid van de Adviescommissie Gebiedsontwikkeling onder voorzitterschap van Riek Bakker, die drie jaar geleden het eindrapport Ontwikkel kracht! uitbracht aan de toenmalige minister van VROM, Sybilla Dekker. ‘De strekking van het rapport was dat we er met de aloude toelatingsplanologie niet meer komen,’ zegt hij. ‘In een land waarin we met veel mensen op een beperkt oppervlak wonen, heeft ontwikkelingsplanologie veel meer kans van slagen.’ Het gedachtegoed van het rapport was niet helemaal nieuw. In 2001 lanceerden Natuurmonumenten, de ANWB, VNO-NCW en bouwwerkgeversclub AVBB een gezamenlijke visie onder de titel Ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: samen anders, beter. Daarin werd bepleit om niet door te gaan op de traditionele weg. Dat leidt alleen maar tot verdere verrommeling, met voor elke gemeente versnipperde stukjes bedrijventerrein, natuur en water zonder samenhang, en per saldo een lagere ruimtelijke kwaliteit.

Er moet juist veel meer samenspraak zijn tussen overheden, ontwikkelaars, bouwers en natuurbeheerders. Ze zouden elkaar veel meer moeten opzoeken bij gebiedsontwikkeling. De Graeffs voorganger Frans Evers droeg deze visie met verve uit. Daarin is niets veranderd, al is De Graeff wat voorzichtiger, en legt de beperkte capaciteit Natuurmonumenten beperkingen op: ‘Als ons bezit in het geding is, doen we mee. Ik zou wel meer willen, maar we lopen tegen grenzen aan. We moeten prioriteiten stellen, we kunnen niet alles doen. Anderen kunnen het ook: Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen, de natuur- en milieufederaties.’

Veranderende rollen
 Niet alleen beperkte capaciteit en de beeldvorming maken gebiedsontwikkeling voor Natuurmonumenten tot een uitdagende tak van sport, zegt De Graeff. ‘Het zicht op het eindresultaat is vaak ook onduidelijk. Je weet nooit helemaal waar je aan begint. Daarbij komt nog dat het langdurige processen zijn, waarin betrokken partijen – overheden, private partijen, natuurorganisaties – gaandeweg nogal eens van rol veranderen. Dat kan leiden tot wederzijdse argwaan. Daar moet je overheen kunnen stappen, je moet die rolwisselingen kunnen accepteren. Dat vraagt kwaliteit en inzicht bij de mensen die het proces dragen. En er zijn maar weinig mensen die die kwaliteiten hebben.’

Desondanks ziet hij ontwikkelingsplanologie nog steeds als dé routekaart voor de ruimtelijke inrichting van Nederland de komende jaren. ‘Net als veel anderen vind ik dat de verrommeling van Nederland moet stoppen. Maar we kunnen het land niet op slot zetten, dat gaat niet. Dit zo zijnde, moeten we heldere keuzes maken. Sommige gebieden zijn zo uniek, die moeten we koesteren en behouden. Daarvoor hebben we onder andere de Ecologische Hoofdstructuur, die in 2018 klaar moet zijn. Voor de rest moeten we kiezen. Een beperkt deel ervan conserveren of restaureren, een ander deel verder ontwikkelen – maar dan goed. Door voort te borduren op patronen uit het verleden, of door juist iets nieuws te maken. Maar wel met kwaliteit, en doordacht. Zo’n Blauwe Stad in Groningen mag dan nu even in het slop zitten, als concept is het goed.’

Het denken over ontwikkelingsplanologie is nog jong, zegt De Graeff. ‘Eigenlijk zijn we het nog aan het leren. Dat geldt voor veel dingen. Op de Vinex-wijken is veel kritiek gekomen, maar er is al beter over nagedacht dan over de vorige generatie nieuwbouwwijken. Voor het landelijk gebied zullen we dat ook zien. Daarom is het van belang om door te gaan met gebiedsontwikkeling.’

Het Rijk moet zich meer laten zien
De rijksoverheid, teruggetreden als regisseur van de ruimtelijke inrichting, zou zich van De Graeff daarbij meer mogen laten zien. ‘Het Rijk moet meer doen om de provincies bij de les te houden. Sinds de decentralisatie zijn de provincies de belangrijkste actoren in de ruimtelijke inrichting. Maar maken zij wel heldere keuzes? Hebben zij de regie? Daar moet het Rijk op toezien. Niet door te commanderen, maar wel door te bevragen, te stimuleren, te visiteren.’ Op de vraag of hij dit geluid wel eens in Den Haag laat horen, is het lang stil. De Graeff staart door het raam van zijn werkkamer naar de monumentale Engelse landschapstuin achter Schaep & Burgh, die ontsierd blijkt door een paar molshopen. ‘Ja, dat doe ik,’ zegt hij. ‘Ik zeg regelmatig dat we prioriteiten moeten stellen. Dat we een inhoudelijke agenda nodig hebben, niet alleen voor zoiets overzichtelijks als de Ecologische Hoofdstructuur of het groen bij de stad, maar ook voor ons landschap. Als we zo’n agenda niet maken, kunnen we het vergeten. Dan blijven we hangen in adviesrapporten. Maar ik vraag me soms wel eens af of men bij het Rijk weet wat er in de praktijk écht gebeurt, en hoe men dat kan steunen. Bij het Rijk werken tegenwoordig veel managers, en minder inhoudelijke mensen dan vroeger.’

De Graeff, in een vorig leven onder meer dijkgraaf van Schieland, is met volle overtuiging directeur van Natuurmonumenten geworden. ‘In deze baan sta ik met beide benen op de grond, en ben ik met mijn hoofd in het beleid. Natuurbehoud in Nederland anno 2009 vraagt van ons dat we heldere keuzes maken. En dat is soms knap lastig.’ Hij kijkt weer naar de molshopen in de tuin. ‘Moeten die nu weg of niet? Ik vind van wel. Deze tuin is een door mensenhanden aangelegd cultuurlandschap. Daar horen geen mollen bij. Maar sommigen vinden dat vloeken in de kerk. Een mol, dat is toch natuur?’
'Heldere keuzes maken voor de toekomst van het landschap'
Jan Jaap de Graeff, Natuurmonumenten
Gepubliceerd op www.nederlandbovenwater.nl


‘Honderd jaar geleden heeft Jac. P. Thijsse een nest gebouwd, daar wil ik graag een paar takjes bij leggen.’ Jan Jaap de Graeff, algemeen directeur van Natuurmonumenten, is geen hemelbestormer. Zijn ambitie is even eenvoudig als helder: de natuur in Nederland moet mooier en sterker worden. Daarbij kan gebiedsontwikkeling een goed begaanbare weg zijn, mits er duidelijke keuzes worden gemaakt.

Natuurmonumenten en de beeldvorming
Als alles meezit gaat de polder Schieveen, een voormalig landbouwgebied ten noorden van vliegveld Zestienhoven, flink op de schop. Zo’n tweehonderd hectare worden opnieuw ingericht als nat, moerassig natuurgebied. Via fiets- en wandelpaden kunnen Rotterdammers hier straks aan de hectiek van de stad ontsnappen. Ze kunnen zelfs tot aan de Ackerdijkse Plassen fietsen, waar het wemelt van de vogels. De nieuwe natuur is onderdeel van een gebiedsontwikkelingsproject: bij Zestienhoven is ook ruimte voor een nieuw bedrijventerrein.

Natuurmonumenten, eigenaar van de Ackerdijkse Plassen, is nauw betrokken bij dit Natuur- en businesspark Schieveen. ‘Het is een prachtkans om in een van de drukste stukjes Nederland nieuwe, robuuste natuur te maken,’ zegt Jan Jaap de Graeff (1949), sinds 1 oktober 2003 algemeen directeur. ‘En tegelijkertijd lopen we met dit project tegen iets anders aan. Veel mensen hebben er moeite mee om ons in deze rol te zien. Met medewerking van Natuurmonumenten moeten boeren en polderbewoners verhuizen en komt er bedrijventerrein bij!’

Het heeft te maken met de beeldvorming. Natuurmonumenten, een onafhankelijke vereniging met ruim 880.000 leden, stelt natuur, landschap en cultuurhistorie veilig door gebieden aan te kopen, te beheren en te beschermen. Dat is ruim een eeuw geleden begonnen, toen Jac P. Thijsse en Eli Heijmans wilden voorkomen dat de gemeente Amsterdam het Naardermeer zou gaan gebruiken als vuilstortplaats. De eerste aankoop, in 1906, was dan ook het Naardermeer. Toen datzelfde meer een paar jaar geleden in de verdrukking dreigde te komen door de geplande aanleg van een snelweg tussen de A6 en de A9, liet Natuurmonumenten dan ook luidkeels van zich horen. Zo kent Nederland Natuurmonumenten: de club die opkomt voor behoud van de bedreigde natuur.

Kleine, middelgrote en grote schaal
Dat Natuurmonumenten ook betrokken is bij gebiedsontwikkeling, en in die rol soms verrassende stappen zet, is minder bekend. Wie het jaarverslag leest of de website bekijkt, komt het ook niet meteen te weten. De Graeff heeft er een verklaring voor: ‘Het initiëren van gebiedsontwikkeling is niet onze core business. Ons primaire doel is ervoor te zorgen dat er meer en mooiere natuur komt. Dat doen we door onze natuurgebieden, ruim 100 duizend hectare, goed te beheren en door nieuwe gebieden te verwerven. En we doen het door lobbying, door beïnvloeding van bestuurders.’

Maar als de ontwikkeling van een gebied dankzij een gunstige financiële exploitatie meer of betere natuur kan opleveren (‘groen dankzij rood’), kan ook het doel van Natuurmonumenten daarmee gediend zijn. Om die reden werkt Natuurmonumenten aan verschillende projecten mee. Soms op kleine schaal, zoals in ’s-Graveland, op een steenworp afstand van hoofdkantoor Schaep & Burgh. De Graeff: ‘Samen met ING Vastgoed en de gemeente Wijdemeren bekijken we daar hoe we een landgoed kunnen ontwikkelen in een gebied dat nu verrommeld en vervuild is. De gedachten gaan uit naar nieuwe appartementen, in combinatie met natuurontwikkeling. Zo’n proces duurt jaren. Het heeft een tijd op een laag pitje gestaan, is nu gereanimeerd, maar het blijkt moeilijk om het financieel rond te krijgen. De kredietcrisis maakt het er allemaal niet makkelijker op.’

Een voorbeeld op middelgrote schaal is de eerdergenoemde polder Schieveen bij Rotterdam. Maar er zijn ook grootschalige ontwikkelingen. De Graeff: ‘Zo denken we actief mee over het IJmeer en Markermeer. We zijn niet a priori tegen een vaste oeververbinding tussen Almere en Amsterdam, en evenmin tegen buitendijkse bebouwing, mits voorafgaand in de natuur wordt geïnvesteerd en die er per saldo op vooruit gaat. Zo’n standpunt belonen sommigen met applaus. Anderen spreken er schande van.’

De baat moet voor de kost uitgaan
Als Natuurmonumenten betrokken is bij gebiedsontwikkeling, zijn dus steeds heersende verwachtingen in het geding, het beeld dat de leden en de buitenwereld van de vereniging hebben. ‘Het is gemakkelijker uit te leggen waarom je mordicus tegen de A6-A9-verbinding bent, dan waarom je meedenkt over een brug door het IJmeer,’ zegt De Graeff. ‘Maar per saldo kan ons doel ermee gediend zijn als wij meewerken. Behouden en beschermen van ons bezit is niet meer voldoende, alleen daarmee redden we het niet. We willen meedenken, zij het met een gezonde dosis argwaan en een kritische blik. En we moeten altijd kunnen uitleggen dat de koers die wij varen per saldo het beste is voor de natuur.’

Anders dan het Hollandse spreekwoord wil, moet de baat vóór de kost uitgaan. De Graeff: ‘Wij werken alleen mee als het groen van te voren goed is geregeld. Is dat niet zo, dan zul je zien dat die nieuwe appartementen er wél komen, maar dat er uiteindelijk tegenvallers zijn, en dus te weinig geld om ook van het groen nog iets te maken. Dat mag nóóit gebeuren. Daarom moeten we zekerheden inbouwen. Dat is een subtiel spel. Maar door onze massa zijn we een geduchte tegenspeler.’

De Graeff was lid van de Adviescommissie Gebiedsontwikkeling onder voorzitterschap van Riek Bakker, die drie jaar geleden het eindrapport Ontwikkel kracht! uitbracht aan de toenmalige minister van VROM, Sybilla Dekker. ‘De strekking van het rapport was dat we er met de aloude toelatingsplanologie niet meer komen,’ zegt hij. ‘In een land waarin we met veel mensen op een beperkt oppervlak wonen, heeft ontwikkelingsplanologie veel meer kans van slagen.’ Het gedachtegoed van het rapport was niet helemaal nieuw. In 2001 lanceerden Natuurmonumenten, de ANWB, VNO-NCW en bouwwerkgeversclub AVBB een gezamenlijke visie onder de titel Ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: samen anders, beter. Daarin werd bepleit om niet door te gaan op de traditionele weg. Dat leidt alleen maar tot verdere verrommeling, met voor elke gemeente versnipperde stukjes bedrijventerrein, natuur en water zonder samenhang, en per saldo een lagere ruimtelijke kwaliteit.

Er moet juist veel meer samenspraak zijn tussen overheden, ontwikkelaars, bouwers en natuurbeheerders. Ze zouden elkaar veel meer moeten opzoeken bij gebiedsontwikkeling. De Graeffs voorganger Frans Evers droeg deze visie met verve uit. Daarin is niets veranderd, al is De Graeff wat voorzichtiger, en legt de beperkte capaciteit Natuurmonumenten beperkingen op: ‘Als ons bezit in het geding is, doen we mee. Ik zou wel meer willen, maar we lopen tegen grenzen aan. We moeten prioriteiten stellen, we kunnen niet alles doen. Anderen kunnen het ook: Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen, de natuur- en milieufederaties.’

Veranderende rollen
 Niet alleen beperkte capaciteit en de beeldvorming maken gebiedsontwikkeling voor Natuurmonumenten tot een uitdagende tak van sport, zegt De Graeff. ‘Het zicht op het eindresultaat is vaak ook onduidelijk. Je weet nooit helemaal waar je aan begint. Daarbij komt nog dat het langdurige processen zijn, waarin betrokken partijen – overheden, private partijen, natuurorganisaties – gaandeweg nogal eens van rol veranderen. Dat kan leiden tot wederzijdse argwaan. Daar moet je overheen kunnen stappen, je moet die rolwisselingen kunnen accepteren. Dat vraagt kwaliteit en inzicht bij de mensen die het proces dragen. En er zijn maar weinig mensen die die kwaliteiten hebben.’

Desondanks ziet hij ontwikkelingsplanologie nog steeds als dé routekaart voor de ruimtelijke inrichting van Nederland de komende jaren. ‘Net als veel anderen vind ik dat de verrommeling van Nederland moet stoppen. Maar we kunnen het land niet op slot zetten, dat gaat niet. Dit zo zijnde, moeten we heldere keuzes maken. Sommige gebieden zijn zo uniek, die moeten we koesteren en behouden. Daarvoor hebben we onder andere de Ecologische Hoofdstructuur, die in 2018 klaar moet zijn. Voor de rest moeten we kiezen. Een beperkt deel ervan conserveren of restaureren, een ander deel verder ontwikkelen – maar dan goed. Door voort te borduren op patronen uit het verleden, of door juist iets nieuws te maken. Maar wel met kwaliteit, en doordacht. Zo’n Blauwe Stad in Groningen mag dan nu even in het slop zitten, als concept is het goed.’

Het denken over ontwikkelingsplanologie is nog jong, zegt De Graeff. ‘Eigenlijk zijn we het nog aan het leren. Dat geldt voor veel dingen. Op de Vinex-wijken is veel kritiek gekomen, maar er is al beter over nagedacht dan over de vorige generatie nieuwbouwwijken. Voor het landelijk gebied zullen we dat ook zien. Daarom is het van belang om door te gaan met gebiedsontwikkeling.’

Het Rijk moet zich meer laten zien
De rijksoverheid, teruggetreden als regisseur van de ruimtelijke inrichting, zou zich van De Graeff daarbij meer mogen laten zien. ‘Het Rijk moet meer doen om de provincies bij de les te houden. Sinds de decentralisatie zijn de provincies de belangrijkste actoren in de ruimtelijke inrichting. Maar maken zij wel heldere keuzes? Hebben zij de regie? Daar moet het Rijk op toezien. Niet door te commanderen, maar wel door te bevragen, te stimuleren, te visiteren.’ Op de vraag of hij dit geluid wel eens in Den Haag laat horen, is het lang stil. De Graeff staart door het raam van zijn werkkamer naar de monumentale Engelse landschapstuin achter Schaep & Burgh, die ontsierd blijkt door een paar molshopen. ‘Ja, dat doe ik,’ zegt hij. ‘Ik zeg regelmatig dat we prioriteiten moeten stellen. Dat we een inhoudelijke agenda nodig hebben, niet alleen voor zoiets overzichtelijks als de Ecologische Hoofdstructuur of het groen bij de stad, maar ook voor ons landschap. Als we zo’n agenda niet maken, kunnen we het vergeten. Dan blijven we hangen in adviesrapporten. Maar ik vraag me soms wel eens af of men bij het Rijk weet wat er in de praktijk écht gebeurt, en hoe men dat kan steunen. Bij het Rijk werken tegenwoordig veel managers, en minder inhoudelijke mensen dan vroeger.’

De Graeff, in een vorig leven onder meer dijkgraaf van Schieland, is met volle overtuiging directeur van Natuurmonumenten geworden. ‘In deze baan sta ik met beide benen op de grond, en ben ik met mijn hoofd in het beleid. Natuurbehoud in Nederland anno 2009 vraagt van ons dat we heldere keuzes maken. En dat is soms knap lastig.’ Hij kijkt weer naar de molshopen in de tuin. ‘Moeten die nu weg of niet? Ik vind van wel. Deze tuin is een door mensenhanden aangelegd cultuurlandschap. Daar horen geen mollen bij. Maar sommigen vinden dat vloeken in de kerk. Een mol, dat is toch natuur?’
'Heldere keuzes maken voor de toekomst van het landschap'
Jan Jaap de Graeff, Natuurmonumenten
Gepubliceerd op www.nederlandbovenwater.nl


‘Honderd jaar geleden heeft Jac. P. Thijsse een nest gebouwd, daar wil ik graag een paar takjes bij leggen.’ Jan Jaap de Graeff, algemeen directeur van Natuurmonumenten, is geen hemelbestormer. Zijn ambitie is even eenvoudig als helder: de natuur in Nederland moet mooier en sterker worden. Daarbij kan gebiedsontwikkeling een goed begaanbare weg zijn, mits er duidelijke keuzes worden gemaakt.

Natuurmonumenten en de beeldvorming
Als alles meezit gaat de polder Schieveen, een voormalig landbouwgebied ten noorden van vliegveld Zestienhoven, flink op de schop. Zo’n tweehonderd hectare worden opnieuw ingericht als nat, moerassig natuurgebied. Via fiets- en wandelpaden kunnen Rotterdammers hier straks aan de hectiek van de stad ontsnappen. Ze kunnen zelfs tot aan de Ackerdijkse Plassen fietsen, waar het wemelt van de vogels. De nieuwe natuur is onderdeel van een gebiedsontwikkelingsproject: bij Zestienhoven is ook ruimte voor een nieuw bedrijventerrein.

Natuurmonumenten, eigenaar van de Ackerdijkse Plassen, is nauw betrokken bij dit Natuur- en businesspark Schieveen. ‘Het is een prachtkans om in een van de drukste stukjes Nederland nieuwe, robuuste natuur te maken,’ zegt Jan Jaap de Graeff (1949), sinds 1 oktober 2003 algemeen directeur. ‘En tegelijkertijd lopen we met dit project tegen iets anders aan. Veel mensen hebben er moeite mee om ons in deze rol te zien. Met medewerking van Natuurmonumenten moeten boeren en polderbewoners verhuizen en komt er bedrijventerrein bij!’

Het heeft te maken met de beeldvorming. Natuurmonumenten, een onafhankelijke vereniging met ruim 880.000 leden, stelt natuur, landschap en cultuurhistorie veilig door gebieden aan te kopen, te beheren en te beschermen. Dat is ruim een eeuw geleden begonnen, toen Jac P. Thijsse en Eli Heijmans wilden voorkomen dat de gemeente Amsterdam het Naardermeer zou gaan gebruiken als vuilstortplaats. De eerste aankoop, in 1906, was dan ook het Naardermeer. Toen datzelfde meer een paar jaar geleden in de verdrukking dreigde te komen door de geplande aanleg van een snelweg tussen de A6 en de A9, liet Natuurmonumenten dan ook luidkeels van zich horen. Zo kent Nederland Natuurmonumenten: de club die opkomt voor behoud van de bedreigde natuur.

Kleine, middelgrote en grote schaal
Dat Natuurmonumenten ook betrokken is bij gebiedsontwikkeling, en in die rol soms verrassende stappen zet, is minder bekend. Wie het jaarverslag leest of de website bekijkt, komt het ook niet meteen te weten. De Graeff heeft er een verklaring voor: ‘Het initiëren van gebiedsontwikkeling is niet onze core business. Ons primaire doel is ervoor te zorgen dat er meer en mooiere natuur komt. Dat doen we door onze natuurgebieden, ruim 100 duizend hectare, goed te beheren en door nieuwe gebieden te verwerven. En we doen het door lobbying, door beïnvloeding van bestuurders.’

Maar als de ontwikkeling van een gebied dankzij een gunstige financiële exploitatie meer of betere natuur kan opleveren (‘groen dankzij rood’), kan ook het doel van Natuurmonumenten daarmee gediend zijn. Om die reden werkt Natuurmonumenten aan verschillende projecten mee. Soms op kleine schaal, zoals in ’s-Graveland, op een steenworp afstand van hoofdkantoor Schaep & Burgh. De Graeff: ‘Samen met ING Vastgoed en de gemeente Wijdemeren bekijken we daar hoe we een landgoed kunnen ontwikkelen in een gebied dat nu verrommeld en vervuild is. De gedachten gaan uit naar nieuwe appartementen, in combinatie met natuurontwikkeling. Zo’n proces duurt jaren. Het heeft een tijd op een laag pitje gestaan, is nu gereanimeerd, maar het blijkt moeilijk om het financieel rond te krijgen. De kredietcrisis maakt het er allemaal niet makkelijker op.’

Een voorbeeld op middelgrote schaal is de eerdergenoemde polder Schieveen bij Rotterdam. Maar er zijn ook grootschalige ontwikkelingen. De Graeff: ‘Zo denken we actief mee over het IJmeer en Markermeer. We zijn niet a priori tegen een vaste oeververbinding tussen Almere en Amsterdam, en evenmin tegen buitendijkse bebouwing, mits voorafgaand in de natuur wordt geïnvesteerd en die er per saldo op vooruit gaat. Zo’n standpunt belonen sommigen met applaus. Anderen spreken er schande van.’

De baat moet voor de kost uitgaan
Als Natuurmonumenten betrokken is bij gebiedsontwikkeling, zijn dus steeds heersende verwachtingen in het geding, het beeld dat de leden en de buitenwereld van de vereniging hebben. ‘Het is gemakkelijker uit te leggen waarom je mordicus tegen de A6-A9-verbinding bent, dan waarom je meedenkt over een brug door het IJmeer,’ zegt De Graeff. ‘Maar per saldo kan ons doel ermee gediend zijn als wij meewerken. Behouden en beschermen van ons bezit is niet meer voldoende, alleen daarmee redden we het niet. We willen meedenken, zij het met een gezonde dosis argwaan en een kritische blik. En we moeten altijd kunnen uitleggen dat de koers die wij varen per saldo het beste is voor de natuur.’

Anders dan het Hollandse spreekwoord wil, moet de baat vóór de kost uitgaan. De Graeff: ‘Wij werken alleen mee als het groen van te voren goed is geregeld. Is dat niet zo, dan zul je zien dat die nieuwe appartementen er wél komen, maar dat er uiteindelijk tegenvallers zijn, en dus te weinig geld om ook van het groen nog iets te maken. Dat mag nóóit gebeuren. Daarom moeten we zekerheden inbouwen. Dat is een subtiel spel. Maar door onze massa zijn we een geduchte tegenspeler.’

De Graeff was lid van de Adviescommissie Gebiedsontwikkeling onder voorzitterschap van Riek Bakker, die drie jaar geleden het eindrapport Ontwikkel kracht! uitbracht aan de toenmalige minister van VROM, Sybilla Dekker. ‘De strekking van het rapport was dat we er met de aloude toelatingsplanologie niet meer komen,’ zegt hij. ‘In een land waarin we met veel mensen op een beperkt oppervlak wonen, heeft ontwikkelingsplanologie veel meer kans van slagen.’ Het gedachtegoed van het rapport was niet helemaal nieuw. In 2001 lanceerden Natuurmonumenten, de ANWB, VNO-NCW en bouwwerkgeversclub AVBB een gezamenlijke visie onder de titel Ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: samen anders, beter. Daarin werd bepleit om niet door te gaan op de traditionele weg. Dat leidt alleen maar tot verdere verrommeling, met voor elke gemeente versnipperde stukjes bedrijventerrein, natuur en water zonder samenhang, en per saldo een lagere ruimtelijke kwaliteit.

Er moet juist veel meer samenspraak zijn tussen overheden, ontwikkelaars, bouwers en natuurbeheerders. Ze zouden elkaar veel meer moeten opzoeken bij gebiedsontwikkeling. De Graeffs voorganger Frans Evers droeg deze visie met verve uit. Daarin is niets veranderd, al is De Graeff wat voorzichtiger, en legt de beperkte capaciteit Natuurmonumenten beperkingen op: ‘Als ons bezit in het geding is, doen we mee. Ik zou wel meer willen, maar we lopen tegen grenzen aan. We moeten prioriteiten stellen, we kunnen niet alles doen. Anderen kunnen het ook: Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen, de natuur- en milieufederaties.’

Veranderende rollen
 Niet alleen beperkte capaciteit en de beeldvorming maken gebiedsontwikkeling voor Natuurmonumenten tot een uitdagende tak van sport, zegt De Graeff. ‘Het zicht op het eindresultaat is vaak ook onduidelijk. Je weet nooit helemaal waar je aan begint. Daarbij komt nog dat het langdurige processen zijn, waarin betrokken partijen – overheden, private partijen, natuurorganisaties – gaandeweg nogal eens van rol veranderen. Dat kan leiden tot wederzijdse argwaan. Daar moet je overheen kunnen stappen, je moet die rolwisselingen kunnen accepteren. Dat vraagt kwaliteit en inzicht bij de mensen die het proces dragen. En er zijn maar weinig mensen die die kwaliteiten hebben.’

Desondanks ziet hij ontwikkelingsplanologie nog steeds als dé routekaart voor de ruimtelijke inrichting van Nederland de komende jaren. ‘Net als veel anderen vind ik dat de verrommeling van Nederland moet stoppen. Maar we kunnen het land niet op slot zetten, dat gaat niet. Dit zo zijnde, moeten we heldere keuzes maken. Sommige gebieden zijn zo uniek, die moeten we koesteren en behouden. Daarvoor hebben we onder andere de Ecologische Hoofdstructuur, die in 2018 klaar moet zijn. Voor de rest moeten we kiezen. Een beperkt deel ervan conserveren of restaureren, een ander deel verder ontwikkelen – maar dan goed. Door voort te borduren op patronen uit het verleden, of door juist iets nieuws te maken. Maar wel met kwaliteit, en doordacht. Zo’n Blauwe Stad in Groningen mag dan nu even in het slop zitten, als concept is het goed.’

Het denken over ontwikkelingsplanologie is nog jong, zegt De Graeff. ‘Eigenlijk zijn we het nog aan het leren. Dat geldt voor veel dingen. Op de Vinex-wijken is veel kritiek gekomen, maar er is al beter over nagedacht dan over de vorige generatie nieuwbouwwijken. Voor het landelijk gebied zullen we dat ook zien. Daarom is het van belang om door te gaan met gebiedsontwikkeling.’

Het Rijk moet zich meer laten zien
De rijksoverheid, teruggetreden als regisseur van de ruimtelijke inrichting, zou zich van De Graeff daarbij meer mogen laten zien. ‘Het Rijk moet meer doen om de provincies bij de les te houden. Sinds de decentralisatie zijn de provincies de belangrijkste actoren in de ruimtelijke inrichting. Maar maken zij wel heldere keuzes? Hebben zij de regie? Daar moet het Rijk op toezien. Niet door te commanderen, maar wel door te bevragen, te stimuleren, te visiteren.’ Op de vraag of hij dit geluid wel eens in Den Haag laat horen, is het lang stil. De Graeff staart door het raam van zijn werkkamer naar de monumentale Engelse landschapstuin achter Schaep & Burgh, die ontsierd blijkt door een paar molshopen. ‘Ja, dat doe ik,’ zegt hij. ‘Ik zeg regelmatig dat we prioriteiten moeten stellen. Dat we een inhoudelijke agenda nodig hebben, niet alleen voor zoiets overzichtelijks als de Ecologische Hoofdstructuur of het groen bij de stad, maar ook voor ons landschap. Als we zo’n agenda niet maken, kunnen we het vergeten. Dan blijven we hangen in adviesrapporten. Maar ik vraag me soms wel eens af of men bij het Rijk weet wat er in de praktijk écht gebeurt, en hoe men dat kan steunen. Bij het Rijk werken tegenwoordig veel managers, en minder inhoudelijke mensen dan vroeger.’

De Graeff, in een vorig leven onder meer dijkgraaf van Schieland, is met volle overtuiging directeur van Natuurmonumenten geworden. ‘In deze baan sta ik met beide benen op de grond, en ben ik met mijn hoofd in het beleid. Natuurbehoud in Nederland anno 2009 vraagt van ons dat we heldere keuzes maken. En dat is soms knap lastig.’ Hij kijkt weer naar de molshopen in de tuin. ‘Moeten die nu weg of niet? Ik vind van wel. Deze tuin is een door mensenhanden aangelegd cultuurlandschap. Daar horen geen mollen bij. Maar sommigen vinden dat vloeken in de kerk. Een mol, dat is toch natuur?’
'Heldere keuzes maken voor de toekomst van het landschap'
Jan Jaap de Graeff, Natuurmonumenten
Gepubliceerd op www.nederlandbovenwater.nl


‘Honderd jaar geleden heeft Jac. P. Thijsse een nest gebouwd, daar wil ik graag een paar takjes bij leggen.’ Jan Jaap de Graeff, algemeen directeur van Natuurmonumenten, is geen hemelbestormer. Zijn ambitie is even eenvoudig als helder: de natuur in Nederland moet mooier en sterker worden. Daarbij kan gebiedsontwikkeling een goed begaanbare weg zijn, mits er duidelijke keuzes worden gemaakt.

Natuurmonumenten en de beeldvorming
Als alles meezit gaat de polder Schieveen, een voormalig landbouwgebied ten noorden van vliegveld Zestienhoven, flink op de schop. Zo’n tweehonderd hectare worden opnieuw ingericht als nat, moerassig natuurgebied. Via fiets- en wandelpaden kunnen Rotterdammers hier straks aan de hectiek van de stad ontsnappen. Ze kunnen zelfs tot aan de Ackerdijkse Plassen fietsen, waar het wemelt van de vogels. De nieuwe natuur is onderdeel van een gebiedsontwikkelingsproject: bij Zestienhoven is ook ruimte voor een nieuw bedrijventerrein.

Natuurmonumenten, eigenaar van de Ackerdijkse Plassen, is nauw betrokken bij dit Natuur- en businesspark Schieveen. ‘Het is een prachtkans om in een van de drukste stukjes Nederland nieuwe, robuuste natuur te maken,’ zegt Jan Jaap de Graeff (1949), sinds 1 oktober 2003 algemeen directeur. ‘En tegelijkertijd lopen we met dit project tegen iets anders aan. Veel mensen hebben er moeite mee om ons in deze rol te zien. Met medewerking van Natuurmonumenten moeten boeren en polderbewoners verhuizen en komt er bedrijventerrein bij!’

Het heeft te maken met de beeldvorming. Natuurmonumenten, een onafhankelijke vereniging met ruim 880.000 leden, stelt natuur, landschap en cultuurhistorie veilig door gebieden aan te kopen, te beheren en te beschermen. Dat is ruim een eeuw geleden begonnen, toen Jac P. Thijsse en Eli Heijmans wilden voorkomen dat de gemeente Amsterdam het Naardermeer zou gaan gebruiken als vuilstortplaats. De eerste aankoop, in 1906, was dan ook het Naardermeer. Toen datzelfde meer een paar jaar geleden in de verdrukking dreigde te komen door de geplande aanleg van een snelweg tussen de A6 en de A9, liet Natuurmonumenten dan ook luidkeels van zich horen. Zo kent Nederland Natuurmonumenten: de club die opkomt voor behoud van de bedreigde natuur.

Kleine, middelgrote en grote schaal
Dat Natuurmonumenten ook betrokken is bij gebiedsontwikkeling, en in die rol soms verrassende stappen zet, is minder bekend. Wie het jaarverslag leest of de website bekijkt, komt het ook niet meteen te weten. De Graeff heeft er een verklaring voor: ‘Het initiëren van gebiedsontwikkeling is niet onze core business. Ons primaire doel is ervoor te zorgen dat er meer en mooiere natuur komt. Dat doen we door onze natuurgebieden, ruim 100 duizend hectare, goed te beheren en door nieuwe gebieden te verwerven. En we doen het door lobbying, door beïnvloeding van bestuurders.’

Maar als de ontwikkeling van een gebied dankzij een gunstige financiële exploitatie meer of betere natuur kan opleveren (‘groen dankzij rood’), kan ook het doel van Natuurmonumenten daarmee gediend zijn. Om die reden werkt Natuurmonumenten aan verschillende projecten mee. Soms op kleine schaal, zoals in ’s-Graveland, op een steenworp afstand van hoofdkantoor Schaep & Burgh. De Graeff: ‘Samen met ING Vastgoed en de gemeente Wijdemeren bekijken we daar hoe we een landgoed kunnen ontwikkelen in een gebied dat nu verrommeld en vervuild is. De gedachten gaan uit naar nieuwe appartementen, in combinatie met natuurontwikkeling. Zo’n proces duurt jaren. Het heeft een tijd op een laag pitje gestaan, is nu gereanimeerd, maar het blijkt moeilijk om het financieel rond te krijgen. De kredietcrisis maakt het er allemaal niet makkelijker op.’

Een voorbeeld op middelgrote schaal is de eerdergenoemde polder Schieveen bij Rotterdam. Maar er zijn ook grootschalige ontwikkelingen. De Graeff: ‘Zo denken we actief mee over het IJmeer en Markermeer. We zijn niet a priori tegen een vaste oeververbinding tussen Almere en Amsterdam, en evenmin tegen buitendijkse bebouwing, mits voorafgaand in de natuur wordt geïnvesteerd en die er per saldo op vooruit gaat. Zo’n standpunt belonen sommigen met applaus. Anderen spreken er schande van.’

De baat moet voor de kost uitgaan
Als Natuurmonumenten betrokken is bij gebiedsontwikkeling, zijn dus steeds heersende verwachtingen in het geding, het beeld dat de leden en de buitenwereld van de vereniging hebben. ‘Het is gemakkelijker uit te leggen waarom je mordicus tegen de A6-A9-verbinding bent, dan waarom je meedenkt over een brug door het IJmeer,’ zegt De Graeff. ‘Maar per saldo kan ons doel ermee gediend zijn als wij meewerken. Behouden en beschermen van ons bezit is niet meer voldoende, alleen daarmee redden we het niet. We willen meedenken, zij het met een gezonde dosis argwaan en een kritische blik. En we moeten altijd kunnen uitleggen dat de koers die wij varen per saldo het beste is voor de natuur.’

Anders dan het Hollandse spreekwoord wil, moet de baat vóór de kost uitgaan. De Graeff: ‘Wij werken alleen mee als het groen van te voren goed is geregeld. Is dat niet zo, dan zul je zien dat die nieuwe appartementen er wél komen, maar dat er uiteindelijk tegenvallers zijn, en dus te weinig geld om ook van het groen nog iets te maken. Dat mag nóóit gebeuren. Daarom moeten we zekerheden inbouwen. Dat is een subtiel spel. Maar door onze massa zijn we een geduchte tegenspeler.’

De Graeff was lid van de Adviescommissie Gebiedsontwikkeling onder voorzitterschap van Riek Bakker, die drie jaar geleden het eindrapport Ontwikkel kracht! uitbracht aan de toenmalige minister van VROM, Sybilla Dekker. ‘De strekking van het rapport was dat we er met de aloude toelatingsplanologie niet meer komen,’ zegt hij. ‘In een land waarin we met veel mensen op een beperkt oppervlak wonen, heeft ontwikkelingsplanologie veel meer kans van slagen.’ Het gedachtegoed van het rapport was niet helemaal nieuw. In 2001 lanceerden Natuurmonumenten, de ANWB, VNO-NCW en bouwwerkgeversclub AVBB een gezamenlijke visie onder de titel Ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: samen anders, beter. Daarin werd bepleit om niet door te gaan op de traditionele weg. Dat leidt alleen maar tot verdere verrommeling, met voor elke gemeente versnipperde stukjes bedrijventerrein, natuur en water zonder samenhang, en per saldo een lagere ruimtelijke kwaliteit.

Er moet juist veel meer samenspraak zijn tussen overheden, ontwikkelaars, bouwers en natuurbeheerders. Ze zouden elkaar veel meer moeten opzoeken bij gebiedsontwikkeling. De Graeffs voorganger Frans Evers droeg deze visie met verve uit. Daarin is niets veranderd, al is De Graeff wat voorzichtiger, en legt de beperkte capaciteit Natuurmonumenten beperkingen op: ‘Als ons bezit in het geding is, doen we mee. Ik zou wel meer willen, maar we lopen tegen grenzen aan. We moeten prioriteiten stellen, we kunnen niet alles doen. Anderen kunnen het ook: Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen, de natuur- en milieufederaties.’

Veranderende rollen
 Niet alleen beperkte capaciteit en de beeldvorming maken gebiedsontwikkeling voor Natuurmonumenten tot een uitdagende tak van sport, zegt De Graeff. ‘Het zicht op het eindresultaat is vaak ook onduidelijk. Je weet nooit helemaal waar je aan begint. Daarbij komt nog dat het langdurige processen zijn, waarin betrokken partijen – overheden, private partijen, natuurorganisaties – gaandeweg nogal eens van rol veranderen. Dat kan leiden tot wederzijdse argwaan. Daar moet je overheen kunnen stappen, je moet die rolwisselingen kunnen accepteren. Dat vraagt kwaliteit en inzicht bij de mensen die het proces dragen. En er zijn maar weinig mensen die die kwaliteiten hebben.’

Desondanks ziet hij ontwikkelingsplanologie nog steeds als dé routekaart voor de ruimtelijke inrichting van Nederland de komende jaren. ‘Net als veel anderen vind ik dat de verrommeling van Nederland moet stoppen. Maar we kunnen het land niet op slot zetten, dat gaat niet. Dit zo zijnde, moeten we heldere keuzes maken. Sommige gebieden zijn zo uniek, die moeten we koesteren en behouden. Daarvoor hebben we onder andere de Ecologische Hoofdstructuur, die in 2018 klaar moet zijn. Voor de rest moeten we kiezen. Een beperkt deel ervan conserveren of restaureren, een ander deel verder ontwikkelen – maar dan goed. Door voort te borduren op patronen uit het verleden, of door juist iets nieuws te maken. Maar wel met kwaliteit, en doordacht. Zo’n Blauwe Stad in Groningen mag dan nu even in het slop zitten, als concept is het goed.’

Het denken over ontwikkelingsplanologie is nog jong, zegt De Graeff. ‘Eigenlijk zijn we het nog aan het leren. Dat geldt voor veel dingen. Op de Vinex-wijken is veel kritiek gekomen, maar er is al beter over nagedacht dan over de vorige generatie nieuwbouwwijken. Voor het landelijk gebied zullen we dat ook zien. Daarom is het van belang om door te gaan met gebiedsontwikkeling.’

Het Rijk moet zich meer laten zien
De rijksoverheid, teruggetreden als regisseur van de ruimtelijke inrichting, zou zich van De Graeff daarbij meer mogen laten zien. ‘Het Rijk moet meer doen om de provincies bij de les te houden. Sinds de decentralisatie zijn de provincies de belangrijkste actoren in de ruimtelijke inrichting. Maar maken zij wel heldere keuzes? Hebben zij de regie? Daar moet het Rijk op toezien. Niet door te commanderen, maar wel door te bevragen, te stimuleren, te visiteren.’ Op de vraag of hij dit geluid wel eens in Den Haag laat horen, is het lang stil. De Graeff staart door het raam van zijn werkkamer naar de monumentale Engelse landschapstuin achter Schaep & Burgh, die ontsierd blijkt door een paar molshopen. ‘Ja, dat doe ik,’ zegt hij. ‘Ik zeg regelmatig dat we prioriteiten moeten stellen. Dat we een inhoudelijke agenda nodig hebben, niet alleen voor zoiets overzichtelijks als de Ecologische Hoofdstructuur of het groen bij de stad, maar ook voor ons landschap. Als we zo’n agenda niet maken, kunnen we het vergeten. Dan blijven we hangen in adviesrapporten. Maar ik vraag me soms wel eens af of men bij het Rijk weet wat er in de praktijk écht gebeurt, en hoe men dat kan steunen. Bij het Rijk werken tegenwoordig veel managers, en minder inhoudelijke mensen dan vroeger.’

De Graeff, in een vorig leven onder meer dijkgraaf van Schieland, is met volle overtuiging directeur van Natuurmonumenten geworden. ‘In deze baan sta ik met beide benen op de grond, en ben ik met mijn hoofd in het beleid. Natuurbehoud in Nederland anno 2009 vraagt van ons dat we heldere keuzes maken. En dat is soms knap lastig.’ Hij kijkt weer naar de molshopen in de tuin. ‘Moeten die nu weg of niet? Ik vind van wel. Deze tuin is een door mensenhanden aangelegd cultuurlandschap. Daar horen geen mollen bij. Maar sommigen vinden dat vloeken in de kerk. Een mol, dat is toch natuur?’
'Heldere keuzes maken voor de toekomst van het landschap'
Jan Jaap de Graeff, Natuurmonumenten
Gepubliceerd op www.nederlandbovenwater.nl


‘Honderd jaar geleden heeft Jac. P. Thijsse een nest gebouwd, daar wil ik graag een paar takjes bij leggen.’ Jan Jaap de Graeff, algemeen directeur van Natuurmonumenten, is geen hemelbestormer. Zijn ambitie is even eenvoudig als helder: de natuur in Nederland moet mooier en sterker worden. Daarbij kan gebiedsontwikkeling een goed begaanbare weg zijn, mits er duidelijke keuzes worden gemaakt.

Natuurmonumenten en de beeldvorming
Als alles meezit gaat de polder Schieveen, een voormalig landbouwgebied ten noorden van vliegveld Zestienhoven, flink op de schop. Zo’n tweehonderd hectare worden opnieuw ingericht als nat, moerassig natuurgebied. Via fiets- en wandelpaden kunnen Rotterdammers hier straks aan de hectiek van de stad ontsnappen. Ze kunnen zelfs tot aan de Ackerdijkse Plassen fietsen, waar het wemelt van de vogels. De nieuwe natuur is onderdeel van een gebiedsontwikkelingsproject: bij Zestienhoven is ook ruimte voor een nieuw bedrijventerrein.

Natuurmonumenten, eigenaar van de Ackerdijkse Plassen, is nauw betrokken bij dit Natuur- en businesspark Schieveen. ‘Het is een prachtkans om in een van de drukste stukjes Nederland nieuwe, robuuste natuur te maken,’ zegt Jan Jaap de Graeff (1949), sinds 1 oktober 2003 algemeen directeur. ‘En tegelijkertijd lopen we met dit project tegen iets anders aan. Veel mensen hebben er moeite mee om ons in deze rol te zien. Met medewerking van Natuurmonumenten moeten boeren en polderbewoners verhuizen en komt er bedrijventerrein bij!’

Het heeft te maken met de beeldvorming. Natuurmonumenten, een onafhankelijke vereniging met ruim 880.000 leden, stelt natuur, landschap en cultuurhistorie veilig door gebieden aan te kopen, te beheren en te beschermen. Dat is ruim een eeuw geleden begonnen, toen Jac P. Thijsse en Eli Heijmans wilden voorkomen dat de gemeente Amsterdam het Naardermeer zou gaan gebruiken als vuilstortplaats. De eerste aankoop, in 1906, was dan ook het Naardermeer. Toen datzelfde meer een paar jaar geleden in de verdrukking dreigde te komen door de geplande aanleg van een snelweg tussen de A6 en de A9, liet Natuurmonumenten dan ook luidkeels van zich horen. Zo kent Nederland Natuurmonumenten: de club die opkomt voor behoud van de bedreigde natuur.

Kleine, middelgrote en grote schaal
Dat Natuurmonumenten ook betrokken is bij gebiedsontwikkeling, en in die rol soms verrassende stappen zet, is minder bekend. Wie het jaarverslag leest of de website bekijkt, komt het ook niet meteen te weten. De Graeff heeft er een verklaring voor: ‘Het initiëren van gebiedsontwikkeling is niet onze core business. Ons primaire doel is ervoor te zorgen dat er meer en mooiere natuur komt. Dat doen we door onze natuurgebieden, ruim 100 duizend hectare, goed te beheren en door nieuwe gebieden te verwerven. En we doen het door lobbying, door beïnvloeding van bestuurders.’

Maar als de ontwikkeling van een gebied dankzij een gunstige financiële exploitatie meer of betere natuur kan opleveren (‘groen dankzij rood’), kan ook het doel van Natuurmonumenten daarmee gediend zijn. Om die reden werkt Natuurmonumenten aan verschillende projecten mee. Soms op kleine schaal, zoals in ’s-Graveland, op een steenworp afstand van hoofdkantoor Schaep & Burgh. De Graeff: ‘Samen met ING Vastgoed en de gemeente Wijdemeren bekijken we daar hoe we een landgoed kunnen ontwikkelen in een gebied dat nu verrommeld en vervuild is. De gedachten gaan uit naar nieuwe appartementen, in combinatie met natuurontwikkeling. Zo’n proces duurt jaren. Het heeft een tijd op een laag pitje gestaan, is nu gereanimeerd, maar het blijkt moeilijk om het financieel rond te krijgen. De kredietcrisis maakt het er allemaal niet makkelijker op.’

Een voorbeeld op middelgrote schaal is de eerdergenoemde polder Schieveen bij Rotterdam. Maar er zijn ook grootschalige ontwikkelingen. De Graeff: ‘Zo denken we actief mee over het IJmeer en Markermeer. We zijn niet a priori tegen een vaste oeververbinding tussen Almere en Amsterdam, en evenmin tegen buitendijkse bebouwing, mits voorafgaand in de natuur wordt geïnvesteerd en die er per saldo op vooruit gaat. Zo’n standpunt belonen sommigen met applaus. Anderen spreken er schande van.’

De baat moet voor de kost uitgaan
Als Natuurmonumenten betrokken is bij gebiedsontwikkeling, zijn dus steeds heersende verwachtingen in het geding, het beeld dat de leden en de buitenwereld van de vereniging hebben. ‘Het is gemakkelijker uit te leggen waarom je mordicus tegen de A6-A9-verbinding bent, dan waarom je meedenkt over een brug door het IJmeer,’ zegt De Graeff. ‘Maar per saldo kan ons doel ermee gediend zijn als wij meewerken. Behouden en beschermen van ons bezit is niet meer voldoende, alleen daarmee redden we het niet. We willen meedenken, zij het met een gezonde dosis argwaan en een kritische blik. En we moeten altijd kunnen uitleggen dat de koers die wij varen per saldo het beste is voor de natuur.’

Anders dan het Hollandse spreekwoord wil, moet de baat vóór de kost uitgaan. De Graeff: ‘Wij werken alleen mee als het groen van te voren goed is geregeld. Is dat niet zo, dan zul je zien dat die nieuwe appartementen er wél komen, maar dat er uiteindelijk tegenvallers zijn, en dus te weinig geld om ook van het groen nog iets te maken. Dat mag nóóit gebeuren. Daarom moeten we zekerheden inbouwen. Dat is een subtiel spel. Maar door onze massa zijn we een geduchte tegenspeler.’

De Graeff was lid van de Adviescommissie Gebiedsontwikkeling onder voorzitterschap van Riek Bakker, die drie jaar geleden het eindrapport Ontwikkel kracht! uitbracht aan de toenmalige minister van VROM, Sybilla Dekker. ‘De strekking van het rapport was dat we er met de aloude toelatingsplanologie niet meer komen,’ zegt hij. ‘In een land waarin we met veel mensen op een beperkt oppervlak wonen, heeft ontwikkelingsplanologie veel meer kans van slagen.’ Het gedachtegoed van het rapport was niet helemaal nieuw. In 2001 lanceerden Natuurmonumenten, de ANWB, VNO-NCW en bouwwerkgeversclub AVBB een gezamenlijke visie onder de titel Ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: samen anders, beter. Daarin werd bepleit om niet door te gaan op de traditionele weg. Dat leidt alleen maar tot verdere verrommeling, met voor elke gemeente versnipperde stukjes bedrijventerrein, natuur en water zonder samenhang, en per saldo een lagere ruimtelijke kwaliteit.

Er moet juist veel meer samenspraak zijn tussen overheden, ontwikkelaars, bouwers en natuurbeheerders. Ze zouden elkaar veel meer moeten opzoeken bij gebiedsontwikkeling. De Graeffs voorganger Frans Evers droeg deze visie met verve uit. Daarin is niets veranderd, al is De Graeff wat voorzichtiger, en legt de beperkte capaciteit Natuurmonumenten beperkingen op: ‘Als ons bezit in het geding is, doen we mee. Ik zou wel meer willen, maar we lopen tegen grenzen aan. We moeten prioriteiten stellen, we kunnen niet alles doen. Anderen kunnen het ook: Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen, de natuur- en milieufederaties.’

Veranderende rollen
 Niet alleen beperkte capaciteit en de beeldvorming maken gebiedsontwikkeling voor Natuurmonumenten tot een uitdagende tak van sport, zegt De Graeff. ‘Het zicht op het eindresultaat is vaak ook onduidelijk. Je weet nooit helemaal waar je aan begint. Daarbij komt nog dat het langdurige processen zijn, waarin betrokken partijen – overheden, private partijen, natuurorganisaties – gaandeweg nogal eens van rol veranderen. Dat kan leiden tot wederzijdse argwaan. Daar moet je overheen kunnen stappen, je moet die rolwisselingen kunnen accepteren. Dat vraagt kwaliteit en inzicht bij de mensen die het proces dragen. En er zijn maar weinig mensen die die kwaliteiten hebben.’

Desondanks ziet hij ontwikkelingsplanologie nog steeds als dé routekaart voor de ruimtelijke inrichting van Nederland de komende jaren. ‘Net als veel anderen vind ik dat de verrommeling van Nederland moet stoppen. Maar we kunnen het land niet op slot zetten, dat gaat niet. Dit zo zijnde, moeten we heldere keuzes maken. Sommige gebieden zijn zo uniek, die moeten we koesteren en behouden. Daarvoor hebben we onder andere de Ecologische Hoofdstructuur, die in 2018 klaar moet zijn. Voor de rest moeten we kiezen. Een beperkt deel ervan conserveren of restaureren, een ander deel verder ontwikkelen – maar dan goed. Door voort te borduren op patronen uit het verleden, of door juist iets nieuws te maken. Maar wel met kwaliteit, en doordacht. Zo’n Blauwe Stad in Groningen mag dan nu even in het slop zitten, als concept is het goed.’

Het denken over ontwikkelingsplanologie is nog jong, zegt De Graeff. ‘Eigenlijk zijn we het nog aan het leren. Dat geldt voor veel dingen. Op de Vinex-wijken is veel kritiek gekomen, maar er is al beter over nagedacht dan over de vorige generatie nieuwbouwwijken. Voor het landelijk gebied zullen we dat ook zien. Daarom is het van belang om door te gaan met gebiedsontwikkeling.’

Het Rijk moet zich meer laten zien
De rijksoverheid, teruggetreden als regisseur van de ruimtelijke inrichting, zou zich van De Graeff daarbij meer mogen laten zien. ‘Het Rijk moet meer doen om de provincies bij de les te houden. Sinds de decentralisatie zijn de provincies de belangrijkste actoren in de ruimtelijke inrichting. Maar maken zij wel heldere keuzes? Hebben zij de regie? Daar moet het Rijk op toezien. Niet door te commanderen, maar wel door te bevragen, te stimuleren, te visiteren.’ Op de vraag of hij dit geluid wel eens in Den Haag laat horen, is het lang stil. De Graeff staart door het raam van zijn werkkamer naar de monumentale Engelse landschapstuin achter Schaep & Burgh, die ontsierd blijkt door een paar molshopen. ‘Ja, dat doe ik,’ zegt hij. ‘Ik zeg regelmatig dat we prioriteiten moeten stellen. Dat we een inhoudelijke agenda nodig hebben, niet alleen voor zoiets overzichtelijks als de Ecologische Hoofdstructuur of het groen bij de stad, maar ook voor ons landschap. Als we zo’n agenda niet maken, kunnen we het vergeten. Dan blijven we hangen in adviesrapporten. Maar ik vraag me soms wel eens af of men bij het Rijk weet wat er in de praktijk écht gebeurt, en hoe men dat kan steunen. Bij het Rijk werken tegenwoordig veel managers, en minder inhoudelijke mensen dan vroeger.’

De Graeff, in een vorig leven onder meer dijkgraaf van Schieland, is met volle overtuiging directeur van Natuurmonumenten geworden. ‘In deze baan sta ik met beide benen op de grond, en ben ik met mijn hoofd in het beleid. Natuurbehoud in Nederland anno 2009 vraagt van ons dat we heldere keuzes maken. En dat is soms knap lastig.’ Hij kijkt weer naar de molshopen in de tuin. ‘Moeten die nu weg of niet? Ik vind van wel. Deze tuin is een door mensenhanden aangelegd cultuurlandschap. Daar horen geen mollen bij. Maar sommigen vinden dat vloeken in de kerk. Een mol, dat is toch natuur?’
 
Edwin Lucas publiceert interviews, reportages en verhalen in onder meer de volgende media:

 
Edwin Lucas schrijft boeken en bedenkt (vaak in samenwerking met grafisch ontwerpers) het concept ervan. Een selectie:

Een dwarsdoorsnede is een doorsnede die loodrecht op de lengterichting staat. De tekening toont één specifiek vlak van een gebouw, voorwerp of terrein alsof het op dat punt is doorgesneden. Zo kan ook dit boek worden gezien. Bakers Architecten presenteert een dwarsdoorsnede van de vele projecten waaraan tussen 1996 en 2021 is gewerkt. Het legt ‘de binnenkant’ van het architectenbureau bloot: van de achterliggende methoden en denkwijzen, tot de eerste schetsen en de totstandkoming van het uiteindelijke ontwerp.

In foto’s, tekeningen, plattegronden en begeleidende interviews wordt een grote diversiteit aan projecten belicht: woningen, hotels, een rechtbank, gebouwen voor de zorg, sportgebouwen en verbouwingen voor particulieren.

Edwin Lucas toont in Dwarsdoorsnede het specifieke vlak waarop Bakers Architecten zich onderscheidt: de hang naar heldere oplossingen voor complexe vraagstukken, de liefde voor het detail, de toewijding, en de ambitie om altijd de hoogste kwaliteit te leveren.

Lees een fragment
Vier jaar lang is in het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat uitgezocht welke uitdagingen klimaatverandering met zich meebrengt. In de publicatie Eureka! En nu verder (2015) brengt Edwin Lucas samen met Maarten Vergouwen in beeld wat de consequenties zijn voor de waterbeheerder. Van het voorkomen van wateroverlast in de stad tot ondergrondse wateropslag en het gebruiken van gebouwen als waterbuffer.
Lees een fragment
De Nederlandse landbouw is sinds 2000 45 procent energie-efficiënter geworden, drie keer zoveel als de totale economie, maar de grote voortrekker is de glastuinbouw. Over de kansen voor de glastuinbouw in Noord-Holland Noord (de verstuin van Noord-West Europa) schreef Edwin Lucas Verbreden en verbinden, een position paper op basis van interviews met glastuinbouwondernemers en andere betrokkenen. Het werd op 29 november 2013 gepresenteerd in Hoorn tijdens de jaarlijkse conferentie van de Greenport Noord-Holland Noord.
Lees een fragment
In Het Patrimoniumshof 1915-2010; een eeuw volkshuisvesting in Rotterdam beschrijft Edwin Lucas de geschiedenis van het Patrimoniumshof, een monumentaal complex met sociale huurwoningen in Rotterdam-Zuid. Het boek bevat daarnaast een essay over de verschillen en overeenkomsten tussen volkshuisvesting anno 1915 en 2010, en interviews met bewoners.Lees een fragment
In Weg met de angst - klimaatverandering van probleem naar oplossing (2008) tekende Edwin Lucas in opdracht van brancheorganisatie NLingenieurs een aantal klimaatprojecten op van toonaangevende advies- en ingenieursbureaus. Het boek biedt de state of the art van projecten die de gevolgen van klimaatverandering opvangen en naar onze hand zetten. De publicatie van dit boek haalde het NOS-journaal.
Lees een fragment
De Peperklip (2007) is een monografie ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van dit roemruchte gebouw van architect Carel Weeber in Rotterdam. Op basis van bronnenonderzoek en analyse van historisch materiaal schreef Edwin Lucas de centrale bijdrage ‘Een prachtig gebouw waar je goed in kunt wonen – onder bepaalde voorwaarden. De geschiedenis van de Peperklip 1981-2007’.Lees een fragment
9 x Nieuwbouw / SVB (2001) verscheen ter gelegenheid van de nieuwbouw van negen nieuwe kantoren van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Edwin Lucas ontwikkelde het boekconcept in nauwe samenwerking met grafisch ontwerper Frederik de Wal. Het boek bevat interviews met de betrokken architecten en besteedt aandacht aan het bouwproces, de gebruikers en het interieur van de gebouwen.Lees het interview met architect Pi de Bruijn
Het sein op groen. De toekomstvisie van Railverkeersleiding (2002) boekstaaft in tekst en beeld de reorganisatie van Railverkeersleiding, nu onderdeel van ProRail. Het boek is door Edwin Lucas en grafisch ontwerper Mireille Geijsen ontworpen als een verzameling sporen. Het bevat openhartige interviews met medewerkers, portretfoto’s, historische beelden en opnamen van markante gebeurtenissen. Het sein op groen markeerde het einde van een ingrijpend reorganisatieproces. Lees een fragment
De wegen van het water (uitgeverij Terra, 2001) is het boek bij de gelijknamige tv-serie van Teleac/NOT. Het beschrijft de geschiedenis van de Nederlandse waterhuishouding en de toekomst van het waterbeheer tegen de achtergrond van de klimaatverandering.
Lees een fragment

 


Edwin Lucas schreef en redigeerde de tekst van het Jaarverslag Ymere 2021. Het geeft een overzicht van de activiteiten en resultaten van deze woningcorporatie, actief in de metropoolregio Amsterdam. Ymere bracht het jaarverslag digitaal uit.
Edwin Lucas redigeerde de tekst van het Jaarverslag 2019 van woningcorporatie Pré Wonen, actief in de regio IJmond en Zuid-Kennemerland. Het jaarverslag biedt een overzicht van geleverde prestaties en kijkt vooruit naar de toekomst. Het oorspronkelijke document was een verzameling tekstbijdragen van verschillende auteurs. Edwin Lucas bewerkte ze tot een consistent document in één stijl, voorzien van een beknopte samenvatting.
Edwin Lucas schreef en redigeerde de tekst van het Jaarverslag 2019 van woningcorporatie Woonforte, actief in Alphen aan den Rijn. Het jaarverslag kwam tot stand op basis van een aantal interviews en aangeleverd materiaal. Het geeft een overzicht van de geleverde prestaties en kijkt vooruit naar de komende jaren.
Met het Meerjarenprogramma Ontsnippering wordt sinds tien jaar gewerkt aan het ontsnipperen van de natuur in Nederland. Dat gebeurt door het wegnemen van barrières in het Natuurnetwerk die het gevolg zijn van weg, water en spoor. Edwin Lucas redigeerde de tekst van het Jaarverslag 2014. Het is te vinden op www.mjpo.nl
Het Jaarverslag van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam is een jaarboek over de architectuur en de ruimtelijke kwaliteit van Amsterdam. Voor het Jaarverslag 2008 interviewde Edwin Lucas samenwerkingspartners en opdrachtgevers van de Commissie, onder wie wethouder Maarten van Poelgeest en stedenbouwkundige Ton Schaap.
Het Vestia Jaaroverzicht Rotterdam 2008 bevat acht interviews van Edwin Lucas met medewerkers over hun werk bij deze woningcorporatie. Acht buitenstaanders leveren daarop vervolgens commentaar. Het boek bevat daarnaast een rondetafelgesprek van Edwin Lucas met de directie van Vestia Rotterdam over de prestaties in 2008, de rol en taken van woningcorporaties, en de toekomst van de volkshuisvesting.
Onder de titel Spanning op het spoor (naar de gelijknamige tv-serie op RTL7) presenteerde Edwin Lucas in het Jaarbericht 2007 de prestaties van spoorbeheerder ProRail in twaalf bloedstollende hoofdstukken. Het boek is bovendien geïllustreerd als een spannend avonturenverhaal.
 


 
Wat is een goede tekst? Wat komt er kijken bij een geslaagd interview? Wat is stijl eigenlijk? Voor Edwin Lucas gaat schrijven en publiceren hand in hand met het zoeken naar een steeds scherper antwoord op dit soort vragen. In publicaties doet hij regelmatig verslag van zijn onderzoek naar de essentie van een goede tekst en de rol daarvan in communicatie.

Edwin Lucas was van 2006 tot 2020 redacteur van TekstBlad, een vaktijdschrift en forum voor iedereen die professioneel betrokken is bij het produceren en onderzoeken van communicatieve teksten.
Hij publiceerde onder meer over
- het taalgebruik van de overheid
- wetenschappelijk onderzoek naar stilistiek aan de Universiteit Leiden
- de rol van tekst in musea
- vernieuwende lesmethoden in het taalvaardigheidsonderwijs
- de positie van de zelfstandige communicatieprofessional
- de stijl van Geert Mak, Jan Blokker, Aaf Brandt Corstius en Marcel van Dam
Lees het artikel 'En natuurlijk waren er fleurige kussentjes. Over de stijl van Aaf Brandt Corstius'
Het geheim van het schrijven (2007) is een bundeling van tien vraaggesprekken met professionele schrijvers. Van journalist tot copywriter, van speechschrijver tot columnist. Het boek bevat ook interviews met de befaamde thrillerschrijver René Appel en met literair topauteur Arthur Japin.
Samen met collega Marcel Uljee neemt Edwin Lucas van elke auteur één tekst onder de loep. Aan de hand van vragen en antwoorden ontstaat een beeld van wat er tijdens het schrijfproces gebeurt en waartoe dat proces heeft geleid.
Praktisch alle tekstgenres komen aan bod, zoals het krantenbericht, de reclameboodschap, de tekst van het NOS-journaal, de column, de verkoopbrief, de folder, de toespraak.
Lees hier het interview met NRC-journalist Freek Staps
 
Taal is een uniek, typisch menselijk communicatiesysteem. In literaire verhalen en gedichten is de taal op haar best en boeiendst. Zijn fascinatie voor literaire teksten brengt Edwin Lucas regelmatig in publicaties tot uitdrukking.

In Gestalten tegenover Achterberg (uitgeverij Gebr. De Wal, 2012) bundelde Edwin Lucas de vraaggesprekken die hij voerde met Simon Vinkenoog, Mies Bouhuys, Andries Middeldorp, A.L. Sötemann, Harry Mulisch, H.U. Jessurun d’Oliveira, Rien van Holland en Hans Keilson. De geïnterviewden halen herinneringen op aan de dichter Achterberg en maken duidelijk wat diens poëzie voor hen betekent. Het boek werd gesignaleerd door Elsbeth Etty in NRC Handelsblad.
In De Poëziekrant, een Vlaams-Nederlands onafhankelijk tijdschrift, publiceerde Edwin Lucas in 2009 het artikel ‘Poëzie als schitterend bijproduct’, een bespreking van de geïllustreerde heruitgave van Gerrit Achterbergs dichtbundel Spel van de wilde jacht tegen de achtergrond van een veranderende leescultuur.
In 2005 maakte Edwin Lucas samen met Peter de Bruijn en Fabian Stolk de uitgave Alle gedichten van Gerrit Achterberg. Deze editie (uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, twee delen) bevat alle gedichten die Achterberg (1905-1962) zelf heeft gebundeld, plus het ongebundelde werk, van jeugdwerk tot onvoltooide gedichten.
Op gezang en vlees belust (uitgeverij Kwadraat, 2000) is een monografie over leven, werk en stad van de dichter, criticus, journalist en kunstkenner Jan Engelman, onder redactie van Liesbeth Feikema, Roman Koot en Edwin Lucas. Engelman (1900-1972) behoorde tot de invloedrijke figuren in de Nederlandse culturele wereld vóór en na de Tweede Wereldoorlog. De monografie brengt de betekenis van deze Utrechtse kunstenaar in kaart.
Weg met de angst
Klimaatverandering: van probleem naar oplossing

Een andere benadering
Een onder water gelopen Randstad. Hittegolven in snikhete steden. Watermassa’s die door de grote rivieren op Nederland komen aanrollen. De klimaatverandering is de afgelopen tijd vooral in termen van angst en vrees beschreven. Al Gore zag de kerktorens van Amersfoort al boven het zeewater uitsteken. De Nederlandse advies- en ingenieursbureaus stellen een andere benadering voor.

Weg met de angst
Het klimaat verandert. Dat is een feit. Maar is het reden voor angst? De Nederlandse advies- en ingenieursbureaus, verenigd in NLingenieurs, vinden van niet. Twintigduizend professionals, werkzaam bij zo’n tweehonderd grote en kleine bureaus, nemen de uitdaging aan om Nederland klimaatbestendig te maken – een van de grootste ruimtelijke opgaven van de 21e eeuw. Overal werken wij inmiddels aan projecten en programma’s op dat gebied. Een fractie daarvan vindt u bij wijze van voorbeeld in dit boekje verzameld. Maar wij doen en kunnen nog veel meer. We staan klaar om ons de komende jaren met nog meer energie en enthousiasme in te zetten.

Negentig jaar Hollands vernuft
Advies- en ingenieursbureaus vertegenwoordigen via NLingenieurs negentig jaar Hollands vernuft. Ze hebben Nederland gemaakt tot wat het is: een land dat door mensenhand tot stand is gekomen. Nu staan we klaar om datzelfde land voor te bereiden op de toekomst. Wij zijn ervan overtuigd dat dat kan.
Waar velen denken in termen van problemen, zien wij vooral kansen. Wij zien overal mogelijkheden om onze expertise én daadkracht in te zetten. In Nederland, maar ook daarbuiten. Wij hebben wereldwijd een naam hoog te houden op het gebied van – onder andere – waterbouw, watermanagement en infrastructuur. Net als in het verleden kunnen wij Nederlandse oplossingen weer succesvol exporteren.

Schakel tussen denken en daadkracht
Voor Nederland heeft het Rijk samen met de decentrale overheden een Nationale Strategie Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) ontwikkeld. Daarin staat beschreven hoe de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig is te maken.

Een verre spiegel
Het Patrimoniumshof als inspiratiebron


Wie het Patrimoniumshof in de Rotterdamse wijk Bloemhof binnengaat, komt in een andere wereld terecht. Het is alsof je uit een tijdmachine stapt. Midden in de drukte van wereldstad Rotterdam ligt hier een gaaf, zorgvuldig gerestaureerd volkshuisvestingscomplex uit het begin van de twintigste eeuw. Met een beetje verbeeldingskracht verschieten de kleuren tot zwart-wit of sepia en zie je, bij de fontein, Willem Uittenbroek zijn inspectieronde over het hofje maken. Hij was de oprichter van woningbouwvereniging Patrimonium Rotterdam en legde in 1915 de eerste steen. Het project was zijn levenswerk.

De wereld is bijna honderd jaar verder en ingrijpend veranderd. Ook de Nederlandse volkshuisvesting heeft zich sinds 1915 sterk ontwikkeld, al was het maar omdat de vele kleine, verzuilde woningbouwverenigingen gaandeweg zijn gefuseerd. Het Patrimoniumshof is tegenwoordig eigendom van Vestia Rotterdam Feijenoord. Maar als we de vroegste geschiedenis van het woningcomplex terughalen, kijken we in een verre spiegel. De ambities van Uittenbroek cum suis komen eigentijds over.

Goede huisvesting
Het ging de oprichters van Patrimonium allereerst om goede huisvesting voor ‘die kringen in de maatschappij, welke daar het meeste behoefte aan hebben’: de lager betaalden, de mensen die te weinig verdienden om zelf in hun woonbehoefte te kunnen voorzien. Maar goed wonen hoorde voor Patrimonium en andere woningcorporaties aan het begin van de vorige eeuw ook bij goed burgerschap. Een goede woning maakte het de bewoners pas echt mogelijk om volwaardig mee te doen aan de maatschappij. Verantwoorde hygiënische omstandigheden, een goede woonomgeving – ze zouden leiden tot ‘moreele opheffing’, tot sociale cohesie, tot emancipatie van de werkende stand, en daarmee tot een gevoel van eigenwaarde.

De huizen van de woningbouwverenigingen waren niet voor niets zorgvuldiger ontworpen en gebouwd dan die van de ‘eigenbouwers’, de timmerbazen en aannemers die voor eigen rekening bouwden. Een arbeider moest trots kunnen zijn op zijn werk, zijn huis en zijn buurt. Dat arbeiderswoningencomplexen zoals het Patrimoniumshof ooit rijksmonumenten zouden worden, kon je bij wijze van spreken bij de oplevering al zien. Ze oogden soms als paleizen. Ook nu nog ervaren bewoners dat zo. ‘Het is net een hof van een kasteel,’ zei een van de bewoners van het Patrimoniumshof een paar jaar geleden.

Een prachtig gebouw waar je goed in kunt wonen –
onder bepaalde voorwaarden
De geschiedenis van de Peperklip, 1981-2007



Als zware jaren dubbel tellen, dan wordt de Peperklip in 2007 niet vijfentwintig, maar minstens twee maal zo oud. Het woonblok dat Carel Weeber eind jaren zeventig ontwierp voor de Kop van Zuid in Rotterdam, heeft een geschiedenis die met de term ‘turbulent’ nog zwak lijkt getypeerd.

Zelden zal een gebouw in de eerste kwarteeuw van zijn bestaan met zo veel kritiek zijn overladen. Zelden zal de verguizing in zulke ijselijke bijnamen zijn uitgedrukt. De Gliphoeve van Rotterdam. Het lelijke eendje van Zuid. Frankenstein in beton. Het misbaksel van de volkshuisvesting. Woonkazerne à la Stalin.

Dat de ontwerper voor zijn gebouw werd geprezen door vakgenoten, prijsvraagjury’s en architectuurcritici, is veel minder bekend. Carel Weeber sleepte prestigieuze prijzen voor de Peperklip in de wacht. Hij zag zijn schepping vermeld in een reisgids voor Amerikaanse architectuurstudenten. Critici prezen het grote gebaar van de architectuur, de ongekende stedelijke uitstraling. En hoewel tegenwoordig zo’n immens blok met alleen goedkope woningen waarschijnlijk niet meer zou worden gebouwd, noemde NRC-journalist Bernard Hulsman de Peperklip in 1998 een profetisch gebouw, omdat het in zijn maat vooruitliep op de grote kantoren en woonblokken die vanaf begin jaren negentig zouden verrijzen op de Kop van Zuid.

Sinds een paar jaar is de Peperklip aan een tweede leven begonnen. De problemen met beheer, veiligheid en bewoning zijn vanaf 2002 grotendeels bedwongen. Zelfs de meest kritische media zijn daarvan overtuigd. ‘Hoe een verloederd en onveilig wooncomplex weer veilig werd’, schreef de doorgaans sceptische Volkskrant in 2005. Eigenaar-beheerder Vestia heeft lessen getrokken uit de geschiedenis. Het is een geschiedenis van voortdurend vallen en weer opstaan, met een – hoe kan het ook anders – moeilijk begin.

Voortdurende verandering

Alles verandert. Niets blijft ooit wat het was. De gulden heeft plaatsgemaakt voor de euro, de personal computer heeft de schrijfmachine vervangen, en wie de Nederlandse samenleving van 25 jaar geleden vergelijkt met die van nu, staat versteld van de vele ontwikkelingen en de snelheid waarmee ze zich voordoen. Zelfs ons klimaat verandert. Misschien wel het enige waar je altijd van op aan kunt, is de verandering zelf.

Ook op het spoor is dat zo. Er is heel wat veranderd sinds op 20 september 1839 de eerste trein van Amsterdam naar Haarlem vertrok. Het publiek verdrong zich destijds om dat schouwspel te zien. De mensen stonden paf van de ongekende snelheid waarmee de locomotief zich voortbewoog: veertig kilometer per uur! Nog nooit verplaatsten mensen zich zo snel van A naar B.

Sindsdien heeft zich op het spoor een revolutie voltrokken. Het aantal strekkende kilometers rail nam aanzienlijk toe; de technologie maakte een enorme ontwikkeling door. Ruim honderdzestig jaar nadat de eerste trein uit Amsterdam vertrok, heeft Nederland één van de drukste spoorwegnetten ter wereld. Elke week rijden 32.000 treinen. Dagelijks stappen 1 miljoen reizigers in en uit.

Ook in de spoorwegorganisatie is veel veranderd. De eerste spoorlijn werd geëxploiteerd door een particuliere onderneming, opgezet door twee zakenlieden en een ingenieur. Later in de negentiende eeuw kwamen er nog andere particuliere spoorbedrijven bij. Pas in 1937 worden de Nederlandse Spoorwegen opgericht, een naamloze vennootschap waarin de staat alle aandelen heeft. Die situatie blijft bestaan tot de jaren negentig van de vorige eeuw. Dan worden de plannen gemaakt voor scheiding van infrastructuur en exploitatie, voor verzelfstandiging en privatisering. Over vijftig jaar zal blijken dat ook dit één van de ontwikkelingen is in een altijd doorgaand veranderingsproces.

Ook Railverkeersleiding is veranderd. In de oertijd, in 1839, is de machinist zelf de verkeersleider. Met de groei van het spoorwegnet worden steeds meer taken aan afzonderlijke medewerkers toebedeeld. Het spoor krijgt wisselwachters, seinhuis-, brug- en overwegwachters, en later treindienstleiders, verkeersleiders en hoofdverkeersleiders.

Vooral na de Tweede Wereldoorlog gaan de ontwikkelingen snel. In de jaren van de wederopbouw worden eerst de belangrijkste spoorlijnen en emplacementen hersteld. Daarna volgt stapsgewijze de modernisering. Elektrische beveiliging vervangt de klassieke handbediende seinen. De elektrificatie van het net verloopt in hoog tempo.

In dit boek staan 27 foto's, gemaakt tussen 1930 en nu. Ze vertrekken uit het verleden van Railverkeersleiding en reizen naar vandaag, om te laten zien dat alles altijd verandert. Zo wijzen ze ook op de toekomst, die weer andere, nieuwe ontwikkelingen te zien zal geven. Technologische ontwikkelingen zullen onze huidige besturingsconcepten weer veranderen. Dat is net zo zeker als de verandering zelf.

De Sociale Verzekeringsbank Zaanstad is gevestigd aan de Stationsstraat, tegenover het Centraal Station van Zaandam. Het gebouw bestaat uit vier grote onderlagen en drie kleinere lagen, met een totaal vloeroppervlak van 8.403 m² BVO. De markante buitengevel is van metselwerk, in de kleuren rood en bruin, met glas op het begane grond-niveau.

Het kantoor Zaanstad, opgeleverd op 13 maart 2000 en officieel geopend op 22 mei, biedt een werkplek aan de medewerkers van de voormalige districtskantoren Amsterdam en Alkmaar, aangevuld met een deel van het Kantoor Buitenland, in totaal 325 m/v.

Ontwerper is prof. ir. Pi de Bruijn,
in samenwerking met ir. Tom Berkhout (de Architekten Cie. Amsterdam)

Over dit gebouw zegt Pi de Bruijn:

'Eigenlijk zijn alle gebouwen terug te voeren op bepaalde oertypes. En elk nieuw ontwerp is voor mij weer een geïnspireerd zoeken naar de mogelijkheden van die typologie. In Zaanstad ging het om een kantoorgebouw met een volume van zo'n 8.500 m². Dat is een kneedbaar volume, zeker als je bedenkt dat in kantorenland veel in ontwikkeling is. De standaardindeling met cellenkantoren is op z'n retour. Er is een ontwikkeling gaande naar grotere ruimten, gecombineerd met kleinere.

Binnen de compactheid die de gebruiker wilde en die de locatie ons bood, hebben we gezocht naar ruimtelijkheid. Het gebouw als geheel is te zien als een contravorm van het organisatiemodel: het is een omsloten H-vorm. Die vorm inspireert de organisatie, en andersom. Hij levert compactheid op en schept tegelijk ruimtelijkheid, door de open binnenruimten, de patio's. Het gebouw heeft een zeer gevarieerde belevingswaarde.

De middelste balk van de H is de grote hal die alle ruimten met elkaar verbindt. Die hal is een echt ruimtelijk feest geworden, door de lange zichtlijnen en de vele openbare ruimten die erop uitkomen: de pantry's, het archief, de sanitaire ruimten en het bedrijfsrestaurant. Vanaf de entree word je er al naar toe getrokken, doordat daar het licht vandaan komt. Op de trap, die als een cascade naar beneden komt, kun je het gebouw met zijn bedrijvigheid in alle richtingen overzien.

Door die trap wordt het gebouw een geheel; het wordt intiem. Als een gebouw een rol moet spelen in een reorganisatieproces, zoals hier, zijn die intimiteit en die ontmoetingskans van groot belang. De trap heeft een sociale, bijna theatrale functie. Iedereen gebruikt hem dagelijks meerdere keren, zelfs liever dan de lift. De schaal van de collectieve ruimten, zoals de hal en het dakterras, is dan ook het leidend principe geweest bij het ontwerp, niet de schaal van het gebouw als geheel, of van de individuele werkruimten. In de collectieve ruimten vindt namelijk de ontmoeting plaats, die voor een organisatie zo belangrijk is.

Ons ontwerp was nadrukkelijk gericht op de vorming van een gemeenschap. Mede daarom heeft het gebouw geen nadrukkelijk hoogte-accent. Bestuurders willen vaak graag de hoogte in; hier was daar geen ruimte voor. Ge- lukkig maar, want de organisatie van werkprocessen is vaak niet gebaat bij de beperkte vloeroppervlakten van hoogbouw. Wél bij intimiteit en persoonlijke accenten. Die zie je terug in de indirecte verlichting in elke werkruimte, of de balkons bij elke kamer, waar je even een luchtje kunt scheppen of over de patio uitkijken. Zo'n balkon is mentaal van belang; ook als je het niet gebruikt, levert het ruimte op. Bovendien kun je andere kamers buitenom bereiken.

Maar eigenlijk heeft dit gebouw geen kamers. En ook geen gang in de traditionele zin van het woord. De vleugels zijn verdeeld in een open werkruimte aan de binnenzijde van het gebouw en grotere werkruimten aan de andere zijde, aan het raam. Beide delen zijn van elkaar gescheiden door een glazen wand, die deels doorzichtig is. De stramienmaat is 2,10 meter. Aan de patiozijde levert dat vele kleine, dragende kolommen op, 1,05 meter van elkaar, aan de binnenzijde mooi afgerond, zodat een fraaie lichtval in de werkruimten ontstaat, zonder harde schaduwen.

Het is een stenig, stads gebouw geworden. Het is geen gebakje dat je zomaar neerzet, maar een gebouw dat zelf stad maakt. De hoogte trapt af in de richting van de stad. Zo trekt het naar alle kanten het juiste gezicht. Doordat het op de begane grond helemaal van glas is, respondeert het overal goed op de straatruimte. Sommigen vinden het streng, ik vind het mooi en stoer. Het zet zich af tegen de rommeligheid van Zaandam en straalt een robuuste onverzettelijkheid uit.'
Laag Nederland

Nederland is wereldwijd beroemd om zijn eeuwenlange strijd tegen het water. De gehele wereld kent onze windmolens en dijken, de stormvloedkeringen en het verhaal van de jongen die zijn vinger in de dijk stak. Het gevecht met de elementen spreekt tot de verbeelding. De molens van Kinderdijk trekken jaarlijks duizenden toeristen. De Nederlandse ingenieurskunst is een belangrijk exportproduct.

24 uur per etmaal wordt laag Nederland beschermd tegen het water door een complex systeem van dijken, dammen, watergangen en gemalen. Samen vormen ze een reusachtige 'watermachine' die permanent in beweging is en waar je niet zomaar de stekker uit kunt trekken.

Eigenlijk is laag Nederland één groot watersysteem. Het zou aanmodderen worden als daar geen goede waterhuishouding tegenover stond. Die waterhuishouding plaatst ons in toenemende mate voor uitdagingen. Laag Nederland wordt steeds lager. Terwijl de bodem daalt, stijgt de zeespiegel, valt er meer regen en gaan rivieren meer en meer water afvoeren.

We kunnen niet eeuwig doorgaan met het verhogen van dijken en het bouwen van sterkere gemalen. De grenzen van de technische mogelijkheden komen in zicht. Er moet juist gekozen worden voor een ruimere opvang van water. Water in de polders en in de rivier- en beekdalen moet weer de ruimte krijgen die het van nature had. Niet zo snel mogelijk wegwerken, maar zo lang mogelijk vasthouden is voortaan de aanpak. Dat betekent grotere boezems in de polder, ruimere rivierdalen en beken die weer mogen overstromen.
De uitdagingen van de glastuinbouw

Het terugdringen van emissies en het bezuinigen op energiekosten vormen de grootste uitdagingen van de glastuinbouwsector. De ambitie is dat vanaf 2020 in nieuwe kassen klimaatneutraal en economisch rendabel wordt geteeld. In dat jaar moet het aandeel duurzame energie 20% van het totale energiegebruik uitmaken.

De bedrijven zijn al op de goede weg. De Nederlandse landbouw is sinds 2000 45% energie-efficiënter geworden. Dat is een gemiddelde van bijna 4% per jaar. Het is drie keer zoveel als de totale economie. Voortrekker was de glastuinbouw (bron: ING, Kwartaalbericht Agrarische Sector, eind juni 2013).

Een goed voorbeeld in Noord-Holland Noord is een recent initiatief in Agriport A7, waar Biogas Agriport BV een installatie gaat bouwen en exploiteren voor het vergisten van restafval (biomassa) uit de glastuinbouw. Met deze installatie wordt 6 miljoen m3 groen gas en 6 miljoen kilo groene CO2 geproduceerd. Het groene gas wordt geleverd aan TexelEnergie, het vrijkomende groene CO2 aan de lokale glastuinbouw.

Duurzaamheid en verduurzaming worden dé thema’s van de toekomst. Ondernemers realiseren zich in toenemende mate dat duurzaamheid te maken heeft met hun voortbestaan. Wie niet duurzaam investeert, is commercieel niet goed bezig. De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen moet omlaag, omdat deze een groot deel van de kostprijs bepalen. Daarbij komt nog dat de markt (de consument) om meer duurzaam geproduceerde producten vraagt. De CO2-afdruk van het glastuinbouw-eindproduct (de paprika, de tomaat…) moet goed zijn. Dat is een ander argument voor investeren in alternatieve (duurzame) energiebronnen.
Polderdak Zuidas: win-winsituatie voor gebied en gebouw

Polderdak Zuidas is het eerste dak in Nederland dat alternatieve waterberging combineert met de voordelen van een groen dak. Een opstaande dakrand (de ‘dijk’ van de polder) houdt tijdelijk regenwater vast. Na de bui loopt het water langzaam en gecontroleerd weg. Zo beperkt de buffer wateroverlast als gevolg van extreme neerslag.

Polderdak Zuidas heeft een omvang van 1200 m2 en een minimale capaciteit van 84 m3. Dit is vergelijkbaar met de opvangcapaciteit van 210 m2 oppervlaktewater. Het realiseren van waterberging is traditioneel een opgave voor de gebiedsontwikkelaar. Op de Zuidas is de gemeente Amsterdam hiervoor verantwoordelijk. Zij realiseert dit door de aanleg van oppervlaktewater in de schaarse, beschikbare ruimte. De kosten hiervoor worden via de grondprijs doorbelast aan gebouwontwikkelaars. Door water op te vangen op het dak, geeft een gebouwontwikkelaar mede invulling aan deze opgave.

In dichtbebouwde stedelijke gebieden zijn de bouwkosten van een vierkante meter ‘polderdak’ lager dan de kosten voor traditionele watercompensatie. Dit creëert een innovatieve win-win situatie voor gebied en gebouw. Ook voor de gebruiker van het gebouw en de maatschappij als geheel zijn er voordelen. Voor de gebruiker zullen de exploitatiekosten lager uitvallen. Afhankelijk van de situatie en gebouwconditie is naar verwachting een besparing van 10 tot 30% op de energielasten mogelijk. De maatschappelijke baten zijn minder ‘smart’ te kwantificeren.

In het algemeen biedt een groen dak kansen voor biodiversiteit, voedselproductie, het dempen van geluid, koeling van stedelijke hitte, koeling van het gebouw. Daarbij levert Polderdak Zuidas direct een zichtbare en aantrekkelijke buitenruimte met flora en fauna op.

Op dit moment zijn er weinig objectieve data over de meerwaarde van waterbergende groene daken beschikbaar. In samenwerking met Waternet en universiteiten worden deze data de komende jaren verzameld. Met als doel om een solide business case op te stellen, zodat er in Nederland en daarbuiten veel meer Polderdaken komen. 

Een dwarsdoorsnede is een doorsnede die loodrecht op de lengterichting staat. De tekening toont één specifiek vlak van een gebouw, voorwerp of terrein alsof het op dat punt is doorgesneden. Zo kan ook dit boek gezien worden. Bakers Architecten presenteert een dwarsdoorsnede van de vele projecten waaraan tussen 1996 en 2021 is gewerkt. Het legt ‘de binnenkant’ van het architectenbureau bloot: van de achterliggende methoden en denkwijzen, tot de eerste schetsen en de totstandkoming van het uiteindelijke ontwerp. In foto’s, tekeningen, plattegronden en begeleidende interviews wordt een grote diversiteit aan projecten belicht: woningen, hotels, een rechtbank, gebouwen voor de zorg, sportgebouwen en verbouwingen voor particulieren. In het boek Dwarsdoorsnede (2022) toont Edwin Lucas het specifieke vlak waarop Bakers Architecten zich onderscheidt: de hang naar heldere oplossingen voor complexe vraagstukken, de liefde voor het detail, de toewijding, en de ambitie om altijd de hoogste kwaliteit te leveren.




Klik hier: En natuurlijk waren er fleurige kussentjes. Over de stijl van Aaf Brandt Corstius

'Ik probeer de lezer af en toe
een cadeautje te geven'



Schrijvend begint men te schrijven, stelde de dichter Martinus Nijhoff ooit vast. Als er maar iets op papier staat – dan dan komt de rest vaak vanzelf. Veel (tekst)schrijvers en journalisten kennen dat verschijnsel: hoe goed we ook van tevoren over een tekst hebben nagedacht, we komen pas echt lekker op gang als er eenmaal iets stáát.
Vervolgens is schrijven een zeer bewuste, doordachte bezigheid. Al schrijvend maken we voortdurend keuzes: waarom dit woord hier? Waarom deze zin daar? Waarom deze alinea zo begonnen, zo geëindigd? Om inzicht te krijgen in dit proces, ondervragen wij onder de titel Het geheim van de smid in enkele afleveringen van Tekst[blad] een aantal schrijvers over een tekst van hun keuze. In deze aflevering: het krantenbericht.

Freek Staps studeerde geschiedenis en journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna volgde hij cursussen journalistiek aan Harvard University, USA. Hij had gedurende drie jaar een eigen tekst- en persbureau, waarna hij in augustus 2000 bij NRC Handelsblad als stagiair begon. Inmiddels is hij bij dit dagblad in vaste dienst op de redactie Economie.
Het krantenbericht onder de kop Gratis eurokits verkocht bij Combi stond op de voorpagina van NRC Handelsblad van 20 december 2001. Het is een zogenoemd 'vet stuk', wat betekent dat de toonzetting net even anders (namelijk losser) is dan die van het nieuwsartikel. Het artikel draagt de volledige naam van de auteur. Dit betekent dat de journalist het nieuws zelf op het spoor is gekomen of dat er sprake is van een primeur. In andere gevallen volstaat NRC Handelsblad met de vermelding 'van een onzer redacteuren'.

Aantal versies: 1.

[de tekst:]
Gratis eurokits verkocht bij Combi

Door onze redacteur
Freek Staps


Rotterdam, 20 dec. Vestigingen van fotospeciaalzaak Combi hebben gisteren tegen de regels ‘gratis’ eurokits verkocht. De zogeheten Zalm-kits met acht euromunten ter waarde van 8,55 gulden gingen per drie stuks voor 26 gulden over de toonbank.
    De Nederlandsche Bank (DNB) overweegt maatregelen te nemen tegen de winkelketen. ‘Dit was absoluut niet de bedoeling’, zegt de DNB-woordvoerder. De centrale bank heeft de winkelketen vanochtend tot de orde geroepen.
    De 250 winkels van Combi waren ingeschakeld om samen met onder meer Shell-pompstations, de Hema en banken tegen inlevering van een afhaalbericht de gratis eurokits te verspreiden en consumentenzakjes met een totale waarde van 25,01 gulden te verkopen. In totaal zijn 16,3 miljoen eurokits gemaakt en 14,9 miljoen afhaalberichten rondgestuurd. Direct bij het begin van de verspreiding bleek al dat het aantal consumentenzakjes (9 miljoen) te beperkt was, omdat winkeliers ze aankochten voor gebruik in de winkel.
    ‘Als klanten gaan bidden en smeken om euromuntjes, moet een verkoper wel héél sterk in zijn schoenen staan om een verzoek om muntjes te weigeren’, zegt Combi-directielid M. Straver. Volgens Combi is er een ‘schreeuwend tekort’ aan de consumentenzakjes van 25 gulden. ‘Dan is het heel menselijk om bij een gebrek aan die zakjes de eurokits te verkopen.’ Straver zegt geen zicht te hebben om hoeveel winkels de eurokits verkocht hebben. Gisteren heeft Combi alle winkels per e-mail opgeroepen de verkoop van de kits te staken. Het is niet duidelijk of Combi de volledige opbrengst aan De Nederlandsche Bank moet terugbetalen.
    DNB gaat daarnaast aangifte doen tegen het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk, dat 900 kerstpakketten heeft voorzin van elk twee eurobankbiljetten. Het vóór 1 januari in circulatie brengen van biljetten is strafbaar.

[einde tekst]

Hoe is dit artikel tot stand gekomen?
Ik kreeg een tip van een collega. Die liep langs een winkel van Combi in Den Haag en zag dat daar gratis eurokits werden verkocht. Ik ben toen gaan bellen met die Combi-winkel. Het verhaal bleek te kloppen. Vervolgens werd ik doorverwezen naar de persvoorlichting van Combi, waar ik heb gevraagd om een gesprek met de directie. Daarna heb ik De Nederlandsche Bank gebeld om een reactie. Het mooie was dat de euro-woordvoerder van de bank nog van niets bleek te weten. Op grond van mijn melding is Combi vervolgens tot de orde geroepen.
In de redactievergadering van die 20ste december, zo rond half negen 's ochtends, waren we het er al gauw over eens dat dit nieuws was dat op de voorpagina kon. De introductie van de euro leefde eind december 2001 heel sterk. Dat verklaart die beslissing.

Stond alles in één keer op papier? En hoe lang heb je er eigenlijk over gedaan?
Over het vergaren van informatie zo'n anderhalf uur. Het echte schrijven kostte me circa één uur. Zo'n tekst zet ik meestal in één keer op papier.

Heeft de eindredacteur ingegrepen in je tekst?
Nauwelijks. Van te voren had ik een bepaalde tekstlengte opgekregen. Dertig schermregels, dat is ongeveer 340 woorden. Je moet dus heel precies op maat schrijven. De eindredacteur brengt meestal geen grote veranderingen meer in de tekst aan. Het gebeurt maar zelden dat de hele structuur van een tekst wordt omgegooid. Als dat wel zo is, krijg je het altijd te horen.

De kop is pakkend. Heb je die zelf bedacht?
Nee, dat is het werk van de eindredacteur van de voorpagina. Soms doe ik zelf een voorzet voor een kop, soms ook niet. Deze kop is inderdaad heel goed.

De kop is passief geconstrueerd: 'Gratis eurokits verkocht bij Combi'. Waarom?
Combi heeft gezegd de verkoop te stoppen. Een actieve formulering in de tegenwoordige tijd suggereert dat de verkoop nog doorgaat. Dus dat klopt dan niet. Een kop als Combi verkocht gratis eurokits is ook weer niet goed. Die kop is te kort. Hij moet namelijk mooi 'vollopen' boven het bericht. Dat is óók een criterium voor een goede kop. Bovendien geeft die zin een ander gevoel. Door de kop die er nu staat, zijn de eurokits belangrijker dan Combi, en zo is het ook. In de actieve vorm is het andersom — ten onrechte. En daarnaast is het nog eens zo dat de eindredacteur bij de formulering van de kop altijd de andere koppen op de pagina in de gaten houdt.

De eerste alinea is te zien als de lead, hoewel hij zich in dit vetgedrukte bericht typografisch niet onderscheidt van de rest. Wat moet in de lead en wat niet?
De lead geeft antwoord op het bekende rijtje wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Dat is de belangrijkste informatie en die moet in de eerste alinea staan. Dat is hier ook zo: als lezer krijg je antwoord op al die vragen. Tegelijkertijd moet een lead je pakken. Als lezer moet je het verhaal worden ingetrokken. Ik zie nu dat het 'waarom' in mijn eerste alinea ontbreekt. Dat is niet zonder reden. In die tijd was de grote vraag naar euro's zo'n evident gegeven, dat het niet nodig is om uit te leggen waarom Combi gratis setjes ging verkopen.

In de tweede alinea staat dat De Nederlandsche Bank maatregelen overweegt. Waarom staat dat gegeven niet in de lead?
De lead mag ook weer niet te lang worden. Bovendien is dit geen nieuws, maar een gevolg van het nieuws. Het staat op het tweede plan.

De eurokits gingen 'per drie stuks voor 26 gulden' over de toonbank. Verwacht je van lezers dat ze de rekensom maken dat 3 x 8,55 is 35 cent minder dan 26 gulden?
Nee… en ik moet eerlijk bekennen dat ik die rekensom zelf niet eens heb gemaakt. Het is voor mij ook niet de kern van dit verhaal. Maar wel een belangrijk gegeven, zie ik nu in. Combi maakt er nog winst op ook!

Door de nadruk op de rekensom en de formulering 'tegen de regels' krijgt het bericht een bepaalde teneur. We kunnen ons ook een positievere invalshoek voorstellen: er is zo veel vraag naar de euro dat Combi zich heeft laten verleiden… Heb je over deze of andere invalshoeken nagedacht?
Nee. Ik wilde een nieuwsfeit brengen, geen analyse. Een verhaal over de grote vraag naar de euro en waartoe dat maatschappelijk allemaal kan leiden, dat is iets heel anders.

En waarom eerst 'eurokit' en daarna 'de zogeheten Zalm-kits'?
Sommige mensen kennen de ene term, sommige de andere. Ook is het goed in woordgebruik te variëren. In zijn algemeenheid probeer ik in mijn formuleringen de lezer af en toe een cadeautje te geven. Wat dat betreft is dit artikel overigens een slecht voorbeeld, want er staan veel cijfers in, en dan haken lezers al gauw af. Hoewel… ja, zo'n cadeautje is bijvoorbeeld de zin: 'Als klanten gaan bidden en smeken om euromuntjes…' Dat is leuk. Daaraan zie je ook dat dit een vet artikel is. Je moet je lezers vasthouden — zelfs in een kort artikel als dit. Overigens schrijf ik meestal zonder lang over allerlei formuleringen na te denken. Veel keuzes maak ik onbewust of halfbewust. Het gaat eigenlijk vanzelf.

De informatie over de reactie van De Nederlandsche Bank is uitgesplitst in twee zinnen: 'De Nederlandsche Bank overweegt maatregelen te nemen tegen de winkelketen' en 'De centrale bank heeft de winkelketen vanochtend tot de orde geroepen.' Waarom heb je dat zo gedaan?
Precies tussen die twee zinnen in kan ik zo mooi die quote van de woordvoerder plaatsen. Eigenlijk is dat een nogal lege quote, maar het is toch beter zo, voor de lezer. Het breekt de tekst en dat is prettiger.

'Tot de orde roepen' — dat klinkt heel vaag. Kon dat niet concreter?
Ik geef toe dat het vaag is. Maar je begrijpt volgens mij als lezer wel wat er wordt bedoeld.

Waarom heeft de DNB-woordvoerder geen naam?
NRC Handelsblad geeft woordvoerders nooit een naam. Daar zijn ze woordvoerders voor. Het gaat bij hun reactie niet om hun persoon, maar om de partij waarvoor ze het woord voeren.

Waarom gebruik je eerst 'DNB' en daarna 'de centrale bank'?
Dat is het variatiecriterium weer. Na de eerste vermelding van De Nederlandsche Bank gebruik ik eerst de afkorting. Vervolgens het synoniem de centrale bank. En dan weer De Nederlandsche Bank voluit. Ja, variatie is belangrijk voor mij. Daar wordt de tekst echt beter van.

De eerste zin van de derde alinea bevat veel informatie. Ook is hij erg lang. Waarom al die informatie in één zin?
Die zin is lang, inderdaad. Maar voor het lezerspubliek van NRC Handelsblad kan dat wel. Overigens staat de zin niet ingeklemd tussen twee andere lange zinnen. Je kunt het hier dus best maken. Die Shell-pompstations, HEMA en banken moesten erin, omdat ik die heb opgebeld met de vraag of zij ook eurokits verkochten. De informatiedichtheid wordt daardoor wel hoog, maar ik vind dat het wel kan. Nou vooruit: je zou de zin in tweeën kunnen knippen. Maar echt nodig vind ik het niet.

Waarom begin je de vierde alinea met een citaat en niet met de naam van degene die je citeert?
Het citaat trekt je meer de alinea in. De omgekeerde volgorde zou het omslachtiger maken. Ook zet ik meestal de belangrijkste informatie voorop. Dat is hier ook zo.

Waarom staat de zin met 'schreeuwend tekort' niet in zijn geheel in de citaatvorm?
Dat is weer omwille van de variatie. Ook kan ik iets omslachtigs zo vrij eenvoudig overbrengen.

Combi-directielid M. Straver heeft geen voornaam. Heeft dat een reden?
We vermelden nooit voornamen, behalve in bijzondere gevallen, of bij personen die zó bekend zijn, dat het niet vermelden van hun voornaam weer merkwaardig is. We zullen nooit schrijven over een concert van M. Borsato. Maar in een stukje als dit doet de voornaam er niet toe.

Wij dachten bij M. Straver allebei onwillekeurig aan een man. En we zullen de enigen niet zijn. Dat zegt iets over maatschappelijke vooroordelen over de samenstelling van de gemiddelde directie, maar roept ook meteen een vraag op. Stel nu dat M. Straver een vrouw is, dan kom je dat niet te weten. Is dat geen reden om zo'n voornaam wel te vermelden? Bijvoorbeeld om iets aan die maatschappelijke vooroordelen te doen?
Nee. De krant presenteert de feiten. Dat is het uitgangspunt van NRC Handelsblad. Objectiviteit staat bij ons hoog aangeschreven. Of het Marijke Straver is of Mark Straver, is hier onbelangrijk. Het gaat om het nieuws.

Een subtiel zinnetje staat aan het slot: 'Straver zegt geen zicht te hebben op hoeveel winkels de eurokits verkocht hebben.' Daarin klinkt twijfel door.
Ja, dat kun je gezond journalistiek wantrouwen noemen. Mijn formulering brengt dat tot uitdrukking. Ik vertrouw Straver inderdaad niet helemaal. Een formulering die begint met Straver heeft geen zicht zou suggereren dat ik dat wel doe. Maar ik vind het ronduit vreemd dat hij als directeur geen zicht heeft op wat er in zijn winkels gebeurt.

Het bericht sluit af met twee zinnen over het Streekziekenhuis in Winterswijk. Waarom daar geen apart bericht over gemaakt? Het is toch minstens zo interessant?
Ja, maar dat nieuws was al bekend. De ochtendkranten hadden dat al. Dat speelt voor ons ook altijd een rol. Mijn Combi-bericht was echt eigen NRC-nieuws. Het was nieuw. Aan de andere kant wilde ik dat ziekenhuis wel meenemen. Ik wilde het noemen, maar niet meer dan dat. En ik kon het niet aan het begin kwijt.

Het bericht eindigt met de zin 'Het vóór 1 januari in circulatie brengen van biljetten is strafbaar.' Dat is een zin met een tangconstructie. Waarom niet een beter leesbaar alternatief?
Dat zou dan iets worden als Het is strafbaar om vóór 1 januari biljetten in circulatie te brengen. Dat is één woord langer. Bovendien vind ik strafbaar een mooier laatste woord voor dit stukje.

Wordt een artikel als dit nog voorgelegd aan DNB en Combi voor commentaar?
Nee, nee. Dat is onze gewoonte niet en bovendien is daar helemaal geen tijd voor.

Je hebt het artikel voor deze gelegenheid weer eens doorgelezen. Zou je nu andere keuzes maken?
Nee, eigenlijk niet. Het kan beter, vast, maar ik weet eigenlijk niet hoe en waar. Na een paar maanden vind je je eigen teksten altijd wel voor verbetering vatbaar, als je ze herleest. Maar toch, ik zou het niet fundamenteel anders doen. Ik vind het overigens wel leuk om het weer eens terug te zien. De journalistiek zit in de voorhoede van de geschiedschrijving, wordt wel eens gezegd. Dat zie je hier ook. Aan de euro zijn we inmiddels wel gewend, maar dit bericht is uit de tijd dat het allemaal nog moest beginnen. Het is al bijna moderne geschiedenis.






 
Edwin Lucas publiceert teksten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, stedenbouw, architectuur, verkeer en vervoer, milieu en water.






U kunt hem inschakelen voor
(bedrijfs)journalistiek: interviews, reportages, verhalen
boekpublicaties
jaarverslagen
redactie en eindredactie

Edwin Lucas werkt op projectbasis samen met andere communicatiespecialisten, zoals grafisch ontwerpers, fotografen en illustratoren.

Hij is lid van (en actief in) TekstNet, de beroepsvereniging van professionals in tekst en taal. Van 2006 tot eind 2019 was hij redacteur van TekstBlad, een vaktijdschrift en forum voor iedereen die professioneel betrokken is bij het produceren en onderzoeken van communicatieve teksten.
Hij publiceert ook incidenteel als zelfstandig auteur en onderzoeker over tekst en communicatie en over Nederlandse literatuur.

Sinds 1 juni 2017 is hij in deeltijd werkzaam als docent Nederlands als tweede taal (NT2) voor hoogopgeleide anderstaligen bij taalschool Lest Best.

Sinds januari 2023 is hij lid van het bestuur van de Stichting Rietveldprijs. De stichting wil door openbare discussie de kwaliteit van de gebouwde omgeving in de stad Utrecht bevorderen en reikt daartoe tweejaarlijks een architectuurprijs uit.

In het kader van de Europese privacywetgeving voldoet hij per 25 mei 2018 aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De privacyverklaring vindt u hier.



Uitgelicht        
Een dwarsdoorsnede is een doorsnede die loodrecht op de lengterichting staat. De tekening toont één specifiek vlak van een gebouw, voorwerp of terrein alsof het op dat punt is doorgesneden.

Zo kan ook het boek Dwarsdoorsnede (2022, nai010 publishers) worden gezien. Hierin presenteert Bakers Architecten een dwarsdoorsnede van de vele projecten waaraan tussen 1996 en 2021 is gewerkt. Het legt ‘de binnenkant’ van het architectenbureau bloot: van de achterliggende methoden en denkwijzen, tot de eerste schetsen en de totstandkoming van het uiteindelijke ontwerp. In foto’s, tekeningen, plattegronden en begeleidende interviews van Edwin Lucas wordt een grote diversiteit aan projecten belicht: woningen, hotels, een rechtbank, gebouwen voor de zorg, sportgebouwen en verbouwingen voor particulieren.

In Dwarsdoorsnede toont Edwin Lucas het specifieke vlak waarop Bakers Architecten zich onderscheidt: de hang naar heldere oplossingen voor complexe vraagstukken, de liefde voor het detail, de toewijding, en de ambitie om altijd de hoogste kwaliteit te leveren. Zie ook de site van nai010

Mitros Wonen
Portaal
Pré Wonen
Talis
Vestia Rotterdam Feijenoord
Woonforte
Woonstad Rotterdam
Ymere

AM Wonen
BAM Utiliteitsbouw
Betonvereniging
BPD | Bouwfonds Property Development
Cório
Habiforum, kennisnetwerk voor ruimtelijke ordening en gebiedsontwikkeling
IPMMC Vastgoed
IS Maatwerk
KuiperArnhem Bouw en Ontwikkeling
Lithos Bouw en Ontwikkeling
NEPROM
Van Hoogevest Ontwikkeling
Van Keulen & Van Zutphen, adviesbureau voor vastgoed- en gebiedsontwikkeling

Architectuurcentrum Aorta
Architectenbureau Jaco de Visser
Bakers Architecten
Benthem Crouwel Architects
Blauwe Kamer, tijdschrift voor landschapsarchitectuur en stedenbouw
Ebbens architecten
inTex Architecten
Kubik Concept, architecten
Topia, ontwerp- en adviesbureau voor stads- en landschapsinrichting
Urbanizer Architecten

AGV-Movares, adviesbureau op het gebied van mobiliteit
Arthe Civil & Structure
EkoFuture
Essent/RWE/innogy
Grontmij/Sweco, advies- en ingenieursbureau
Movares
NLingenieurs
Stichting Warmtenetwerk
STOWA / Kennis voor Klimaat
Taurus Bouwadvies
Wareco Ingenieurs

Agentschap NL
Bestuur Regio Utrecht
BNG Bank
Gemeente Almere
Gemeente Amsterdam, Bureau Welstand en Monumenten
Gemeente Haarlemmermeer
Gemeente Nieuwegein
Gemeente Utrecht, Dienst Stadsontwikkeling / Projectbureau Leidsche Rijn
Greenport Noord-Holland Noord
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Interprovinciaal Overleg
Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord
ProRail
Rijkswaterstaat
Royal Flora Holland
SBNS
SER | Borgingscommissie Energieakkoord
Sociale Verzekeringsbank
Unie van Waterschappen
Vrije Universiteit / VUmc Amsterdam, Facilitaire Campusorganisatie

Beaumont Communicatie
Catch of the Day Perception Management
Explorama Organisatie en Communicatie
Head Office NL
Koningswerk Communicatie
KrisKras Design
Land+Water
MASC Company
Proof Reputation
ROmagazine
Sparkling Campaigns
Tappan Communicatie
Uitgeverij Terra
VNU Business Publications
ZB Communicatie & Media
Edwin Lucas (Bussum, 10 mei 1962) studeerde na het vwo Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht en rondde die studie in 1988 cum laude af.

Tijdens zijn studie was hij bestuurlijk actief in de vakgroep Nederlands en geruime tijd student-assistent. Hij behaalde een pedagogisch-didactische aantekening en liep stage als docent in het middelbaar onderwijs.

Na zijn militaire dienstplicht als voorlichtingsofficier (1988-1989) was hij tot en met 1990 werkzaam als bedrijfsjournalist/voorlichter bij het Ministerie van Defensie. 

Van 1987 tot 1997 was hij hoofdredacteur van VakTaal, het tijdschrift van de Landelijke Vereniging van Neerlandici (LVVN). 

Vanaf 1991 is hij werkzaam als zelfstandig publicist, journalist en redacteur.

Van september 2016 tot juni 2017 volgde hij de postacademische opleiding tot docent Nederlands als tweede taal (NT2) aan de Vrije Universiteit Amsterdam / Hogeschool Windesheim Zwolle. Sinds 1 juni 2017 is hij in deeltijd werkzaam als docent Nederlands als tweede taal (NT2) voor hoogopgeleide anderstaligen bij taalschool Lest Best.


Hij is een verwoed fietser en langeafstandsloper. In mei 2004 bereikte hij na vijf weken fietsen Santiago de Compostela. 
Ooit liep hij de halve marathon in 1 uur, 41 minuten en 45 seconden.

Edwin Lucas woont samen met Renée en is vader van een dochter, voor wie hij een kinderboek schreef: Het konijn gaat op reis (2007).


 
edwin lucas / teksten
Bedrijvencentrum Rudolf Magnus
Vondellaan 148

3521 GH Utrecht

(030) 252 28 51

info@edwinlucas.nl
Twitter: @edwinlucas_



1932


Nu   
 
Bedrijvencentrum Rudolf Magnus is het voormalig farmacologisch laboratorium van het Rudolf Magnus Instituut van de Universiteit Utrecht. Het werd in 1925 gebouwd in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid met elementen van de Amsterdamse School, naar ontwerp van architect A.A. Kok uit Amsterdam.

Sinds 22 mei 2001 is het een rijksmonument. Samen met het naastgelegen bedrijvencentrum Vondelparc huisvest het gebouw momenteel ondernemers in de creatieve sector, zoals architecten, ontwerpers, webdesigners, filmmakers, journalisten en vertalers.

Voor meer informatie en een routebeschrijving: www.rudolfmagnus,com


Privacyverklaring edwin lucas / teksten

Als u mijn website bezoekt, mij een e-mail stuurt of op een andere manier contact met mij opneemt, dan ontvang ik persoonsgegevens van u. Misschien zijn dat er niet veel, maar ik bewaar en verwerk die gegevens wel. Daarom kunt u in deze privacyverklaring lezen waarom dat gebeurt, wat er met uw gegevens gebeurt en hoe u ze kunt aanpassen of laten verwijderen.


Welke persoonsgegevens verwerk ik?

Ik verwerk uw persoonsgegevens zodra u contact met mij opneemt. Dat kan zijn doordat u mij opbelt of e-mailt of als u mij inschakelt als tekstprofessional. Dat betekent dat ik een of meer van de volgende persoonsgegevens van u verwerk:
- Voor- en achternaam
- Adresgegevens
- Telefoonnummer
- E-mailadres
- Overige persoonsgegevens die u mij geeft, bijvoorbeeld in correspondentie en telefonisch
Als u mijn website bezoekt, verzamel ik ook informatie van u die niet persoonlijk is, zoals:
- De naam van de browser die u gebruikt
- Het besturingssysteem dat u gebruikt
- De serviceprovider waarmee u internettoegang hebt

Waarom verwerk ik de persoonsgegevens?

Er zijn twee redenen waarvoor ik uw persoonsgegevens nodig heb. De eerste reden is dat ik contact met u moet kunnen onderhouden, bijvoorbeeld om te kunnen bellen, mailen of post te verzenden. De tweede reden is dat ik ze (incidenteel) gebruik om mijn website verder te verbeteren.

Wat doe ik niet met uw gegevens?

Ik verkoop uw gegevens niet en geef ze niet door aan anderen. Ook gebruik ik ze niet om uitgebreide bezoekersprofielen samen te stellen of om besluiten te nemen op basis van geautomatiseerde verwerkingen. Ik maak dus geen gebruik van computerprogramma’s of computersystemen waar geen mens meer aan te pas komt.

Met welke derde partijen deel ik uw persoonsgegevens?

Ik ben normaliter de enige die toegang heeft tot uw gegevens. Maar er zijn derde partijen die toegang hebben tot uw gegevens of een deel daarvan. Dat is alleen het geval als de wet daartoe verplicht, of als dat voor mij noodzakelijk is om mijn bedrijf goed te kunnen uitvoeren. Het gaat om de volgende ‘derden’:
- De websitehoster
- Google Analytics, voor de analyse van de gegevens van bezoekers van mijn website.

Wat doe ik met Google Analytics?

Met Google Analytics krijg ik inzicht in zaken als: welke webpagina’s worden het meest bezocht? Hoe lang blijft een websitebezoeker? Welke links worden aangeklikt? Dat maakt het mogelijk mijn website verder te verbeteren. Die informatie wordt door Google opgeslagen op servers in de Verenigde Staten en verwerkt in rapporten over het functioneren van de website.

Dit verzamelen van gegevens gebeurt op een privacy-vriendelijke manier. Ik maak geen gebruik van een combinatie van andere Google-diensten met Google Analytics. Google kan deze informatie aan derden verschaffen indien Google hiertoe wettelijk wordt verplicht, of voor zover deze derden de informatie namens Google verwerken. Hier heb ik geen invloed op.
Hoe lang bewaar ik uw persoonsgegevens?

Ik bewaar uw persoonsgegevens niet langer dan strikt nodig is om de doelen te realiseren waarvoor ik je gegevens verzamel. Bent u mijn opdrachtgever of opdrachtgever geweest? Dan bewaar ik uw persoonsgegevens zeven jaar omdat ik wettelijk verplicht ben om mijn administratie, inclusief facturen met adresgegevens, zeven jaar te bewaren. Hebben we om een andere reden zakelijk contact? Dan hangt het van de reden van dit zakelijk contact af hoe lang ik uw gegevens bewaar. Wilt u daar meer over weten, dan vertel ik u desgewenst welke gegevens ik heb en wat ik ermee doe.

Hoe beveilig ik persoonsgegevens?

Ik neem de bescherming van uw gegevens serieus en heb passende maatregelen om misbruik, verlies, onbevoegde toegang, ongewenste openbaarmaking en ongeoorloofde wijziging tegen te gaan. Deze website maakt gebruik van een betrouwbaar SSL-certificaat. Een SSL-verbinding kunt u herkennen aan het slotje en het woord ‘veilig’ voor de url. Als uw denkt dat uw gegevens toch niet goed beveiligd zijn of er aanwijzingen zijn van misbruik, neem dan contact op met mij.

Wilt u uw gegevens inzien, aanpassen of verwijderen?

Natuurlijk kunt u uw persoonsgegevens inzien, corrigeren of (laten) verwijderen. Neem contact met me op als u dat wenst. Ik reageer uiterlijk binnen zes weken. Hebt u een klacht, dan kunt u terecht bij de Autoriteit Persoonsgegevens.