IBRAHYM Grondwater Modelinstrumentarium Limburg

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "IBRAHYM Grondwater Modelinstrumentarium Limburg"

Transcriptie

1 TNO-rapport 2007-U-R0193/B IBRAHYM Grondwater Modelinstrumentarium Limburg Netherlands Geological Survey Princetonlaan 6 Postbus TA Utrecht T F info-beno@tno.nl Datum 1 augustus 2007 Auteur(s) Peter Vermeulen (TNO) Wim van der Linden (TNO) Ab Veldhuizen (Alterra) Harry Massop (Alterra) Hank Vermulst (Royal Haskoning) Wouter Swierstra (Royal Haskoning) Opdrachtgever Waterschap Peel en Maasvallei Provincie Limburg Waterschap Roer en Overmaas Waterleidingmaatschappij Limburg Projectnummer / / Goedgekeurd door Bennie Minnema Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan TNO

2 2/36 Samenvatting In opdracht van waterschap Peel en Maasvallei (WPM, het project IBRAHYM) en waterschap Roer en Overmaas (WRO), provincie Limburg (PL) en Waterleidingmaatschappij Limburg (WML) (het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk) is voor het gebied van de Provincie Limburg ten noorden van de Feldbißbreuk een grondwatermodelinstrumentarium ontwikkeld. Dit instrumentarium zal worden ingezet voor het analyseren van de ondiepe en diepe grondwatersituatie en ingrepen daarop. Het instrumentarium zal door de waterschappen in Limburg worden gebruikt als hulpmiddel bij het vaststellen van de GGOR. Daarnaast zal het instrumentarium gebruikt worden voor het verkennen en schatten van de mogelijkheden voor diepe grondwaterwinningen in de Roerdalslenk en voor het duurzaam beheren van het diepe grondwater. De kern van het modelinstrumentarium wordt gevormd door een gedetailleerd, regionaal grondwatermodel met een resolutie van 25 meter, dat zich uitstrekt van de bruinkoolgroeven in Duitsland nabij Inden, tot aan de Maas bij s-hertogenbosch. Het model beschrijft de opbouw van de ondergrond in 19 watervoerende lagen tot op een diepte van ca. 2 kilometer. Het model bevat gebiedsdekkend een onverzadigde zone module. Het model is opgenomen in de toepassingsomgeving imod (interactief MODeleren). imod vormt een schil rondom het model en organiseert de modelsimulatie(s). Het grondwatermodel is samengesteld uit gedetailleerde basisinformatie verkregen van of via de deelnemende waterschappen, de provincie en/of de WML. Het model is gekalibreerd voor een stationaire conditie over de periode Tijdens de bouw van het model is er intensief overleg geweest tussen de uitvoerenden en de opdrachtgevers over de uitvoering en de resultaten van het model. Niet-stationaire modelruns zijn uitgevoerd op dagbasis voor de periode Hiermee is de actuele grondwatersituatie (AGOR) vastgelegd in de vorm van de GHG en GLG. Het model kan worden toegepast voor het uitvoeren van analyses van de grondwatersituatie. De initieel opgeleverde grondwatermodel versie 1.0 is inmiddels vervangen door versie 1.1. Dit geeft aan dat het model in ontwikkeling is en blijft. In versie 1.1 zijn de door WPM uitgevoerde verbeteringen van de waterpeilen in haar beheersgebied opgenomen. Binnen de randvoorwaarden geld, tijd en gegevens is het model van Limburg in relatief korte tijd ontwikkeld en opgezet. Het model representeert als zodanig het maximale haalbare resultaat binnen de beschikbare ruimte. Hiervoor zijn aannames en concessies gedaan die in de (nabije) toekomst onderzocht en eventueel verbeterd zouden kunnen worden om de voorspellende waarde van het model te vergroten.

3 3/36 Inhoudsopgave Samenvatting... 2 Lijst van tabellen en figuren Inleiding Opzet modelinstrumentarium Proces aanmaak grondwatermodel referentiedatabase Bouw grondwatermodel Modelresolutie Modelgrenzen Maaiveldhoogte Ondergrond Grondwateraanvulling Oppervlaktewater Oppervlakkige afvoer Drainage Onttrekkingen Beregening Kalibratie grondwatermodel Achtergrond Stationaire kalibratie Niet-stationaire kalibratie Resultaten grondwatermodel AGOR Interpretatie van het modelresultaat en aanbevelingen Interpretatie van het modelresultaat Modelresultaat in vergelijking met de eisen en wensen gesteld in fase 1 van het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk Aanbevelingen Referenties Bijlagen A B C D E F G Modelproces Modelopzet Het concept van het AHN-filter in het model Limburg Het concept van het lagenmodel in het model Limburg Het concept van de deklaagweerstand in het model Limburg Het concept van de grondwateraanvulling in het model Limburg Het concept van het oppervlaktewater in het model Limburg

4 4/36 H I J K Het concept van de buisdrainage in het model Limburg Het concept van de grondwateronttrekkingen in het model Limburg Het concept van de beregening in het model Limburg Resultaten van het model Limburg

5 5/36 Lijst van tabellen en figuren Figuren Figuur 2.1 Opgeleverde grondwater modelinstrumentarium binnen de imodtoepassingsomgeving... 8 Figuur 2.2 Van regionaal naar lokaal model binnen de imodtoepassingsomgeving... 9 Figuur 3.1 Proces aanmaak model referentiedatabase Figuur 3.2 Ligging van bestaande gebruikte modellen Figuur 4.1 Deelmodellen grondwatermodel (resolutie 25 meter ) Figuur 4.2 Regionaal grondwatermodel (resolutie 200 meter) Figuur 5.1 Tijdreeks in Waubach zanden in modellaag 14 (figuur aangemaakt met imod) Figuur 5.2 Tijdreeksen freatisch grondwater (modellaag 2), rood is berekend met model, blauw is meting Figuur 6.1 Berekende stationaire grondwaterstand en grondwaterstijghoogten (modelversie 1.0) Figuur 6.2 Berekende stationaire grondwaterdiepte (modelversie 1.0) Figuur 6.3 Berekende stationaire kwel- en infiltratie door de deklaag (modelversie 1.0) Figuur 6.4 Berekende gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG, modelversie 1.0) Figuur 6.5 Berekende gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG, modelversie 1.0) Figuur 6.6 Berekende dynamiek (verschil GHG GLG, modelversie 1.0) Tabellen Tabel 5.1 Statistieken van de residuen per modellaag (gehele modelgebied) Tabel 5.2 Statistieken van de residuen per modellaag (modelgebied in Nederland) Tabel 5.3 Statistieken van het niet-stationaire model (modelgebied in Limburg)... 25

6 6/36 1 Inleiding Het grondwater modelinstrumentarium voor de provincie Limburg is opgezet voor het waterschap Peel en Maasvallei (WPM), het waterschap Roer en Overmaas (WRO), de provincie Limburg (PL) en de Waterleidingmaatschappij Limburg (WML). Het was mogelijk één model te ontwikkelen door het samenvoegen van twee projecten: Het project IBRAHYM van het WPM met als doel het opzetten van een modelinstrumentarium voor ondermeer het vaststellen van de GGOR en maatregelen in het kader van WB21. Het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk (fase 2 en 3) van het WRO, PL en de WML met als doel het opzetten van een instrumentarium voor het vaststellen van de GGOR en voor het duurzaam beheren van het diepe grondwater in de Roerdalslenk. In fase 1 van dit project heeft DHV & KIWA (2006) een verkenning gedaan waarin eisen en wensen aan het te bouwen grondwaterinstrumentarium zijn opgesteld. Het ontwikkelde grondwater modelinstrumentarium bestaat uit de toepassingsomgeving imod (interactief MODeleren) en de gegevensset, die noodzakelijk zijn voor het grondwatermodel. imod bevat een schil die gebruikt kan worden voor het raadplegen, aanmaken en beheren van de modelgegevens. imod kan ook worden gebruikt voor het aanmaken van scenario s en het draaien van het IR-model (Impuls-Respons model). Het geleverde grondwater modelinstrumentarium bevat versie 1.1 van een gedetailleerd stationair en niet-stationair regionaal verzadigd grondwatermodel (MODFLOW) met een model voor de simulatie van de onverzadigde zone (SIMGRO-CAPSIM). Het grondwatermodel is samengesteld uit gedetailleerde basisinformatie geleverd door of verkregen via de deelnemende waterschappen, de provincie of de WML, of geleverd door de projectuitvoerenden (TNO, Alterra en Royal Haskoning). De projectuitvoerenden hebben geen directe invloed op de kwaliteit van de geleverde basisinformatie maar hebben deze wel gecontroleerd en indien nodig verbeterd of aangepast. Tijdens de bouw van het model is er intensief overleg geweest tussen de uitvoerenden en de opdrachtgevers over de uitvoering en de resultaten van het model. De versie aanduiding geeft aan dat het resultaat van deze samenwerking in ontwikkeling blijft door verbeteringen volgend uit het gebruik en het in de toekomst beschikbaar komen van nieuwe versies van de basisinformatie. Dit rapport bevat het verslag van de werkzaamheden aan versie 1.0 en 1.1 van het grondwater model en beschrijft de opzet van het model en de resultaten van het stationaire en niet-stationaire grondwatermodel. De hoofdtekst bevat een kort overzicht van de opzet en de resultaten. De toegepaste modelconcepten en een gedetailleerd verslag van de modelresultaten zijn opgenomen in aparte bijlagen. Het grondwatermodel (versie 1.1) inclusief haar modelgegevens en resultaten zijn toegankelijk op een externe server bij TNO en is ook geleverd op DVD.

7 7/36 2 Opzet modelinstrumentarium Het opgeleverde grondwater modelinstrumentarium bestaat uit: de interactieve toepassingsomgeving imod; een model referentiedatabase van de provincie Limburg met een gedetailleerd (resolutie 25 meter) niet-stationair regionaal verzadigd grondwatermodel (MODFLOW) gekoppeld met een onverzadigde zone model (SIMGRO-CAPSIM). De interactieve toepassingsomgeving imod is ontwikkeld door TNO en is geschikt voor: het raadplegen en beheren van de model referentiedatabase (modelinvoer en modeluitvoer); het genereren van scenariomodellen uit de referentiedatabase. Met behulp van imod is het mogelijk om snel grote bestanden op te vragen, te visualiseren en te bevragen. imod bevat tevens functionaliteit om van en naar ESRI compatible rasterformaten te exporteren. Het instrumentarium is op een schematische wijze weergegeven in Figuur 2.1. Binnen de stippellijn bevindt zich de geleverde toepassingsomgeving, met daarin de referentiedatabase en de scenario- en deelmodellengenerator. Toelichting van Figuur 2.1: (1) Dit zijn de grootschalige basisbestanden waaruit de benodigde modelbestanden op de hoogste resolutie worden aangemaakt. De basisbestanden worden beheerd door de daartoe verantwoordelijke organisaties (waterschappen, waterleidingbedrijven, provincies, Rijkswaterstaat, TNO, etc.). (2) Vanuit de grootschalige basisbestanden wordt de gehele modeloplossing op de hoogste resolutie verkregen door met een moving window model verschillende oplossingen van het totale gebied te berekenen. Het is hiervoor noodzakelijk dat de juiste opschalingsmethodieken gebruikt worden. Tevens zijn deze nodig voor de ijking. (3) De grondwatermodel referentiedatabase op de hoogste resolutie (25 meter) van waaruit voor interessegebieden deelmodellen onttrokken kunnen worden die ook op de hoogste resolutie doorgerekend kunnen worden. (4) Aanmaak van specifieke scenario s in deelmodellen die binnen het instrumentarium beheerd worden. (5) Aanmaak van een maatregel-effect voor een door gebruikers te selecteren gebied. Er wordt gebruik gemaakt van een IR-model dat uitsluitend toepasbaar is voor het berekenen van GxG s voor een aantal voorgedefinieerde maatregelen. (6) Het geheel wordt gestuurd en gevisualiseerd met de imod-schil (interactieve toepassingsomgeving) rondom het modelinstrumentarium.

8 8/36 Interactieve Toepassingsomgeving (6) Scenario/deelmodellen generator Grootschalige basisbestanden Opschalen/IJken Grondwatermodel referentiedatabase IR-model Legenda: data(base) software modelbouwer modelgebruiker instrumentarium 1 zie verklaring tekst Figuur 2.1 Opgeleverd grondwater modelinstrumentarium binnen de imod-toepassingsomgeving. De grondwatermodel referentiedatabase is gevuld met modelinvoer- en modeluitvoerbestanden in imod-formaat. Het imod-formaat is speciaal ontwikkeld voor grootschalige gedetailleerde grondwatermodellen en bestaat uit: rasters als IDF (Indexed Data File); puntlocaties als IPF (Imod Point File); tijdreeksen als TXT (standaard text-formaat), die gekoppeld zijn aan de locaties die weergegeven zijn in de IPF-bestanden; lijnen en polygonen als GEN (ArcInfo Generate bestandsformaat), deze worden gebruikt als achtergrond bij het raadplegen. De imod-omgeving fungeert als snelle model- en scenariogenerator. Uit de grondwatermodel referentiedatabase van Limburg kan een gedetailleerd lokaal deelmodel van willekeurige omvang op een willekeurige locatie worden gegenereerd (Figuur 2.2). De parametrisatie van de deelmodellen kan in imod indien gewenst vervolgens nog worden aangepast, waarmee verschillende versies van de deelmodellen kunnen worden gecreëerd.

9 9/36 Buffer Lokaal model Regionaal model Figuur 2.2 Van regionaal naar lokaal model binnen de imod-toepassingsomgeving.

10 10/36 3 Proces aanmaak grondwatermodel referentiedatabase Het proces dat leidde tot een grondwatermodel referentiedatabase bestond uit 4 fasen van initialisatie tot verificatie (Figuur 3.1), welke sequentieel en gedeeltelijk iteratief zijn uitgevoerd. Dit laatste gold voor de stappen modelanalyse en ijking, welke als cyclus een aantal malen zijn doorlopen. Verificatie volgde pas nadat er tevredenheid was over de ijking. Afhankelijk van de resultaten zijn extra ijkslagen en verificatieslagen uitgevoerd. Initialisatie Modelanalyse IJking Verificatie Figuur 3.1 Proces aanmaak model referentiedatabase. Een gedetailleerde beschrijving van het modelproces is opgenomen in bijlage A. Een beschrijving van het modelresultaat ten opzichte van de eisen en wensen aan het grondwatermodel geformuleerd in fase 1 van het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk wordt gegeven in paragraaf 7.2. Tijdens de initialisatie zijn de grootschalige basisgegevens verzameld en verwerkt en bijeengebracht in imod-bestanden. De modelinvoergegevens zijn vervolgens aangevuld met gegevens uit bestaande grondwatermodellen (Figuur 3.2) en verbeterd totdat een uitgangsmodel met een resolutie van 25 meter is verkregen waarmee de volgende modelanalyse fase kon worden ingegaan. Tijdens de stationaire gevoeligheidsanalyse is de gevoeligheid van de grondwaterstanden/stijghoogten als gevolg van veranderingen in de grootte van de modelparameters berekend. Hieruit zijn de tijdsonafhankelijke modelparameters (kden c-waarden) geselecteerd die tijdens de stationaire ijking zijn aangepast. De stationaire ijking is vanwege rekentijdtechnische -grenzen uitgevoerd met een opgeschaald model met een resolutie van 500x500 meter. Het opgeschaalde model is verkregen uit het gedetailleerde uitgangsmodel. Bij het opschalen is rekening gehouden met de onderstaande technieken, zie ook Vermeulen et al, 2006 in Water Resources Research: de exacte ligging van winningen, zodat hun zwaartepunt in het 500x500 meter model overeenkomt met hun zwaartepunt in het 25x25 meter model; zeer kleine en zeer grote kd-waarden, zodat deze hun invloed behouden in de opgeschaalde kd-waarden, door geometrische opschaling;

11 11/36 lage C-waarden, zodat zones met lage weerstanden hun invloed behouden in de opgeschaalde C-waarden, door inverse opschaling; het behouden van de fluxgrootte van de drainagemiddelen door bij opschaling van de peilen in watergangen en van de niveaus van de buisdrainages rekening te houden met het verloop van de grondwaterstand Venloschollemodel 2. Rurschollemodel 3. Vlaams grondwatermodel (gedeelte) 4. Slenk model 5, 6, 7. Zandmaasmodellen 8. Grensmaasmodel 9. Waterdoelenmodel Figuur 3.2 Ligging van bestaande gebruikte modellen. De stationaire ijking resulteert in correctiefactoren voor parameters die worden neergeschaald (geïnterpoleerd) van 500x500 meter naar 25x25 meter. Hiermee worden de oorspronkelijke parameters op 25x25 meter aangepast. Dit resulteert in een gedetailleerd geijkt stationair uitgangsmodel. De niet-stationaire versie van het grondwatermodel is gekoppeld aan een SIMGRO- CAPSIM model waarmee de onverzadigde zone wordt gesimuleerd. Het CAPSIMmodel simuleert het vochttransport in de onverzadigde zone op een pseudo-stationaire wijze, dat wil zeggen volgens een opeenvolging van stationaire situaties. Uit een evaluatie van het niet-stationaire gedrag van de grondwaterstand, zoals dat door het opgeschaalde model van 500x500 meter voor 11 jaar op dagbasis is gesimuleerd, is gebleken dat er van een niet-stationaire ijking (de bergingscoëfficiënt) geen relevante

12 12/36 verbeteringen te verwachten waren. Om deze reden is afgezien van een niet-stationaire ijking. Binnen de looptijd van het project is alle extra aandacht gericht geweest op een nadere precisiering van de modelconcepten en parametrisatie daarvan, omdat hiermee de meeste winst in de verbetering van de modelresultaten was te bereiken. De modelinvoer en modeluitvoer van het geijkte stationaire en niet-stationaire model (25x25 meter) vormen de referentiedatabase van het grondwatermodel. Het niet-stationaire model (25x25 meter) is gebruikt voor: 1. het vullen van de IR-database voor WPM. De effecten van een voorgedefinieerde set maatregelen zijn doorgerekend en opgeslagen in de IR-database. Door tegenvallende resultaten is in onderling overleg met WPM besloten om dit onderdeel te vervangen door: een vernieuwde AGOR berekening een 6-tal gebiedsdekkende maatregelen; en een IR-model omgeving; 2. tevens zijn er voor de provincie Limburg en de WML scenario s berekend met een opgeschaald deelmodel (200x200 meter) van de Roerdalslenk; 3. tot slot is het model voor een drietal deelgebieden binnen het WRO beheersgebied uitgebreid met een SIMGRO-oppervlaktewatermodule tot een gekoppeld grondwater-oppervlaktewater model. De werkwijze en de resultaten van deze laatste drie activiteiten en bijbehorende subactiviteiten zijn in aparte rapportages beschreven.

13 13/36 4 Bouw grondwatermodel 4.1 Modelresolutie Het grondwatermodel is binnen de provinciegrenzen (het samengevoegde beheersgebied van waterschap Peel en Maasvallei en waterschap Roer en Overmaas, met uitzondering van Zuid Limburg ten zuiden van de Feldbiß-breuk) aangemaakt met een resolutie van 25 meter. Om rekentechnische redenen (het doorrekenen van het gehele model op 25 meter schaal vergt ca. 40Gb aan geheugen) is het gebied opgedeeld in 22 deelmodellen. Tevens leverde dit het voordeel dat de verschillende deelgebieden parallel doorgerekend konden worden, wat de totale rekentijd aanzienlijk heeft verkort. Figuur 4.1 Deelmodellen grondwatermodel (resolutie 25 meter). Figuur 4.2 Regionaal grondwatermodel (resolutie 200 meter). De deelmodellen zijn gedraaid met een overlap van 3000 meter. De randvoorwaarden op de buitenrand van deze zone zijn overgenomen uit het regionale grondwatermodel met een resolutie van 200 meter. Dit model kan wel in haar geheel doorgerekend worden. 4.2 Modelgrenzen De buitenrand van het regionale grondwatermodel dient op voldoende afstand van het aandachtsgebied te liggen. Enerzijds om te voorkomen dat randvoorwaarden een waarneembaar effect binnen het aandachtsgebied hebben, maar anderzijds ook om te voorkomen dat maatregelen die binnen het aandachtsgebied uitgevoerd worden beïnvloed worden door de modelrand: Westgrens: deze moet ver van de provinciegrens liggen aangezien de invloed van de grondwateronttrekkingen in de Pey en Waubach-zanden in de Roerdalslenk tot op grote afstand waarneembaar is. (De spreidingslengte ( (kd*c) ), een maat voor de afstand waarover effecten waarneembaar zijn, voor deze zanden bedraagt

14 14/36 namelijk ca. 30 km. Deze afstand wordt voornamelijk bepaald doordat deze zanden aan de boven- en onderkant begrensd worden door kleilagen met een zeer slechte doorlatendheid); Oostgrens: het instrumentarium zal eventueel ook worden gebruikt voor het analyseren van de effecten van de onttrekkingen bij de bruinkoolgroeven in Duitsland (Inden groeve), zodat deze binnen het modelgebied moeten liggen. De modelgrenzen zijn overgenomen van de Duitse grondwatermodellen Rurscholle en Venloscholle en strekken tot tientallen kilometers ten oosten van de Nederlandse grens; Noordgrens: de randvoorwaarde op de noordgrens nabij Nijmegen is minder kritisch omdat hier nauwelijks van grensoverschrijdende effecten sprake is. Er kan hier met een dichte rand worden gerekend omdat de Maas hier een waterscheiding vormt tot op grote diepte; Zuidgrens: de Feldbiß-breuk langs de zuidrand van de Roerdalslenk is de zuidrand van het model. Deze breuk is ondoorlatend aangenomen. In het zuidwestelijk deel in België en Noord Brabant wordt de breuk doorlatend en zorgt ervoor dat er een aanzienlijke aanvoer van grondwater over het Kempisch Plateau de Roerdal Slenk instroomt. De toegepaste randvoorwaarden zijn: Westrand: open rand, vaste stijghoogte; Oostrand: dichte rand, flexibele stijghoogte. Daarnaast zijn fluxranden met een vast opgegeven debiet gebruikt om de invloed van de Hambach groeve in de ten noorden geleden Slenk te verdisconteren. De gegevens zijn overgenomen uit het Rurscholle model, Bachmann (2005); Noordrand: dichte rand, flexibele stijghoogte; Zuidrand: Limburg en Duitsland: dichte rand, flexibele stijghoogte; België en Noord-Brabant: open rand met vaste stijghoogte. De vaste stijghoogte op de modelranden is bepaald uit grondwaterstanden die voorhanden waren uit de REGIS V2 kartering. Tevens is voor het deel dat zich in België bevindt grondwaterstanden gebruikt uit berekeningen uit het model Vlaanderen, Meyus e.a. (2000). De ligging van de modelgrenzen varieert per modellaag afhankelijk van de verbreiding van de hydrogeologische lagen. Buiten de Roerdalslenk bestaat het model uit minder lagen, omdat de hydrogeologische basis hier veel ondieper ligt (zie bijlage A). De bruinkoolgroeven in Duitsland zijn gemodelleerd als vaste randvoorwaarden waarbij de stijghoogte in de lagen die hier dagzomen gelijk gezet is aan de hoogte waarop deze lagen dagzomen. 4.3 Maaiveldhoogte De hoogte van het maaiveld fungeert als referentie voor de oppervlaktewaterpeilen en andere hoogtegegevens, zoals bodemhoogte en buisdrainageniveau. De maaiveldhoogte is geen directe modelinvoer maar is wel gebruikt bij de weergave van de modelresultaten (zie bijlage C).

15 15/36 De maaiveldhoogte is afgeleid uit het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN). Dit bestand is gefilterd om de afwijkende hoogten veroorzaakt door gebouwen, begroeiing e.d. te verwijderen. Bij deze filtering is informatie uit het TOP10-bestand gebruikt voor het toevoegen van de ligging van het oppervlaktewater. Een gedetailleerde beschrijving van de AHN-filtering is opgenomen in bijlage C. Het AHN is beschikbaar voor het gebied van de provincie Limburg. Ter plaatse van het Maasdal is het uit het AHN afgeleide maaiveld vervangen door de hoogte van het zomerbed verkregen van Rijkswaterstaat Maaswerken. Ter plaatse van de riviertjes Roer, Vlootbeek en Middelsgraaf is het uit het AHN afgeleide maaiveld vervangen door de bodemhoogte verkregen uit de drie beschikbare SOBEK-modellen. De maaiveldhoogte buiten Limburg is verkregen van het Internet (Belgische en Duitse maaiveldhoogte, en van het Waterdoelenmodel (Brabant). 4.4 Ondergrond Geometrie De diepteligging van de goed en slecht doorlatende lagen binnen het modelgebied is gebaseerd op verschillende bronnen (zie ook Figuur 3.2): De hydrogeologische indeling van REGIS versie II is gebruikt als leidraad. De indeling van de provincie Limburg is in 2006 beschikbaar gekomen; De hydrogeologische indeling van de aangrenzende provincies (Noord-Brabant en Gelderland) is eveneens verkregen uit REGIS versie II; De diepteligging van de in Duitsland voorkomende lagen is verkregen uit bestaande grondwatermodellen. Deze zijn van noord naar zuid: Zandmaasmodel (Royal Haskoning), Venloschollemodel en Rurschollemodel (Bachmann e.a., 2005); De diepteligging van de in België voorkomende lagen is verkregen uit het Vlaams Grondwatermodel (Meyus e.a., 2000); De diepteligging van de diepere lagen in de Roerdalslenk (in en onder de formatie van Breda) is overgenomen uit De Rooij, De aansluiting van de lagen uit de verschillende modellen is soms goed (Venloschol) maar vaak ook matig (Roerdal Slenk zowel naar Duitsland als naar België). Met veel zorg is uit de verschillende lagenmodellen één geheel opgebouwd met consistente overgangen op de modelgrenzen. Daarbij is rekening gehouden met de ligging van de bekende breuken. Zie bijlage D voor een gedetailleerde beschrijving van de samenstelling van het lagenmodel. Er is zoveel mogelijk getracht om de slecht doorlatende afzettingen in het model te behouden, hetgeen geresulteerd heeft in 19 goed doorlatende modellagen in de Roerdalslenk en 6 goed doorlatende modellagen in de Venloschol Parametrisatie De parametrisatie van de watervoerende pakketten en slecht doorlatende lagen is gebaseerd op: Een generieke ervaringstabel met horizontale en verticale k-waarden van hydrogeologische formaties die voor het REGIS wordt gebruikt. De specifieke

16 16/36 parametrisatie van de REGIS-lagen in Limburg was eind 2006 nog niet gereed en was daarom nog niet beschikbaar; kd- en c-waarden uit bestaande modellen van de Zandmaas en de Grensmaas (Royal Haskoning); kd- en c-waarden van de Duitse modellen Venloscholle en Rurscholle; k-waarden uit het Vlaams Grondwatermodel. ` Zie bijlage D voor een overzicht van de kd- en c-waarden per modellaag en voor een gedetailleerde beschrijving van de parametrisatie van het lagenmodel. De deklaagweerstand is bepaald voor de beheersgebieden van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas (binnen de Roerdalslenk). De c-waarde van de deklaag is berekend, gebaseerd op de boorinformatie die in de DINO database beschikbaar is. Voor een gedetailleerde beschrijving zie bijlage E. De hydraulische eigenschappen van de breuken zijn bepaald op basis van gebiedskennis van Royal Haskoning en van de geologen van TNO. Zo is aangenomen dat de Peelrand Breuk op matige diepte en dieper dicht is (dit wordt ook geïllustreerd door de Wijstgronden in Limburg) en dat ook andere karakteristieke breuken zoals de Gangeltbreuk in de Zanden van Pey dicht zijn. Aan de andere breuken, waarvan de eigenschappen ook niet goed bekend zijn, is een beperktere weerstand (factor 0.5) toegekend, zoals de Heerlerheidebreuk. 4.5 Grondwateraanvulling De grondwateraanvulling is berekend op basis van de gemeten neerslag en de referentiegewasverdamping, waarbij rekening is gehouden met interceptie en berging in de wortelzone. Grondwateraanvulling afkomstig van beregening is geschat op het ervaringsgetal van 40 % van de beregeningsgift. Met behulp van het 500x500 meter model zijn de door CAPSIM berekende grondwateraanvullingen neergeschaald en gebruikt voor het 25x25 stationair model. Dit heeft een sterk verbeterde grondwateraanvulling opgeleverd omdat deze nu ook bepaald is met een inschatting van de diepte van de grondwaterstand. Grondwateraanvulling ter plaatse van verhard gebied en open water is afwezig verondersteld omdat neerslag hier direct wordt afgevoerd. De grondwateraanvulling is in het model aan de freatische modellaag 1 toegevoegd. Voor een gedetailleerde beschrijving zie bijlage F. 4.6 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater fungeert als bovenrandvoorwaarde voor het grondwater in het grondwatermodel. Afhankelijk van het verschil tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil treedt infiltratie van oppervlaktewater of drainage van grondwater op. De ligging van het oppervlaktewater (behalve van de Maas) is overgenomen uit de vectorbestanden van het TOP10 en de legger van WPM met de ligging van hun primaire en secundaire waterlopen systeem. De ligging van de Maas is overgenomen uit hoogtebestanden van Rijkswaterstaat Maaswerken.

17 17/36 De eigenschappen van het oppervlaktewater, als modelinvoer nodig, zijn zomer- en winterpeil, bodemhoogte, drainageweerstand en watervoerendheid. De wijze waarop de modelinvoer is aangemaakt is toegelicht in bijlage G. 4.7 Oppervlakkige afvoer De afvoer van uittredend grondwater via het maaiveld is in het model gesimuleerd door gebruik te maken van het zogenaamde SOF-vlak ( Surface Overland Flow ). Als het model een grondwaterstand boven maaiveld berekent (dit is mogelijk omdat het maaiveld geen modelinvoerparameter is) dan wordt het grondwater op deze locatie afgevoerd. De hoogte van het SOF-vlak is gelijk aan de maaiveldhoogte plus een marge van 2 cm. Deze marge verdisconteert begroeiing en de ruimtelijke ongelijkheid van het maaiveldoppervlak binnen één modelcel. In depressies wordt rekening gehouden met het laagste uitstromingspunt rondom de depressie. 4.8 Drainage De aanwezigheid van buisdrainage is veelal niet bekend. In het modelgebied is daarom de buisdrainagekaart gebruikt die is aangemaakt door Alterra voor de Verdrogingstudie van RIZA. Dit is een statistische kaart, d.w.z. dat voor grotere gebieden het areaal buisdrainage ongeveer klopt, maar dat op perceelsniveau de kaart kan afwijken van de werkelijkheid. Binnen het modelgebied was alleen voor het gebied rond Nederweert gedetailleerde informatie over de ligging van buisdrainage beschikbaar. Er is ook buisdrainage verondersteld in het stedelijke gebied van WPM en ter plaatse van hoofdwegen. De wijze waarop de modelinvoer van de drainage is aangemaakt is in detail toegelicht in bijlage H. 4.9 Onttrekkingen De gegevens van de onttrekkingen in het gebied zijn verkregen van de WML (drinkwaterwinningen), de Provincie (industriële, landbouw en overige winningen), het Waterdoelenmodel (alle winningen in Brabant), de Duitse modellen en België (alle winningen). De ligging en de grootte van de onttrekkingen is gecontroleerd en de onttrekkingen zijn toegedeeld aan de modellagen op basis van de diepteligging van de onttrekkingsfilters. De gegevens van de periode zijn verwerkt. De onttrekking van grondwater bij de bruinkoolgroeven in Duitsland (de Inden Groeve in de Roerdal Slenk en de Garzweiler Groeve in de Venloschol) is gesimuleerd door een vaste stijghoogte/grondwaterstand te simuleren ter hoogte van het dagzomen van de betreffende modellaag. Er is in het niet-stationaire model geen rekening gehouden met een eventuele verdiepen dan wel verontdiepen van de Inden Groeve. De wijze waarop de modelinvoer van de onttrekkingen is aangemaakt is in detail toegelicht in bijlage I. De totale grootte van de grondwateronttrekkingen voor de modelperiode binnen de provincie Limburg is gemiddeld voor de winningen van de WML m 3 /dag en voor de overige onttrekkingen (excl. beregening) m 3 /dag.

18 18/ Beregening De beregening uit grondwater is in het grondwatermodel opgenomen als onttrekking en als aanvullende grondwateraanvulling. De locaties van de beregeningsputten zijn verkregen van de provincie. De aanvullende grondwateraanvulling is in eerste instantie geschat op basis van de grondwatertrap en het landgebruik binnen een straal van 200 meter van een beregeningsonttrekking. In het niet-stationaire model is het beregeningsalgoritme van CAPSIM gebruikt. De beregeningsgift is berekend op basis van het vochttekort in de wortelzone in de beregeningsperiode binnen een cel waar beregening mogelijk is. Als er wordt onttrokken aan het grondwater dan is de onttrekking doorgegeven aan het grondwatersysteem. In het buitenland waren gegevens van de beregening beschikbaar in België en in het Duitse deel van de Venloschol. In de Roerdal Slenk in Duitsland waren geen gegevens beschikbaar, hier is de beregening verondersteld verwaarloosbaar te zijn. De wijze waarop de modelinvoer van de beregening is aangemaakt is in detail toegelicht in bijlage J.

19 19/36 5 Kalibratie grondwatermodel 5.1 Achtergrond Het kalibreren van een grondwatermodel betekent dat modelparameters zodanig worden aangepast, dat de afwijking tussen de berekende en gemeten grondwaterstand op de locaties van de grondwatermeetpunten zo klein mogelijk wordt (het residu). Uiteindelijk is er sprak van een gekalibreerd model wanneer een balans ontstaat tussen de afwijkingen tussen metingen en modelsimulatie; en de concessies (lees: parameteraanpassingen) die gedaan moeten worden om dit te bereiken. Tegelijkertijd initieert dit een dilemma. Het voorkomen van grotere residuen kan twee soorten oorzaken hebben: De initiële modelparameters kennen we niet nauwkeurig genoeg (dit levert wel aanpassingsruimte op); Het initiële model bevat nog onvolkomenheden en/of hiaten in de gehanteerde modelconcepten. Bij het aantreffen van grotere residuen dient derhalve eerst gecontroleerd te worden op fouten in modelconcepten. In een perfecte wereld zijn afwijkingen en parameteraanpassingen beide nul. Helaas is dit niet haalbaar. Wel kan er software worden gebruikt die objectief een optimum zoekt tussen beide actoren, al moet het zoekalgoritme worden gevoed met subjectieve kentallen, zoals: Hoeveel gewicht hangen we aan de metingen; Hoeveel gewicht hangen we aan onze eigen kennis over de initiële modelparameters; Hoe betrouwbaar zijn pompproeven; Hoe vertalen we gebiedskennis naar objectieve invoer; Welke model parameters willen we aanpassen; etc. etc. Kalibratie is het zoeken naar een evenwicht tussen vertrouwen in metingen en vertrouwen in initiële modelparameterwaarden. Kalibratie is te vergelijken met een touwtrekwedstrijd. Aan twee kanten wordt er aan een touw getrokken en de locatie van het midden van het touw (daar waar de vlag hangt) bepaalt het uiteindelijke resultaat. Zoals gezegd zitten er in een model mogelijk ook systematische fouten (bijvoorbeeld: verkeerd ingeschatte waterpeilen, ontbrekende onttrekkingen, het opgegeven landgebruik is niet overeenkomstig dat tijdens de kalibratie periode, etc.). Dit type fouten kan

20 20/36 veel invloed hebben op de modelresultaten. Bij het verbeteren van een model dient er daarom aandacht te worden gegeven aan de verbetering van de systematische fouten. 5.2 Stationaire kalibratie De stationaire kalibratie van het grondwatermodel bestond uit het sequentieel doorlopen van een drietal stappen waarmee modelparameters aangepast werden, zodat de afwijking tussen de berekende en gemeten grondwaterstand zo klein mogelijk werd (het residu). Stap 1: De eerste stap is het zo goed als mogelijk elimineren van systematische fouten. In het Limburg model is hier veel tijd aan besteed, voorbeelden zijn: het verhelpen van aansluitproblemen met de aangeleverde modellen van het Duitse deel van de Roerdalslenk, van het deel langs de Duitsland-Noord-Limburg grens en van het Model Vlaanderen in België. Door verschillen in laagdefinities bleken kleilagen niet per definitie tot dezelfde groep te behoren; het juist indelen (na de eerste berekeningen bleken de beschikbare gegevens niet overeen te komen met het gedrag van het model) van de onttrekkingsfilters over de watervoerende pakketten van de grotere winningen (WML); het corrigeren van de locaties van winningen; het verwijderen van de infiltratiecapaciteit van droogvallende watergangen; het verwijderen van het drainerende vermogen van zgn. tegelsloten (sloten die geheel betegeld zijn i.v.m. de slechte waterkwaliteit in die sloot); het aanpassen van de doorlatendheid van belangrijke breuken in de diepere ondergrond, bijvoorbeeld in de Zanden van Peij, op basis van gebiedskennis en literatuur; het verbeterd inschatten van de hydraulische doorlatendheid van breuken door middel van literatuur en gebiedskennis; het verbeteren van de grondwateraanvulling door gebruik te maken van de grondwateraanvulling berekend met het onverzadigde zone model CAPSIM. Het positieve effect van bovengenoemde maatregelen op de residuen lag in de praktijk in de orde van meters! Stap 2: De tweede stap is het optimaliseren van parameterwaarden voor het gehele modelgebied, bijvoorbeeld de kd van de watervoerende pakketten. Hiermee wordt de initiële conditie zodanig dat de residuen een gemiddelde afwijking opleveren zo dicht mogelijk bij 0.0. Dit is het resultaat van een reguliere Pest of Adjoint optimalisatie waarmee parameters in vastgestelde zoneringen worden aangepast. Het resultaat van deze stap verkleinde de residuen met decimeters. Stap 3: In deze derde en laatste stap wordt de Representer methodiek toegepast op de resultaten na Stap 2. De Representer methodiek biedt de mogelijkheid om op basis van de metingen lokale en/of regionale verbeteringen aan te brengen binnen de opgelegde correlatielengte (een oneindige correlatielengte gedraagt zich als de zoneringen zoals in Stap 2 beschreven). Kleinere correlatielengtes resulteren in grotere maar lokale aanpassingen en een grotere mogelijkheid om het residu te verkleinen, zie Bijlage A.

21 21/36 Het resultaat hiervan zou kunnen zijn dat vele putten en toppen in het parameterveld ontstaan, hetgeen ongewenst is omdat dit vaak niet correspondeert met de kennis aangaande de ruimtelijke continuïteit van bijv. geologische afzettingen. Hierom is gerekend met een grote correlatielengte die varieerde tussen m (deklaag) en m voor de middeldiepe modellagen en m voor de modellagen Door het hanteren van deze correlatielengte lag de residuverkleining in de orde van centimeters. In tabel 5.1 zijn de afwijkingen (residuen) per modellaag gegeven en gepresenteerd ten opzichte van de 1488 metingen in de meetset (zie Bijlage A). In tabel 5.2 is hetzelfde overzicht gegeven maar nu alleen voor de Nederlandse meetpunten. Tabel 5.1 Statistieken van de residuen per modellaag (gehele modelgebied). ABSOLUUT ABSOLUUT LAAG AANTAL MINIMAAL MAXIMAAL GEMIDDELD GEMIDDELD 25PERC MEDIAAN 75PERC 25PERC MEDIAAN 75PERC Tabel 5.2 Statistieken van de residuen per modellaag (modelgebied in Nederland). ABSOLUUT ABSOLUUT LAAG AANTAL MINIMAAL MAXIMAAL GEMIDDELD GEMIDDELD 25PERC MEDIAAN 75PERC 25PERC MEDIAAN 75PERC

22 22/36 Uit tabel 5.1 kan het volgende worden geconcludeerd (hierbij zijn de statistieken gecombineerd per watervoerend pakket): Modellagen 1-3, het freatisch grondwater in de Beegden en Boxtel zanden: gemiddeld 0.75 m te laag, de mediaan 0.15 m te laag. Uitschieters van meer dan 10m liggen in Duitsland en zijn te verklaren door de complexe opbouw van de ondergrond aldaar; Modellagen 4-10, het eerste watervoerende pakket (de Sterksel, Veghel en Tegelenzanden): gemiddeld 1m te hoog, de mediaan 0.06 m te hoog; Modellagen 11-15, het tweede watervoerende pakket (de Schinveld, Pey en Waubach zanden): gemiddeld ca m te hoog, de mediaan 0.41 m te hoog; Modellagen 16-19, de diepe watervoerende pakketten (de Inden en Köln zanden): slechts 1 meting die 2 m te laag ligt. Vooral uitschieters bepalen het gemiddelde wat blijkt uit het significante verschil tussen de gemiddelde- en de mediaanwaarden. De mediaan is hierdoor meer geschikt om de gemiddelde afwijkingen te typeren. Uitschieters worden ook gedomineerd door de afwijkingen die voornamelijk in Duitsland en minder in België worden berekend. Een reden hiervoor is de complexe ondergrond in combinatie met het relatief grote hoogteverschil in grondwaterstand (tientallen meters op korte afstand) die een grotere fout hier ook min of meer rechtvaardigen. De 1165 residuen binnen het Nederlandse modelgebied zijn zeer acceptabel met een gemiddelde mediaanwaarde over alle modellagen van slechts 0.13 meter. Desondanks kan het model lokaal behoorlijk afwijken (enkele meters), bijvoorbeeld op de steile flanken van het Limburgse heuvellandschap en nabij winningen. Het onjuist inschatten van de lokale ondergrondparameters en de ligging en doorlatendheid van breuken is hiervoor waarschijnlijk voor een belangrijk deel debet aan. Een verbetering is mogelijk alleen te verwachten na uitgebreid geologisch onderzoek. Opgemerkt dient ook te worden dat het gevaar van schijnnauwkeurigheid en/of fitten van een model op de metingen altijd op de loer ligt. De keuze wanneer een kalibratie te stoppen en het daarmee accepteren van residuen is een leerproces. Het geaccepteerde resultaat en de omgang hiermee in de praktijk dient gezien te worden als tussenstop. Na een periode van modelbouw- rust kan het model herzien worden op basis van verbeterde inzichten die a) door het gebruik van het model en/of b) door hernieuwd ingewonnen kennis ontstaan zijn. Binnen de beschikbare randvoorwaarden zoals tijd, geld en gegevens is het opgeleverde modelresultaat het hoogst haalbare. 5.3 Niet-stationaire kalibratie De niet-stationaire kalibratie is niet uitgevoerd. Dit werd geacht binnen de looptijd van het project weinig meerwaarde te kunnen opleveren in het gesimuleerde gedrag van het 500x500 m model. De dynamiek van de meetreeksen wordt in veel meetpunten namelijk al goed door het model gesimuleerd. Figuur 5.1 laat hiervan een voorbeeld zien van een meetpunt in de Waubach zanden.

23 23/36 De grootte van de berekende grondwaterstandvariatie en het moment van optreden van de maxima en minima komt in veel meetpunten goed overeen met de gemeten grondwaterstanden. Zie Figuur 5.2 met de tijdreeksen van meetpunten in modellaag 2. Figuur 5.1 Tijdreeks in Waubach zanden in modellaag 14 (figuur aangemaakt met imod). In de meetreeksen is ook te zien dat de absolute grootte van de grondwaterstijghoogte in sommige meetpunten goed wordt berekend en in andere meetpunten minder goed wordt berekend. Rondom deze grotere residuen is vooral extra aandacht gegeven aan de verbetering van het lokale modelconcept of modelparameterwaarden. De statistieken van het niet-stationaire model zijn weergegeven in tabel 5.3. De gemiddelde mediaan afwijking (= ruimtelijk gemiddelde over alle mediaan afwijkingen in de tijd) over meetmomenten in zowel ruimte (596 meetpunten in Limburg) als tijd (693) bedraagt ca m. Dit wordt vooral gedomineerd door de diepere watervoerende pakketten aangezien de gemiddelde mediaan waarde voor het freatisch vlak slechts enkele decimeters bedraagt. Het gedrag of amplitude van een meetpunt kan uitgerekend worden door het verschil per meetmoment te nemen tussen de meting en haar gemiddelde over de meetperiode. Voor het gehele model (dat zijn metingen in Limburg) bedraagt deze afwijking slechts 0.07 m, en voor het freatisch vlak 0.08 m. De statistieken per meetpunt zijn opgenomen in Bijlage K.

24 24/36 Figuur 5.2 Tijdreeksen freatisch grondwater (modellaag 2 1 ), rood is berekend met model, blauw is meting. 1 De modellagen 1, 2 en 3 kunnen in grote delen van het modelgebied als freatisch worden beschouwd omdat er tussen deze lagen nauwelijks scheidende lagen voorkomen.

25 25/36 Tabel 5.3 LAAG Statistieken van het niet-stationaire model (modelgebied in Limburg). GEMIDDELD AANTAL GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BEREKEND- METING) Toelichting: GEMIDDELD AANTAL = gemiddeld aantal metingen per meetpunt GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND-METING) = gemiddelde mediaan van de residuen over alle meetmomenten GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND-METING) = gemiddelde afwijking van de residuen over alle meetmomenten GEMIDDELDE DYNAMIEK METING = gemiddeld verschil tussen de maximale en minimale waarden van een meetpunt GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND = gemiddeld verschil tussen de maximale en minimale waarden van een berekend meetpunt GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BEREKEND-METING) = gemiddeld verschil tussen de berekende en gemeten dynamiek

26 26/36 6 Resultaten grondwatermodel 6.1 AGOR De actuele grondwatersituatie in Limburg (de AGOR) is berekend met het stationaire en het niet-stationaire grondwater model en deze wordt weergegeven door middel van (dynamische) grondwaterstanden (gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand, de GHG en GLG), grondwaterstijghoogten en verticale fluxen over de scheidende kleilagen. In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van modelversie 1.1. De stationaire grondwatersituatie wordt weergegeven door: de berekende stationaire freatische grondwaterstand (modellaag 1); de berekende grondwaterstijghoogte in de lagen daaronder (Figuur 6.1); de grondwaterstanddiepte onder maaiveld (Figuur 6.2); de verticale grondwaterflux (kwel/wegzijging) door de deklaag (Figuur 6.3). De dynamische grondwatersituatie wordt weergegeven door: de gemiddeld hoogste grondwaterstand, gedefinieerd als het 8-jaar rekengemiddelde voor 14-daagse metingen van de drie hoogste per jaar, de GHG (Figuur 6.4); de gemiddeld laagste grondwaterstand, gedefinieerd als het 8-jaar rekengemiddelde voor 14-daags metingen van de drie laagste per jaar, de GLG (Figuur 6.5); de dynamiek = het verschil tussen de GHG en de GLG (Figuur 6.6); de grondwatertrap, bepaald op basis van de GHG en GLG. De dynamische grondwatersituatie is berekend met het niet-stationaire model voor de periode , waarbij alleen de laatste 8 jaren zijn gebruikt voor de berekening van de GxG s. Aanvullende figuren met modelresultaten zijn opgenomen in bijlage K. Alle kaarten zijn ook in PDF-formaat beschikbaar op de bij dit rapport geleverde DVD. Deze kaarten bevatten de resultaten van modelversie 1.1. De bestanden van de modelresultaten (versie 1.1) zijn opgeslagen op de bij dit rapport geleverde DVD.

27 27/36 Figuur 6.1 Berekende stationaire grondwaterstand en grondwaterstijghoogten (modelversie 1.1).

28 28/36 Figuur 6.2 Berekende stationaire grondwaterdiepte (modelversie 1.1).

29 29/36 Figuur 6.3 Berekende stationaire kwel- en infiltratie door de deklaag (modelversie 1.1).

30 30/36 Figuur 6.4 Berekende gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG, modelversie 1.1).

31 31/36 Figuur 6.5 Berekende gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG, modelversie 1.1).

32 32/36 Figuur 6.6 Berekende dynamiek (verschil GHG GLG, modelversie 1.1).

33 33/36 7 Interpretatie van het modelresultaat en aanbevelingen 7.1 Interpretatie van het modelresultaat De initieel opgeleverde grondwatermodel referentiedatabase versie 1.0 is inmiddels vervangen door versie 1.1. Dit illustreert dat het model in ontwikkeling is en blijft (in versie 1.1 zijn de door WPM uitgevoerde verbeteringen van de waterpeilen in haar beheersgebied opgenomen). Het model vormt een weloverwogen balans tussen de harde metingen en zachte gebiedskennis volgens de definitie van modelparameters die dit mogelijk maakte. Deze balans is onder begeleiding van de uitvoerende partijen door beide groepen opdrachtgevers (IBRAHYM van WPM en Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk van Provincie Limburg, WRO en de WML) bepaald en afgesproken. Het model kan in het vervolg worden toegepast voor het uitvoeren van analyses van de grondwatersituatie. De uitgevoerde scenarioberekeningen van onttrekkingen in de diepe pakketten in de Roerdalslenk zijn hiervan een voorbeeld. Scenario s die betrekking hebben op de uitbreidingsplannen van de bruinkoolgroeve Inden in de Roerdalslenk behoren ook tot de mogelijkheden. Tevens kunnen modellen worden gegenereerd die buiten de toepassingsomgeving gekoppeld kunnen worden met een oppervlaktewatermodel zoals geschiedt voor WRO. Uit het model kunnen met het modelinstrumentarium deelmodellen worden aangemaakt, die het mogelijk maken op het gewenste detail en binnen redelijke tijd modelruns uit te voeren. Dergelijke modelruns kunnen worden uitgevoerd op een externe server of op lokaal aanwezige computers waarop het instrumentarium is geïnstalleerd. Van belang voor het toekomstig succesvol gebruik van het modelinstrumentarium is tevens het organiseren van het beheer en onderhoud. Hiermee zal het mogelijk zijn om gecoördineerde verbeteringen aan het model uit te voeren op basis van nieuwe informatie (bijvoorbeeld de parametrisering van de ondergrond uit REGIS) of op basis van (on)volkomenheden die voortvloeien uit het gebruik van het model. Het beheer en onderhoud kan eveneens worden gebruikt om de software van het instrumentarium en de computer infrastructuur op peil te brengen en te houden. 7.2 Modelresultaat in vergelijking met de eisen en wensen gesteld in fase 1 van het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk In fase 1 van het project Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk (DHV, 2006) zijn eisen en wensen aan het te bouwen grondwatermodel geformuleerd. Deze zijn zo goed als mogelijk verwerkt tijdens de bouw van het grondwatermodel, waarbij de onderstaande opmerkingen kunnen worden gemaakt. Omvang van het model De buitenrand van het model is aan de west en oostkant op grote afstand van het aandachtsgebied gelegd in verband met het doorwerken van de verlagingen in de Roerdalslenk. De Feldbiß-breuk is gedeeltelijk ondoorlatend en gedeeltelijk doorlatend gemodelleerd (paragraaf 4.2). De ondergrond ten zuidwesten van de Feldbiß-breuk is in

34 34/36 het model opgenomen. Alle pakketten in de Roerdalslenk onder de Waubach zanden tot aan de formatie van Rupel/Boom zijn in het model aanwezig. Nauwkeurigheidseis ten aanzien van grondwaterstandverlagingen De nauwkeurigheid van de verlagingberekeningen is gesteld op 0.05 m. De resultaten van de scenario s zijn op die schaal afgebeeld. Aard van het model De modelresolutie (25 meter), het aantal gemodelleerde lagen (19 lagen) en de koppeling met CAPSIM (onverzadigde zone model) biedt voldoende detail om stroombanen te berekenen, waarmee een globaal beeld kan worden verkregen van de grondwaterstroming. Hiermee kan inzicht worden verkregen in de mogelijke verziltingrisico s in het gebied. Voor een meer betrouwbare berekening van de stroombanen is een verdere opdeling van de deklaag en de modellagen waarschijnlijk noodzakelijk. Mate van detail van het model De berekende grondwaterstanden zijn door aanpassing van de modelparameters in de kalibratie zo goed als mogelijk aangesloten bij de gemeten grondwaterstanden. De resultaten zijn wel afhankelijk van de kwaliteit van de basisgegevens (peilen, infiltrerende werking van waterlopen, etc.) en de aanwezigheid van betrouwbare grondwatermeetpunten. Het gebruik van het model voor specifieke gebieden zal moeten uitwijzen of de gekozen detaillering van het topsysteem en de modelparameters nog verdere aanpassing behoeven. Betrouwbaarheid van de modelparameters in relatie tot kalibratieperiode 1 De meest recente laaggegevens uit REGIS zijn toegepast. Tijdens de bouw van het grondwatermodel was de REGIS versie 2 parametrisatie van de ondergrond van Limburg nog niet afgerond, zodat een volgende versie van het model hiermee nog kan worden verbeterd. 2 De resultaten van pompproeven, zoals vermeld op de GrondwaterKaart van Limburg en ervaringscijfers van de kd zijn gebruikt ter verificatie van de parametrisatie. 3 De modelparameters van de Duitse modellen zijn toegepast. De aansluiting van deze modellen op de Nederlandse ondergrond is zo goed mogelijk uitgevoerd (zie paragraaf 4.4.1). 4 De wensen aangaande maaiveldhoogte, oppervlaktewatergegevens, kleilagen in de Nuenen-groep (nu Boxtel geheten) en grondwateraanvulling zijn uitgevoerd met een groter detail dan in DHV(2006) was aangegeven.

35 35/ Aanbevelingen Binnen de randvoorwaarden geld, tijd en gegevens is het model van Limburg in relatief korte tijd ontwikkeld en opgezet. Hiervoor zijn aannames en concessies gedaan die in de (nabije) toekomst onderzocht en eventueel verbeterd zouden kunnen worden om de voorspellende waarde van het model te vergroten: 1. De ondergrond van Limburg is zeer complex door het (veelvuldig) voorkomen van slechtdoorlatende breuken en door het uitwiggen van veel kleilagen vanwege de overgang van mariene- naar fluviatiele afzettingen. Dit samen resulteert in scherpe contrasten in de stijghoogte en in kwel- en infiltratiepatronen; 2. De Maas is een belangrijke hydrologische drijvende kracht binnen Limburg. Het waterpeil van de Maas is zeer nauwkeurig in het model ingebracht en uit de gevoeligheidsanalyse is gebleken dat aanpassing van de intree- en uittreeweerstand van de Maas geen relevante veranderingen biedt. Uit lokale modelstudies blijkt dat een steile gradiënt wordt waargenomen loodrecht op de Maas wat duidt op een vorm van anisotropie waarbij toestroming lateraal naar de Maas moeilijker is. Deze mogelijke anisotropie is nu niet in het model verwerkt door het ontbreken van harde kennis hieromtrent, maar zou mogelijk een verbetering van de berekende grondwaterstanden nabij de Maas kunnen opleveren; 3. De grondwateraanvulling is misschien wel de belangrijkste en tevens een onzekere parameter in het model, omdat hiervan geen directe metingen zijn. De berekening met een onverzadigde zone model op dagbasis beperkt de onzekerheid omdat hiermee het proces van neerslag naar grondwateraanvulling wordt geschematiseerd. Uit recente studies blijkt dat een significante verandering/verbetering van de ruimtelijke verdeling van de neerslag nog mogelijk is door het gebruik van radar; 4. Veel waterlopen in Limburg zijn niet peilgestuurd en oppervlaktewaterpeilen worden hoofdzakelijk bepaald door de mate waarin de waterlopen afvoeren. Daarnaast is de infiltratie sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van water. De drainage en infiltratiecapaciteit zal met een gekoppeld SIMGRO-oppervlaktewatermodel beter gesimuleerd kunnen worden. Beiden waterschappen (WPM en WRO) zijn activiteiten gestart voor een dergelijke koppeling; 5. Er ontbreekt een deel van het Duitse grondgebied in de modelschematisatie omdat dit buiten de grenzen van de Duitse grondwatermodellen is gelegen. Hierdoor valt de huidige groeve dagbouw Garzweiler I en de geplande dagbouw Garzweiler II buiten het model. Het is wenselijk deze groeven mee te nemen in een volgende versie van het model om de langetermijneffecten te monitoren voor het GGOR Meinweg/Turfkoelen; 6. De eigenschappen van de breuken verdienen nadere aandacht bij toekomstige verbetering van het grondwatermodel. Zo kan op grond van onderzoek door DHV voor de WML (Winning Herkenbosch, 2006) worden aangenomen dat het breukensysteem Peelrand, Meinwegbreuk en Zandbergbreuk bij de Meinweg hoofdzakelijk is gesloten. DHV (2006) vermeldt echter ook deels open breuken in het zuidelijk deel van de Meinweg; 7. De effecten van de grondwateronttrekkingen bij de bruinkoolgroeven in Duitsland kunnen met het grondwatermodel eenvoudig worden gesimuleerd. Dit is met de opgeleverde versie van het grondwatermodel niet uitgevoerd, omdat dit geen onderdeel van de opdracht was.

36 36/36 8 Referenties Bachmann D., Becker B., van Linn A., 2005, Aufbau und Kalibrierung des Grundwassermodells Rurscholle, Abschlussbericht, RWTH Aachen DHV/KIWA, 2006, Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk, Geohydrologisch modelonderzoek, Fase 1: Verkenning Meyus, Y., Batelaan, O., De Smedt, F., 2000, Concept Vlaams Grondwater Model (VGM), Deelrapport, Vakgroep Hydrologie en Waterbouwkunde, VU Brussel De Rooij, R., 2000, A hydrogeological schematisation of the Roer Valley Graben, TNO, NITG A TNO (2004): REGIS V2, REgionaal Geohydrologisch Informatie Systeem, database TNO, Utrecht. TNO (1999 e.v.): DINO - Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond, database TNO. Utrecht. Valstar, J., 2007, IJken met de representermethode, Stromingen 13 nummer 2 Veldhuizen, A., P. Van Walsum, A. Lourens and P. Dik (2006) Flexible integrated modelling of groundwater, soil water and surface water, in Poeter, E., C. Zheng, M. Hill, and S. Seo, Proceedings of MODFLOW and MORE 2006: Managing Groundwater Systems, IGWMC, Golden, Colorado, p. 94. Vermeulen, P. T. M., G. Hendriksen, J. J. J. C. Snepvangers, W. L. Berendrecht, A. Lourens, T. Tambach, T. Benedictus and B. Minnema (2006b) imod Interactive Modelling Environment. TNO Software, Vermeulen, P. T. M., C. B. M. Te Stroet and A. W. Heemink, 2006, Limitations to upscaling of groundwater flow models dominated by surface water interaction, Water Resources Research, 42, W10406, doi: /2005wr004620

37 Bijlage A 1/7 A Modelproces Inhoudsopgave 1.1 Overzicht modelproces Initialisatie Modelanalyse Stationaire gevoeligheidsanalyse Controle kaartbeelden Analyse op meetpuntniveau bepalen residuen Waterbalansen GWT analyse IJking Opschaling Vaststellen meetset Stationaire ijking Niet-stationaire ijking Referenties Overzicht modelproces Het modelproces bestaat uit 4 fasen welke gedeeltelijk sequentieel, gedeeltelijk iteratief worden doorlopen, zie figuur 1. De iteratieve stappen worden als cyclus enkele malen doorlopen. Het iteratieve proces gaat door totdat zowel de residuen op de meetpunten, als het hydrologische gedrag (o.a. de ligging van kwel- en infiltratie gebieden) voldoende overeenstemming bereikt met de toelaatbare aanpassingen van model parameters in het model. Initialisatie Modelanalyse IJking Verificatie Figuur 1 - Schematische weergave van het modelproces.

38 Bijlage A 2/7 Initialisatie Aanmaken MODFLOW modelinvoer Initiële stationaire modelrun Initiële niet- stationaire modelrun Modelanalyse Stationaire gevoeligheidsanalyse Controle kaartbeelden (standen, fluxen ) Analyse op meetpuntniveau bepalen residuen Waterbalansen per afvoergebied IJking (Opschaling) Vaststellen ijkset Stationaire ijking Niet - stationaire ijking Verificatie Gemeten versus berekende waterbalansen per afvoergebied Analyse op meetpuntniveau bepalen residuen verificatie locaties Figuur 2 Stappen in een modelproces. 1.2 Initialisatie Tijdens de initialisatie worden de basisgegevens verzameld en verwerkt en bijeengebracht in imod-bestanden (IDF, IPF en GEN formaat, zie Bijlage B). Deze imod-bestanden worden direct als MODFLOW modelinvoer gebruikt. Hieruit volgt een initiële modelrun, zowel stationair als niet-stationair. In de cyclus van de kalibratie zullen de invoergegevens enkele malen lokaal worden aangevuld en verbeterd, totdat een uitgangsmodel wordt verkregen waarmee een automatische ijking kan worden uitgevoerd. Hiermee kunnen de parameters nog een finale aanpassing krijgen zodat op regionale schaal een evenwichtige verdeling van de residuen (verschillen tussen gemeten en berekende grondwaterstanden) wordt verkregen.

39 Bijlage A 3/7 1.3 Modelanalyse Stationaire gevoeligheidsanalyse Tijdens de stationaire gevoeligheidsanalyse is de gevoeligheid van de grondwaterstanden/stijghoogten als gevolg van veranderingen van de volgende parameters berekend: 1. Deklaag (C1) factor=0.5/2 2. KD Beegden/Sterksel (WVP2-4) factor=0.5/2 3. Bovenste Brunssum klei factor=0.5/2 4. Onderste Brunssum klei factor=0.5/2 5. Reuver klei factor=0.5/2 6. Schinveld Zanden (WVP 11) factor=0.5/2 7. Waubach zanden (WVP13-15) factor=0.5/2 8. Zanden van Pey (WVP 12) factor=0.5/2 9. Maasweerstand (geheel) 5-50 dagen 10. Kanalen (Lateraal Kanaal, Vessem-Nederweert, Noordervaart) 11. Intreeweerstand waterlopen (hydrotypen) factor= Drainageweerstand (hydrotypen) factor=0.5/2 13. Breukjes factor= Beregeningsgrootte (+/-50%) 15. Freatische bergingscoëfficiënt (fys. bodemeenheden) (0.75/1.25) 16. Verdampingsreductie Gt >=5: 0-30% Hiervan zijn kaarten gemaakt die het effect op de grondwaterstand kwantificeren. Uit de kaarten is gebleken dat slechts weinig parameters een significante invloed hebben op de grondwaterstand. Er is daarom besloten af te zien van een kalibratie van de parameters genoemd bij de punten 9, 10, 11, 12, 13, 14, Controle kaartbeelden Tijdens de controle van de kaartbeelden wordt imod gebruikt. Zowel invoer als uitvoer (m.n. grondwaterstijghoogten en fluxen) worden binnen imod geanalyseerd en zijn teruggekoppeld naar de individuele partijen. De belangrijkste reacties van de projectgroepleden en de daaruit voortgekomen acties die tot verbetering van het model hebben geleid, kunnen kort samengevat worden als: De winningen van Brabant zaten allemaal in modellaag 2; In Limburg zaten dubbele winningen en waren een aantal pompstations afwezig en/of toegekend aan de verkeerde modellaag; De injecties in Duitsland rond Meinweg (Venloschol) ontbraken; Significante winningen in Duitsland (Heinsberg: m 3 /d) en in België (Maaseik: m 3 /d) ontbraken; De invloed van de Hambach-groeve bleek afwezig; Sommige watergangen konden onterecht infiltreren Analyse op meetpuntniveau bepalen residuen De residuen worden bepaald tussen de stationaire modelresultaten en de mediaan van de grondwaterstanden van de totale meetset (d.w.z. de voor de ijking geselecteerde

40 Bijlage A 4/7 meetpunten). Deze residuen worden middels residukaarten ruimtelijk weergegeven. De residukaarten zijn opgenomen in bijlage L. Ook de afwijkingen van volledige tijdreeksen worden voor analyse ruimtelijk geplot door middel van tijdreekskaarten. Enkele voorbeelden zijn hiervan opgenomen in figuur 4.2 van het hoofdrapport. In bijlage L, tabel 1 zijn de statistieken per meetpunt in Limburg opgenomen. In imod is het mogelijk om grafisch ieder van deze meetpunten verder te raadplegen en analyseren Waterbalansen Er zijn voor het Limburg model geen waterbalansen aangemaakt GWT analyse Van iedere niet-stationaire run zijn de GHG, GLG, GVG en een grondwatertrappen kaart bepaald. 1.4 IJking Opschaling Opschaling (het verminderen van het aantal rekenknooppunten) is nodig om de ijking computertijdtechnisch mogelijk te maken. Hiervoor worden procedures toegepast die beschreven zijn in Vermeulen e.a., Voor zowel de stationaire ijking als de nietstationaire ijking is opgeschaald naar 500x500 meter rekenblokken. Aangezien het modelgebied gedomineerd wordt door freatische grondwatersystemen waarbij geen sprake is van intensieve polderinrichtingen geeft het 500x500 meter model een goede overeenkomst met het 25x25 meter model (zie figuur 3 en 4). Figuur 3 Berekende grondwaterstand: links 25x25m model en rechts 500x500m model.

41 Bijlage A 5/7 25x25m model 500x500m model Maasdal Figuur 4 Berekende grondwaterstand in profiel 25x25m model en 500x500m model Vaststellen meetset Voor de ijking wordt uit de totale meetset een ijkset vastgesteld. Hierbij worden meetlocaties meegenomen die: - minimaal 4 metingen per jaar bevatten in de kalibratieperiode ; - verder dan 500m verwijdert zijn van een onttrekking (>1mlj./jaar); - verder dan 25m verwijdert zijn van een waterloop; - een kwaliteitslabel bezitten verkregen via tijdreeksanalyse waarbij reeksen die goed verklaarbaar zijn vanuit het perspectief van neerslagoverschot, en dus goed modelleerbaar zijn, een grotere betrouwbaarheid (weging) hebben gekregen dan meetlocaties waarbij dit niet het geval is. De hieruit afgeleide wegingsfactoren zijn gebruikt tijdens de automatische kalibratie. Het resulterende bestand met meetreeksen omvat 311, 461, 224, 96, 136, 69, 28, 10, 1, 16, 32, 51, 31, 13, 8, 0, 1, 0, 0 meetlocaties voor respectievelijk de modellagen 1 tot en met 19. Totaal zijn er dus 1488 meetlocaties gebruikt, die zowel in Nederland, België als Duitsland liggen. Van deze meetlocaties zijn in totaal metingen beschikbaar! De geleverde GGOR-meetset bleek buiten de kalibratieperiode gelegen te zijn en is hierom niet meegenomen tijdens de ijking Stationaire ijking Tijdens de stationaire ijking worden de tijdsonafhankelijke ondergrondparameters geijkt: kd- en c-waarden. Er wordt tijdens de stationaire ijking gebruik gemaakt van de Representer methode (Valstar, 2001).

42 Bijlage A 6/7 Representers zijn functies die de relatie tussen de ruimtelijke variatie van modelparameters en individuele metingen beschrijven (Valstar, 2001). Het voordeel van de Representer methode is dat geen zones voor gelijke parameterwaarde-aanpassingen meer hoeven te worden gedefinieerd en dat de in de stijghoogtemetingen aanwezige informatie over parameterwaarden optimaal benut wordt. Bij de ijking met de Representer methode moeten vooraf parameterwaarden opgegeven worden om de aanpassingsruimte van de te ijken parameterwaarden te definiëren. De variatieruimte (Figuur 5 a) bepaalt hoe ver een parameterwaarde mag afwijken van zijn initiële waarde. In principe geeft de variatieruimte aan hoe veel geloof er aan de initiële waarde wordt gehecht. De correlatielengte (Figuur 5 b) bepaalt over welke afstand de parameters in cellen mee moeten veranderen met een aanpassing in een nabij gelegen cel. De correlatielengte bepaalt hoeveel ruimtelijke samenhang er is in het parameterveld: uniforme pakketten hebben een veel grotere ruimtelijke samenhang dan rommelig afgezette pakketten (bijvoorbeeld Maas afzettingen). a. b.?? Figuur 5 - Schematische weergave van parameters van de aanpassingsruimte a. sill en b. range. Naast de aanpassingsruimte van de te ijken parameters moet er voor de ijking ook een afwijkingsruimte bepaald worden voor de metingen. De afwijkingsruimte geeft aan hoe dicht een meting benaderd moet worden tijdens de ijking. De afwijkingsruimte van de metingen en de aanpassingsruimte van de parameters zijn concurrerende krachten tijdens de ijking. Hele kleine residuen kun je bereiken door de toe te laten afwijkingsruimte heel klein te maken, maar dat betekent dat er mogelijk grote veranderingen van de parameters (grote aanpassingsruimte) nodig zijn. Dit geldt ook omgekeerd. In Figuur 6 is getracht de werking van de balans tussen afwijkingsruimte en aanpassingsruimte weer te geven in de vorm van twee concurrerende veren. De afwijkingsruimte van de metingen wordt bepaald door de wegingsfactor onzekerheden welke toegekend zijn aan de meetlocaties in de ijkset (zie paragraaf 1.4.2).

43 Bijlage A 7/7 Figuur 6 - Visualisatie van de balans tussen de aanpassingsruimte van een kd-waarde en de afwijkingsruimte van een grondwaterstandmeting; a. kleine aanpassingsruimte voor kdwaarde; b. kleine afwijkingsruimte voor grondwaterstandmeting Niet-stationaire ijking Er zijn geen model parameters geoptimaliseerd tijdens een niet-stationaire berekening. De resultaten van het niet-stationaire model op een resolutie van 500x500 meter gaven daartoe geen aanleiding. 1.5 Referenties Valstar, J. (2001). Inverse modeling of groundwater flow and transport; proefschrift, Technische Universiteit Delft. Vermeulen et al., 2006, Limitations to upscaling of groundwater flow models dominated by surface water interaction, Water Resources Research, 42, W10406, doi: /2005wr

44 Bijlage B 1/19 B Modelopzet Inhoudsopgave 1.1 Overzicht modelopzet MODFLOW CAPSIM Beschrijving imod bestanden Beschrijving Run-File Beschrijving bestanden in Run-Files Overzicht modelopzet IBRAHYM is wat betreft haar modelgrootte en haar gridcel resolutie (25x25 meter) zeer ambitieus maar is er voor het opzetten, doorrekenen en beheren van IBRAHYM geen commercieel computer pakket op de markt voorhanden. Tevens zijn er geen studies uit de praktijk, zowel uit het binnen- als buitenland, die dit soort type grote modelstudies uitgevoerd hebben. Kortom, IBRAHYM is niet alleen zeer ambitieus maar ook vernieuwend en leidend voor tal van andere gelijksoortige projecten die op dit moment in Nederland actief zijn. Gekozen is voor de stromingssimulator MODFLOW (zie punt 1.2) voor de berekening van de grondwaterstroming. Deze code is public-domain -software en biedt goede mogelijkheden om veranderingen en uitbreidingen te realiseren door haar modulaire opzet. Daarnaast is gekozen voor CAPSIM (zie punt 1.3) voor de berekening van de grondwateraanvulling door de onverzadigde zone naar het grondwater. Tot slot is gekozen om de invoer- en uitvoer structuur van beide modellen (d.i. MODFLOW en CAPSIM) zodanig te organiseren dat deze via imod te visualiseren zijn, maar belangrijker: ze zijn efficiënt te gebruiken tijdens het doorrekenen van modellen. Dit gaat met behulp van een stuurbestand (Run-File) die hiervoor alle noodzakelijk informatie bevat (zie punt 1.4). Bij de meer conventionele modeleringen worden invoerbestanden vaak afgestemd op de rekenresolutie van het model. Het hiervan in een later stadium afwijken is veelal veel werk. Binnen imod in combinatie met een Run- File is dit geen extra werk en biedt het tevens mogelijkheden om snel modelresultaten voor verschillende gebiedsgrootte en resoluties door te rekenen; dit is zeer vernieuwend binnen de huidige modelconcepten en de ondersteunende commerciële software gehanteerd worden. 1.2 MODFLOW De simulator MODFLOW (McDonald en Harbaugh, 1996) modelleert grondwaterstroming in het verzadigde gedeelte van de ondergrond. MODFLOW is modulair opgebouwd per hydrologische term (zogenaamde package), bijvoorbeeld voor neerslag, verdamping, de relatie oppervlaktewater en grondwater (bijvoorbeeld watergangen en/of buisdrainage) en grondwateronttrekkingen. MODFLOW rekent met de eindigeverschillen methode waarbij het gehele stromingsdomein opgedeeld wordt in rechthoekige rekenblokken. Het model wordt daarnaast in de verticaal geschematiseerd in watervoerende pakketten met hiertussen gelegen scheidende lagen. Binnen deze scheidende lagen wordt geen stijghoogte berekend, alleen voor de watervoerende

45 Bijlage B 2/19 pakketen (daarom noemen ze MODFLOW ook quasi-3d in plaats van echt 3D). De grondwaterstanden/stijghoogten van de watervoerende pakketten worden tijdafhankelijk berekend door MODFLOW en zijn per rekenblok een representatieve waarde voor de werkelijkheid binnen het rekenblok en de gekozen tijdstap. MODFLOW is wereldwijd geaccepteerde, open-domain software, wat betekent dat het kosteloos is te gebruiken en door zeer veel gebruikers wordt voorzien van allerhande toegesneden uitbreidingsmodulen. Door het zeer grote aantal gebruikers is het programma bovendien vaak aan de praktijk getoetst en daardoor zeer robuust. 1.3 CAPSIM Het in detail modelleren van het bodemwater als onderdeel van een regionaal model zou een buitensporige rekeninspanning vereisen. Om toch de belangrijkste bodemwaterprocessen in beeld te brengen maken we gebruik van een module met een eenvoudig bakjes model voor de wortelzone en een vochtprofiel voor de ondergrond. Hierbij is de ondergrond gedefinieerd als het profiel tussen wortelzone en freatisch vlak. Het model maakt gebruik van tabellen die met het numerieke bodemwatermodel CAPSEV zijn verkregen (Wesseling, 1991). De beschouwde wortelzone heeft een vochtbergend vermogen dat wordt bepaald door de dikte en de vochtkarakteristiek van het bodemmateriaal. Toevoeging aan of onttrekking uit dit systeem zijn neerslag, beregening, evapotranspiratie, capillaire flux en percolatie. Als er minder vocht dan behorende bij het evenwichtsprofiel in de wortelzone aanwezig is, kan er een capillaire flux optreden. De capillaire flux is afhankelijk van de bodemfysische eenheid, de grondwaterstanddiepte, het vochtgehalte en de dikte van de wortelzone. De maximale vochtinhoud van de wortelzone is afhankelijk van dezelfde factoren. Percolatie treedt op als de maximale vochtinhoud wordt overschreden. Met de percolatie of capillaire flux uit de onverzadigde zone rekent het model in de bovenste laag van het verzadigde deel een verandering van de grondwaterstand uit, die afhankelijk is van de freatische bergingscoëfficiënt. Het vochttransport in de onverzadigde zone wordt op een pseudo-stationaire wijze benaderd, dat wil zeggen volgens een opeenvolging van stationaire situaties. 1.4 Beschrijving imod bestanden imod gebruikt een drietal specifieke bestanden: IDF-bestanden; IPF-bestanden; en GEN-bestanden. Deze worden hieronder bondig toegelicht. IDF Een IDF-bestand komt overeen met een rasterbestand zoals ArcInfo dat bijvoorbeeld opslaat in GRID-formaat en exporteert naar zgn. ASC-bestanden. Dit laatste is eenvoudig om te zetten binnen imod naar een IDF. Dit bestand is een binair, geïndexeerd bestand dat zowel de rasterinformatie zelf, als haar ligging en resolutie opslaat. Deze bestanden zijn NIET aan te passen binnen een tekstverwerker o.i.d. maar

46 Bijlage B 3/19 kunnen alleen binnen imod geëxporteerd worden naar een ArcInfo raster formaat om vanaf daar verwerkt te worden binnen een GIS of ander software pakket. IPF Een IPF staat voor een imod-pointer-file waarmee punt informatie opgeslagen kan worden. Het formaat is te bewerken via een tekstverwerker (Nodepad o.i.d.) en heeft de volgende syntax: Voorbeeld bestand locatiegegevens: 240 aantal locaties 6 aantal kolommen X_coord Y_coord Id Bkf Okf Laag titel 1 e kolom titel 2 e kolom titel 3 e kolom titel 4 e kolom titel 5 e kolom titel 6 e kolom 3 txt kolomnummer met naam txt-bestand locatiegegevens Etc. Het opgeven van een txt-bestand is niet verplicht (0,txt kan dan opgegeven worden) maar het biedt de mogelijkheid om een bestand aan de locatie te koppelen zodat een tijdreeks van bijv. de grondwaterstand binnen imod getekend kan worden, bijv. 235.txt zoals hieronder beschreven wordt. Voorbeeld bestand 235.txt met onttrekkingshoeveelheden van locatie 235: 72 aantal regels 2 aantal kolommen date -999 titel 1 e kolom en no-data waarde q -999 titel 2 e kolom en no-data waarde datum en hoeveelheid in m3/dag (onttrekking negatieve waarde, injectie positieve waarde) Etc. GEN Een GEN-bestand komt identiek overeen met een bestandsformaat dat ArcInfo genereert wanneer lijn- of polygoonelementen worden geëxporteerd. Het bestandsformaat ziet er als volgt uit: ID x,y x,y end ID x,y x,y x,y - identificatienummer eerste feature - coördinaten lijn of polygoon - coördinaten lijn of polygoon - identificatienummer tweede feature

47 Bijlage B 4/19 end end Dat in dit geval bestaat uit een tweetal lijnen en/of polygonen. 1.5 Beschrijving Run-File Binnen het modelinstrumentarium imod wordt de mogelijkheid geboden om alle invoerbestanden voor MODFLOW en CAPSIM (alleen de bestanden met ruimtelijke informatie) weer te geven. Tevens kan het berekenen van het gehele model, of slechts een deelmodel, vanuit imod aangestuurd worden. Hiervoor dient een door TNO geleverde basis RUN-FILE (voor een stationaire en niet-stationaire situatie) die door de gebruiker aan haar wensen aangepast kan worden. Hieronder wordt een Run-File toegelicht. imod maakt gebruik van een run-file waarin de bestanden vermeld staan die gebruikt worden tijdens de model berekening. Tevens wordt in de run-file aangegeven waar en op welke schaal (lees: gridgrootte) het model doorgerekend wordt. Hieronder worden de verschillende onderdelen per regel (cijfer tussen []-haken) van de Run-File toegelicht.

48 Bijlage B 5/19 Syntax Run-File [1] OUTPUT [2] NLAY,MXNLAY,NPER,ISS,ISCL,IFTEST,ICONCHK,IIPF [3] NMULT,IDEBUG,IMODFLOW,IPOSWEL,ISCENARIO [4] MXITER,NITER,HCLOSE,RCLOSE,RELAX [5a] XMIN,YMIN,XMAX,YMAX,CSIZE,LAMBDA,ISAMPLE (NMULT=1) [5b] IACT,XMIN,YMIN,XMAX,YMAX,CSIZE,BUFFER,ISAMPLE (NMULT>1) [.] IPFFNAME (als IIPF=1) [6] ACTIVE MODULES/PACKAGES [7] ICAP,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [8] IBND,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [9] ISHD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [10] IKD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) modules* [11] IC,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [12] IS,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [13] IANI,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [14] IWEL,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [15] IDRN,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [16] IRIV,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [17] IEVT,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [18] IGHB,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) packages* [19] IRCH,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [20] IOLF,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [21] IHFB,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [22] ICHD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [23] BNDFILE [24] MODULES FOR EACH LAYER * de ANI valt in beide categorieën, het wordt tijdens het inlezen behandeld als een package maar tijdens de berekening als module. Voor iedere module (7) geldt: [..] NFILES,TEXT en wordt onderstaande regel N-keer herhaald [..] ILAY,FCT,IMP,FNAME [..] PACKAGES FOR EACH LAYER AND STRESS-PERIOD Voor iedere tijdstap (1 t/m NPER) geldt: [..] IPER,DELT,DATE,ISAVE Voor iedere package (9) geldt: [..] NFILES,TEXT en wordt onderstaande regel N-keer herhaald [..] ILAY,FCT,IMP,IRFCT,IRIMP,FNAME

49 Bijlage B 6/19 Beschrijving Run-File OUTPUT De map (relatief/absoluut) waar de resultaten worden geschreven. Een niet bestaande map wordt automatisch aangemaakt. NLAY Het aantal modellagen waarvoor het model doorgerekend wordt. Het is niet noodzakelijk om de rest van de runfile hierop aan te passen zolang de runfile maar minimaal de noodzakelijke informatie bevat voor het aangegeven modellagen. MXNLAY Het maximaal aantal modellagen dat gedefinieerd is in de run-file. Zodra NLAY minder is dan MXNLAY dat wordt alle randvoorwaarde met waarden groter dan 1 op NLAY als constant head gedefinieerd. NPER Het aantal tijdsperiode waarvoor invoer is gedefinieerd. Het gebruik van tijdstappen (timesteps) is niet mogelijk. ISS ISS=1 ISS=2 In dit geval wordt er niet gerekend met een bergingscoëfficiënt. Het is wel mogelijk om dit te combineren met NPER>1. Er volgt wel een waarschuwing! In dit geval wordt er wel gerekend met een bergingscoëfficiënt. Dit is wel te combineren met NPER=1. Er volgt wel een waarschuwing! ISCL ISCL=1 In dit geval wordt het model op de standaard wijze doorgerekend ISCL=2 In dit geval wordt er een IR model doorgerekend IFTEST IFTEST=0 In dit geval zal de runfile niet getest worden op het bestaan van alle opgegeven bestanden; IFTEST=1 In dit geval zal de runfile wel getest worden op het bestaan van alle opgegeven bestanden. ICONCHK ICONCHK=0 ICONCHK=1 IIPF IIPF=0 IIPF=1 Geen aanpassingen DRN/OLF Afhankelijk van de waterpeilen in de RIV worden de elementen in de DRN en OLF tijdelijk gedeactiveerd ten tijde dat deze een lager niveau dan het betreffende waterpeil in de RIV. Geen tijdreeksen direct wegschrijven in een IPF; Tijdreeksen direct laten wegschrijven in een IPF (IPFFNAME) NMULT Hiermee wordt het aantal (deel)gebieden opgegeven dat doorgerekend moet worden

50 Bijlage B 7/19 IDEBUG IDEBUG=0 Default instelling waarbij alleen de oplossing na volledige convergentie wordt bewaard. IDEBUG=1 Hiermee worden alle gegevens tussentijds bewaarde gedurende het oplossen van het model. Enerzijds zijn dat IDF s van alle invoervariabelen (kd,c,peilen,conductances etc.etc.), anderzijds zijn dat IDF s van de oplossing na iedere NITER PCG-iteratie). IMODFLOW IMODFLOW=0 Default instelling waarbij er geen MODFLOW packages bewaard worden. IMODFLOW=1 Hiermee worden standaard MODFLOW packages gemaakt. Het model wordt vervolgens niet doorgerekend. IPOSWEL IPOSWEL=0 Default instelling waarbij winningen toegekend worden aan de gridcel waarin ze liggen IPOSWEL=1 Instelling waarbij iedere winning verdisconteerd worden over 4 gridcellen zodat het zwaartepunt van de winning op de identieke positie ligt als aangegeven in de ipf met winningen. ISCEN ISCEN=0 ISCEN=1 geen gebruik makend van een scenario bestand (*.scn) gebruik makend van een scenario bestand (*.scn) MXITER NITER HCLOSE RCLOSE RELAX Aantal outer iteraties voor de PCG-solver Aantal inner iteraties voor de PCG-solver Sluitingscriterium voor de grondwaterstand Sluitingscriterium voor de waterbalans Relaxatiefactor IACT Verschillende deelgebieden kunnen achtereenvolgens worden doorgerekend. Resultaten komen dan onder de OUTPUT\SUBMODEL[1-NMULT]. Hierbij geldt: IACT=0 Deelgebied wordt niet doorgerekend IACT=1 IACT=-1 Deelgebied wordt doorgerekend Deelgebied wordt alleen doorgerekend indien de map OUTPUT\SUBMODEL[i] nog niet bestaat XMIN Minimale x-coördinaat van het door te rekenen model (c.q. Deelgebied); YMIN Minimale y-coördinaat van het door te rekenen model (c.q. Deelgebied); XMAX Maximale x-coördinaat van het door te rekenen model (c.q. Deelgebied); YMAX Maximale y-coördinaat van het door te rekenen model (c.q. Deelgebied);

51 Bijlage B 8/19 CSIZE Gridcel grootte van het door te rekenen model (c.q. Deelgebied); BUFFER Grootte van buffer rondom het door te rekenen model (c.q. Deelgebied); ISAMPLE Aantal punten die minimaal worden meegenomen tijdens de opschaling van de gridgrootte in de betreffende IDF naar CSIZE. Indien bijvoorbeeld de IDF een gridgrootte heeft van 100x100m en CSIZE=25, dan zal ISAMPLE =16 zijn. Voor initieler runs versnelt een lage ISAMPLE het opschalingsproces. IPFFNAME De naam van een IPF bestand waarin tijdreeksen moeten worden geschreven, deze alleen opgeven als IIPF=1. ICAP ICAP=0 Geen gebruik van CAPSIM ICAP=1 Gebruik van CAPSIM. Invoer van CAPSIM bestaat uit de volgende bestanden (in deze volgorde!!!): 1. BOUNDARY (IDF) 2. LANDGEBRUIK (IDF) 3. WORTELZONE (IDF) 4. BODEMTYPE (IDF) 5. METEOSTATION (IDF) 6. MAAIVELD (IDF) 7. BEREGENING LOKATIE (IDF) 8. BEREGENING MODELLAAG (IDF) 9. NATTE OPPERVLAK (NOPP) (IDF) 10. STEDELIJK OPPERVLAK (SOPP) (IDF) 11. FACT_SIM.INP 12. FADE_SIM.INP 13. FILT_SIM.INP 14. LUSE_SIM.INP 15. METE_SIM.INP 16. PARA_SIM.INP 17. ROOT_SIM.INP 18. TIME_SIM.INP 19. UNSA_SIM.INP 20. CAPSIM.SIM IBND IBND=0 Geen gebruik van IDF s met randvoorwaarden (dimensieloos). Dit is alleen zinvol in combinatie met IMODFLOW=1; IBND=1 Gebruik van IDF s met randvoorwaarden (dimensieloos). Minimaal dient er 1 IDF opgegeven worden voor iedere modellaag. Bestaat uit IDF met identificatie/randvoorwaarden voor de status van modelcellen hierbij duiden waarden <0 constant head cellen aan, waarden >0 actieve cellen en waarden gelijk aan 0 inactieve cellen. Tijdens het opschalen vanuit fijnschalige IDF s geldt dat een opgeschaalde cel actief is als er tenminste 1 actieve fijnschalige cel in voorkomt. Hierbij domineert een constant head

52 Bijlage B 9/19 cel. Gebruik van ILSAVE resulteert in het bewaren van de constant-head flux (m 3 /dag) ISHD ISHD=0 Geen gebruik van IDF s met startwaarden (m+nap). Dit is alleen zinvol in combinatie met IMODFLOW=1; ISHD=1 Gebruik van IDF s met startwaarden (m+nap). Minimaal dient er 1 IDF opgegeven worden voor iedere modellaag. Hier wordt door een IDF de startconditie aangegeven. Bij opschalen wordt de gemiddelde waarde bepaald over de fijnschalige cellen binnen een grovere cel. Voor inactieve cellen wordt de opgegeven waarde overschreven door de NODATA waarde Gebruik van ILSAVE resulteert in het bewaren van de stijghoogte (m+nap). IKD IKD=0 Geen gebruik van IDF s met doorlatendheid. Dit is alleen zinvol in combinatie met IMODFLOW=1; IKD=1 Gebruik van IDF s met doorlatendheid (m 2 /dag). Minimaal dient er 1 IDF opgegeven worden voor iedere modellaag. Hier wordt door een IDF de doorlatendheid opgegeven in m 2 /dag. Gebruik van ILSAVE resulteert in het bewaren van de Flow-Right-Face (flux in de kolomrichting) en de Flow- Front-Face flux (flux in de rijrichting). Beide termen zijn in m 3 /dag. IC IC=0 IC=1 IS IS=0 IS=1 Geen gebruik van IDF s met de c-waarden (dagen). Dit is alleen zinvol in combinatie met IMODFLOW=1; Gebruik van IDF s met de c-waarden (dagen). Minimaal dienen er NLAY-1 IDF s opgegeven worden die de c-waarden voorstellen tussen de modellagen. Hier wordt door een IDF de weerstand opgegeven in dagen. Wees alert op de nodata waarde van de c-waarde (zorg dat die NUL is). Gebruik van ILSAVE resulteert in het bewaren van de Flow-Lower-Face flux (m 3 /dag). Dit is de verticale flux over de scheidende lagen tussen de watervoerende modellagen. Geen gebruik van een IDF met de storagecoëfficiënt (dimensieloos). Dit is alleen noodzakelijk voor ISS=2 en in combinatie met IMODFLOW=1; Gebruik van IDF s met de storagecoëfficiënt (dimensieloos). Dit is alleen noodzakelijk voor ISS=2 en dient opgegeven te worden alle modellagen. Hier wordt door een IDF de porositeit opgegeven, dimensieloos. Gebruik van ILSAVE resulteert in het bewaren van de constant flux in- en uit de berging (m 3 /dag). IANI IANI=0 Geen gebruik van een IDF s voor de aanduiding van anisotropie. IANI=1 Gebruik van een IDF s voor de aanduiding van anisotropie: 1. IDF met een factor op gegeven te worden (factor tussen 0-1); 2. IDF met de stuwingshoek in graden; hierbij is 0 graden OOST en 90 graden NOORD, 180 graden WEST en 270 graden ZUID. Gebruik van ILSAVE resulteert in dit specifieke geval tot geen extra modeluitvoer.

53 Bijlage B 10/19 IWEL IWEL=0 Geen gebruik van IPF s met de aanduiding van winningen (m 3 /dag) IWEL=1 Gebruik van IPF s met de aanduiding van winningen (m 3 /dag). Onttrekkingen worden ingevoerd als IPF waarbij de 1,2 en 3 e kolom respectievelijk de x-, en y-coördinaat (beide in meters) zijn en het onttrokken (negatief)/geïnjecteerde(positief) debiet (m 3 /dag) voorstellen. Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale onttrekkingsflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere onttrekkingen die wel apart staat vermeld in de IPF. IDRN IDRN=0 Geen gebruik van drainage. IDRN=1 Gebruik van tweetal IDF s voor de lokatie van drainage: 1. IDF met de drainage conductance (m 2 /dag); 2. IDF met het drainage niveau (m+nap). Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale drainageflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere drainagesystemen die opgegeven zijn. IRIV IRIV=0 Geen gebruik van oppervlaktewater; IRIV=1 Gebruik van viertal IDF s voor de lokatie van oppervlaktewater; 1. IDF met de waterlopen conductance (m 2 /dag); 2. IDF met het waterpeil (m+nap); 3. IDF met het waterbodemhoogte (m+nap); 4. IDF met de intree-uittree factor (tussen 0-1), 0.33 betekent dat het infiltreren van water een factor 3 moeilijker is dat het draineren van dit water; Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale drainage- en/of infiltratieflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere oppervlaktewatersystemen die opgegeven zijn. IEVT IEVT=0 Geen gebruik van evapotranspiratie; IEVT=1 Gebruik van drietal IDF s voor de lokatie van evapotranspiratie: 1. IDF met de verdampingssterkte (mm/dag); 2. IDF met het niveau waaronder verdampingsreductie optreedt (m+nap); 3. IDF met de dikte waarover de verdamping reduceert naar 0 (m); Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale evapotranspiratieflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere evapotranspiratiesystemen die opgegeven zijn. GHB IGHB=0 Geen gebruik van general head boundaries; IGHB=1 Gebruik van tweetal IDF s voor de lokatie van general head boundaries: 1. IDF met de GHB conductance (m 2 /dag); 2. IDF met het GHB niveau (m+nap) Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale general-head-boundaryflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere general-head-boundarysystemen die opgegeven zijn.

54 Bijlage B 11/19 IRCH IRCH=0 Geen gebruik van grondwateraanvulling; IRCH=1 Gebruik van een IDF voor de lokatie van de grondwateraanvulling (mm/dag). Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale grondwateraanvullingsflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere grondwateraanvullingen die opgegeven zijn. IOLF IOLF=0 Geen gebruik van oppervlakkige af(st)roming; IOLF=0 Gebruik van een IDF voor de lokatie en hoogte van oppervlakkige af(st)roming (m+nap). Gebruik van ILSAVE resulteert in een totale af(st)romingsflux (m 3 /dag) per knooppunt, dit kan dus een sommatie zijn van meerdere af(st)romingen die opgegeven zijn. IHFB IHFB=0 Geen gebruik van breuken; IHFB=1 Gebruik van GEN s of IDF s voor de aanduiding van breuken/damwanden. Hierbij geldt voor: GEN s een ArcInfo formaat volgend uit een ungenerate-commando. De mate waarin de opgegeven lijn de grondwaterstroming barricadeert, kan opgegeven worden met de FCT. Deze factor vermindert de doorlatendheid loodrecht op de lijn (0<FCT<1). IDF s dat bij de FCT de mate van vermindering van doorlatendheid representeert en de IMP voor welke richting waarbij geldt: 1. IMP=1 is de rij-richting (de doorlatendheid van rij i naar rij i+1, dus een afnemende y-coördinaat!); 2. IMP=2 is de kolom-richting (de doorlatendheid van kolom i naar kolom i+1, dus een toenemende x-coördinaat). Gebruik van ILSAVE resulteert in dit specifieke geval van de IHFB=1 tot geen extra modeluitvoer. ICHD ICHD=0 Geen gebruik van (tijdsafhankelijke) variable constanthead randvoorwaarden ICHD=0/1 Gebruik van een IDF voor de lokatie van (tijdafhankelijke) constanthead randvoorwaarden (m+nap). Met behulp van de FCT zijn CHD s gewogen optelbaar. Gebruik van ILSAVE resulteert in dit specifieke geval tot geen extra modeluitvoer. NLSAVE/ILSAVE Voor iedere module- of packageregel (regels 7-22) kan men opgegeven of iets daadwerkelijk bewaard dient te worden en voor welke modellaag dat dan is. Zo betekent 3,1,2,3 (NLSAVE=3,ILSAVE=1,2,3) dat de resultaten voor 3 modellagen bewaart dienen te worden en wel modellaag 1,2 en 3. BNDFILE IDF waarbij alleen de maximale verbreiding van het model wordt gelezen. Dit wordt gebruikt om te bepalen of er, wanneer men een kleiner gebied doorrekent, er geknipt wordt of niet. Bij knippen worden de eerste en laatste rij/kolom van ieder modellaag intern geconvergeerd naar een constanthead randvoorwaarde zodat hierover stroming

55 Bijlage B 12/19 kan plaatsvinden met het buiten -gebied (zgn. open rand). Dit wordt overigens alleen gedaan voor knooppunten die actief (IBOUND>1) en op de rand van het knip -model liggen. NFILES Dit is het aantal invoerbestanden dat volgt. Voor de modules is het aantal minimaal gelijk aan NLAY (uitzondering voor IC waarbij het aantal minimaal gelijk is aan NLAY-1). Meer bestanden kan ook opgegeven worden waarbij gegevens worden overschreven in volgorde waarin de bestanden worden opgegeven. Voor de packages geldt dat het aantal NFILES gelijk is aan het opgegeven aantal meervouden van de package invoer. Voor iedere package betekent dat het aantal bestanden dat daadwerkelijk opgegeven dient te worden gelijk is aan NFILES*NFPACKAGE waarbij geldt: PACKAGE NFPACKAGE ANI 2 WEL 1 DRN 2 RIV 4 EVT 3 GHB 2 RCH 1 HFB 1 CHD 1 TEXT Dit heeft verder geen functie maar dient ter verduidelijking van de Run-File. ILAY De modellaag waaraan de gegevens uit FNAME worden gekoppeld. FCT De vermenigvuldigingsfactor waarmee de waarden in FNAME worden vermenigvuldigd. Deze gelden voor het gehele bestand (behalve haar NODATA waarde). IMP De relatieve factor waarmee de waarden in FNAME worden opgeteld of afgetrokken. Deze gelden voor het gehele bestand (behalve haar NODATA waarde). IRFCT,IRIMP Deze worden gebruikt binnen een IR-berekening wanneer ISCL=2. FNAME De naam van de IDF, IPF (voor WEL) of GEN (voor HFB). Indien hier geen naam staat maar een getal wordt een constante waarde voor het gehele veld verondersteld.

56 Bijlage B 13/19 KPER Nummer van de tijdstap, dit wordt verder niet gebruikt maar is ter verduidelijking van de Run-File. DELT Lengte van de tijdstap (dagen) DATE Voor de stationaire simulatie dient hier STEADY-STATE opgegeven te worden. Voor een niet-stationaire simulatie dient de datum ingegeven te worden als [jjjj][mm][dd], dus is 12-dec Binnen bepaalde functionaliteiten van imod (zoals de GXG-tool, tijdreeks-tool, waterbalans-tool, stroombaanberekeningen) wordt gebruik gemaakt van deze notatie. ISAVE Hiermee wordt aangeven of de resultaten voor de betreffende tijdstap bewaard dienen te worden. Hierbij geldt: ISAVE=0 Geen resultaten worden voor de betreffende tijdstap bewaard; ISAVE=-1 Resultaten worden excl. de bufferzone (BUFFER) bewaard; ISAVE=+1 Gehele resultaat incl. de bufferzone (BUFFER) worden bewaard. Opmerkingen De binnen TNO ontwikkelde imodflow code is afgeleid van de MODFLOW code van de USGS. Uiteindelijk is alleen de code van de zogenaamde PCG-solver overgenomen (hiervoor dienen ook de invoervariabelen MXITER, NITER, HCLOSE, RCLOSE, RELAX in de Run-File). Er zijn ook een aantal verschillen tussen standaard MODFLOW van de USGS en de imodflow code van TNO. De belangrijkste zijn: Evapotranspiratie (EVT) en neerslag (RCH) worden ingevoerd in mm/dag; Er is een toevoeging aangebracht aan de RIV-package zodat rekening gehouden kan worden met een infiltratie- en drainageweerstand; De SOF-package is toegevoegd die op eenvoudige wijze de oppervlakkige af(st)roming simuleert; Bij het toekennen van winningen wordt uitgegaan van de x- en y- coördinaat en bestaat de mogelijkheid om de winning te verdelen over 4 knooppunten zodat de zwaartekracht van de winning op de juiste locatie ligt (IPOSWEL); Het kan voorkomen dat drainage (DRN) en/of het niveau van de oppervlakkige af(st)roming (SOF) binnen eenzelfde modelcel onder het niveau van een waterpeil komt te liggen (bijv. bij het onderlopen van een uiterwaarde). De elementen die hier dan onder komen te liggen kunnen tijdelijk hun drainerende werking verliezen om weer geactiveerd te worden als het waterpeil zakt (ICONCHK); Intern wordt er door imodflow een minimale KD gehanteerd van 0.0 m 2 /dag en moet de C-waarde van de scheidende kleilagen tussen 1 en 1 miljoen dagen liggen.

57 Bijlage B 14/ Beschrijving bestanden in Run-Files Binnen IBRAHYM worden een tweetal Run-Files opgeleverd, een voor een stationaire simulatie en een voor een niet-stationaire simulatie. Hieronder volgt de weergave van de Run-File voor een stationaire simulatie: $DBASE$\USER\MODELS\ 19,19,1,1,1,1,0 1,0,0,0,0 150,50,0.001,10.0, , , , ,25.00,1500.0,1 ACTIVE MODULES 0 0!CAPSIM 1 0!BOUNDARY 1 1 1!GROUNDWATERHEAD 1 0!FLUX FRONT/RIGHT FACE 1 0!FLUX LOWER FACE 0 0!STORAGE 0 0!ANISOTROPY 1 0!WELLS 1 0!DRAINAGE 1 0!RIVERS 0 0!EVAPOTRANSPIRATION 0 0!GENERAL HEAD BOUNDARY 1 0!RECHARGE 1 0!OVERLAND FLOW 1 0!HORIZ.FLOW BARRIER 0 0!CONSTANT HEAD $DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB1.IDF MODULES FOR EACH LAYER 0,CAPSIM 19,IBOUND 1,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB1.IDF 2,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB2.IDF 3,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB3.IDF 4,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB4.IDF 5,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB5.IDF 6,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB6.IDF 7,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB7.IDF 8,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB8.IDF 9,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB9.IDF 10,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB10.IDF 11,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB11.IDF 12,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB12.IDF 13,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB13.IDF 14,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB14.IDF 15,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB15.IDF 16,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB16.IDF 17,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB17.IDF 18,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB18.IDF 19,1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB19.IDF 19,SHEAD 1,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L1.IDF 2,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L2.IDF 3,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L3.IDF 4,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L4.IDF 5,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L5.IDF 6,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L6.IDF 7,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L7.IDF 8,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L8.IDF 9,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L9.IDF 10,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L10.IDF 11,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L11.IDF 12,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L12.IDF 13,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L13.IDF 14,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L14.IDF 15,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L15.IDF 16,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L16.IDF 17,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L17.IDF 18,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L18.IDF 19,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\GEMIDDELD\25X25\HEAD_STEADY-STATE_L19.IDF 19,KD 1,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD1.IDF 2,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD2.IDF 3,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD3.IDF 4,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD4.IDF 5,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD5.IDF 6,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD6.IDF 7,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD7.IDF 8,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD8.IDF

58 Bijlage B 15/19 9,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD9.IDF 10,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD10.IDF 11,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD11.IDF 12,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD12.IDF 13,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD13.IDF 14,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD14.IDF 15,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD15.IDF 16,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD16.IDF 17,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD17.IDF 18,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD18.IDF 19,1.0,0.0,$DBASE$\KD-WAARDEN\VERSIE_11\WVP_KD19.IDF 18,C 1,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C1.IDF 2,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C2.IDF 3,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C3.IDF 4,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C4.IDF 5,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C5.IDF 6,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C6.IDF 7,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C7.IDF 8,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C8.IDF 9,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C9.IDF 10,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C10.IDF 11,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C11.IDF 12,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C12.IDF 13,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C13.IDF 14,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C14.IDF 15,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C15.IDF 16,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C16.IDF 17,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C17.IDF 18,1.0,0.0,$DBASE$\C-WAARDEN\VERSIE_8\WSP_C18.IDF 0,STORAGE 0,ANISOTROPIE PACKAGES FOR EACH LAYER AND STRESS-PERIOD 1, 0,Steady-State,1 87,WELLS 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L1.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L7.IPF 10,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L10.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGENING_PRN L11.IPF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_1.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_HORST_6.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRUINKOOL\L4_INFIL_BRUINKOOL.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRUINKOOL\L13_INFIL_BRUINKOOL.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRUINKOOL\L11_INFIL_BRUINKOOL.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L7.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BELGIE\GW_ONTTR_BE_L13.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L7.IPF 8,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L8.IPF 9,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L9.IPF 10,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L10.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\BRABANT\GW_BRABANT_L13.IPF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L1.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L3.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L6.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L13.IPF 14,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L14.IPF 15,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L15.IPF 16,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\DUITSLAND\GW_ONTTR_DU_L16.IPF

59 Bijlage B 16/19 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L7.IPF 9,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L9.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L12.IPF 17,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\LIMBURG\GW_ONTTR_LIMBURG_L17.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L2.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L7.IPF 8,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L8.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L13.IPF 14,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L14.IPF 15,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\GW_ONTTR_WML_L15.IPF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L1.IPF 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L2.IPF 3,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L3.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L7.IPF 8,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L8.IPF 9,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L9.IPF 10,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L10.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L13.IPF 14,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L14.IPF 15,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L15.IPF 16,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L16.IPF 17,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\NEUMANN\VERSIE_2\NEUMANN_L17.IPF 2,DRAINAGE 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\DRAINAGE\VERSIE_4\DRN-DCD.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\DRAINEREND\RIV_DRN_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\DRAINAGE\VERSIE_4\DRN-DEL.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\DRAINEREND\RIV_DRN_BOT.IDF 2,RIVERS (WDEPTH > 0) 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\MAAS\MAAS_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\MAAS\MAAS_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\MAAS\MAAS_BOT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_BOT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\MAAS\MAAS_FCT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_FCT.IDF 0,EVAPOTRANSPIRATION 0,GENERAL-HEAD-BOUNDARY 2,RECHARGE 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\GRONDWATERAANVULLING\VERSIE_40\RCH25.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\BEREGENINGEN\VERSIE_3\BEREGEN_GIFT.IDF 1,OVERLAND FLOW 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OVERLANDFLOW\VERSIE_5\AHN_OLF.IDF 74,HORIZON.FLOW BARRIER 2,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BX.GEN 2,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BE_VENLO.GEN 2,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_VIERSSEN.GEN 3,0.1,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BE.GEN ,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BE.GEN 3,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_ST_VENLO.GEN 3,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_VIERSSEN.GEN 3,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 3,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 4,0.1,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BE.GEN 4,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BE.GEN 4,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_PZWA_VENLO.GEN 4,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_VIERSSEN.GEN 4,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 4,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 5,0.1,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BE.GEN 5,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BE.GEN 5,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI_VENLO.GEN 5,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_VIERSSEN.GEN 5,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 5,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 5,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_TEGELEN.GEN 6,0.1,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BE.GEN 6,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_ST.GEN

60 Bijlage B 17/19 6,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI_VENLO.GEN 6,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_VIERSSEN.GEN 6,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 6,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 6,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUK_TEGELEN.GEN 7,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_SY.GEN 7,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_SY.GEN 7,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 7,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 8,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_SY.GEN 8,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_SY.GEN 8,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDE_BE.GEN 8,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 9,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_PZWA.GEN 9,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_PZWA.GEN 9,0.75,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 9,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 10,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_KI.GEN 10,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI.GEN 10,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 10,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 11,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_KI.GEN 11,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI.GEN 11,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 11,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 12,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_KI.GEN 12,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI.GEN 12,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 12,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 12,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\GANGELT.GEN 13,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_KI.GEN 13,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI.GEN 13,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 13,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 14,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_KI.GEN 14,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_KI.GEN 14,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 14,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 15,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BR.GEN 15,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BR.GEN 15,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HEERLERHEIDEBREUK_PZWA_KI.GEN 15,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\FELDBISS_BELGIE.GEN 16,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BR.GEN 16,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BR.GEN 17,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BR.GEN 17,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BR.GEN 18,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BR.GEN 18,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BR.GEN 19,0.001,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\HOOFDBREUKEN_BR.GEN 19,0.5,1.0,$DBASE$\BREUKEN\VERSIE_3\BREUKEN_BR.GEN 0,CONSTANT HEAD Voor een niet-stationaire simulatie verandert de Run-File als volgt: $DBASE$\USER\MODELS\ 19,19,1,1,1,1,0 1,0,0,0,0 150,50,0.001,10.0, , , , ,25.00,1500.0,1 ACTIVE MODULES 1 0!CAPSIM 1 0!BOUNDARY 1 1 1!GROUNDWATERHEAD 1 0!FLUX FRONT/RIGHT FACE 1 0!FLUX LOWER FACE 1 0!STORAGE 0 0!ANISOTROPY 1 0!WELLS 1 0!DRAINAGE 1 0!RIVERS 0 0!EVAPOTRANSPIRATION 0 0!GENERAL HEAD BOUNDARY 0 0!RECHARGE 1 0!OVERLAND FLOW 1 0!HORIZ.FLOW BARRIER 1 0!CONSTANT HEAD $DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB1.IDF MODULES FOR EACH LAYER 20,CAPSIM 1.0,0.0,$DBASE$\BOUNDARY\VERSIE_5\IB1.IDF 1.0,0.0,$DBASE$\landgebruik\VERSIE_3\lgnd.IDF 1.0,0.0,$DBASE$\Bodem\VERSIE_0\rootzone.IDF

61 Bijlage B 18/19 1.0,0.0,$DBASE$\Bodem\VERSIE_0\bodem.IDF 1.0,0.0,$DBASE$\grondwateraanvulling\versie_40\metestat.idf 1.0,0.0,$DBASE$\ahn\versie_3\mv_25.idf 1.0,0.0,$DBASE$\beregeningen\versie_3\beregen.idf 1.0,0.0,$DBASE$\beregeningen\versie_3\beregen_laag.idf 1.0,0.0,$DBASE$\capsim\VERSIE_2\nopp.idf 1.0,0.0,$DBASE$\capsim\VERSIE_2\SOPP.IDF $DBASE$\capsim\VERSIE_2\FACT_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\FADE_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\FILT_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\LUSE_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\METE_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\PARA_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\ROOT_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\TIME_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\UNSA_SIM.INP $DBASE$\capsim\VERSIE_2\CAPSIM.SIM De bergingscoëfficiënt is als constante factor voor iedere modellaag toegevoegd aan de Run-File. De bergingscoëfficiënt voor modellaag 1 wordt uiteindelijk door Capsim berekend! 19,STORAGE 1,1.0,0.0,0.15 2,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, ,1.0,0.0, De rest van de runfile is hetzelfde met uitzondering van de winningen die nu verwijzen naar een tijdsperiode van 2 weken waarin de mediane onttrekkingsgrootte van de betreffende locaties zijn opgenomen. 2,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L2.IPF 4,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L4.IPF 5,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L5.IPF 6,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L6.IPF 7,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L7.IPF 8,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L8.IPF 11,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L11.IPF 12,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L12.IPF 13,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L13.IPF 14,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L14.IPF 15,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\ONTTREKKINGEN\VERSIE_8\WML\ \GW_ONTTR_WML_L15.IPF Voor de waterlopen wordt er per halfjaar (zomer- en wintersituatie) naar een overeenkomstige map verwezen. Voor de Maas is er een invoer beschikbaar op een interval van twee weken. Wintersituatie: 2,RIVERS 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_BOT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_BOT.IDF

62 Bijlage B 19/19 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_FCT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\WINTER\WATERAANVOER\RIV_INF_FCT.IDF Zomersituatie: 2,RIVERS 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\ZOMER\WATERAANVOER\RIV_INF_COND.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\ZOMER\WATERAANVOER\RIV_INF_STAGE.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_BOT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\ZOMER\WATERAANVOER\RIV_INF_BOT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\MAAS_PEILEN\VERSIE_2\ \MAAS_FCT.IDF 1,1.0,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\OPPERVLAKTEWATER\VERSIE_10\ZOMER\WATERAANVOER\RIV_INF_FCT.IDF Tot slot is er bij een niet-stationaire simulatie een randvoorwaarde die in de tijd meebeweegt (zgn. constant-head boundary package, CHD). Hierbij wordt er verwezen naar een modeloplossing op een grovere resolutie (250x250) van het gehele modelgebied waarvoor de oplossing om de twee weken is opgeslagen. Met behulp van de FCT wordt er lineair geïnterpoleerd tussen twee opeenvolgende periode om een schatting voor de tussengelegen stijghoogte te krijgen. 38,CONSTANT 1,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L1.IDF 1,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L1.IDF 2,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L2.IDF 2,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L2.IDF 3,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L3.IDF 3,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L3.IDF 4,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L4.IDF 4,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L4.IDF 5,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L5.IDF 5,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L5.IDF 6,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L6.IDF 6,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L6.IDF 7,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L7.IDF 7,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L7.IDF 8,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L8.IDF 8,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L8.IDF 9,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L9.IDF 9,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L9.IDF 10,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L10.IDF 10,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L10.IDF 11,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L11.IDF 11,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L11.IDF 12,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L12.IDF 12,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L12.IDF 13,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L13.IDF 13,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L13.IDF 14,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L14.IDF 14,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L14.IDF 15,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L15.IDF 15,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L15.IDF 16,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L16.IDF 16,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L16.IDF 17,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L17.IDF 17,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L17.IDF 18,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L18.IDF 18,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L18.IDF 19,0.235,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199403\HEAD_ _L19.IDF 19,0.765,0.0,1.0,0.0,$DBASE$\RESULTATEN\VERSIE_67\NIET-STATIONAIR\250X250\199404\HEAD_ _L19.IDF

63 Bijlage C 1/7 C Het concept van het AHN Filter in het model Limburg Inhoudsopgave 1.1 Introductie AHN-Filter Stap 1: Inlezen Stap 2: Traceren maaiveld Stap 3: Traceren meren Stap 4: Traceren - sloten Stap 5: Interpoleren Stap 6: Upscaling Filter Ontbrekende delen Gefilterd maaiveld Introductie Het AHN (Algemeen Hoogtebestand Nederland) is een digitaal bestand dat de maaiveldhoogte representeert. Dit bestand is verkregen door middel van laseraltimetrie vanuit een vliegtuig. Laseraltimetrie is gebaseerd op het meten van het tijdsverschil tussen uitgaande en inkomende (laser)lichtpulsen. Door verschillende verstoringen (reflecties op spiegelende oppervlakken, volledige absorptie van de lichtpuls) is het AHN bestand niet volledig vlakdekkend en bevat het gebieden waar geen maaiveldhoogte bepaald is. Dit zijn over het algemeen grotere open waterlocaties en spiegelende oppervlakken, waar de lasersignalen worden verstoord door spiegelingen (figuur 1). Alleen direct onder het vliegtuig zijn de signalen in dat geval in een smalle band op te vangen. Ten behoeve van een hydrologische modellering is het niet gewenst om maaiveld objecten (huizen, viaducten, bomen, etc.) in het hoogte bestand te hebben. Bovendien is het zo dat niet overal een maaiveldshoogte aanwezig is (spiegelende oppervlakken geven niet altijd een (correcte) hoogte). Ten behoeve van een vlakdekkend maaiveld is bij TNO een filtermethode ontwikkeld. De methode heeft als resultaat twee bestanden, te weten: 1. bestand met maaiveldhoogten, wat is samengesteld uit: a. gefilterde maaiveldhoogten (zonder huizen, bomen, auto s, etc.) b. geïnterpoleerde gegevens op plaatsen waar geen gegevens beschikbaar zijn (de zgn. no-data waarden) c. de waterbodemhoogte ter plaatse van watervlakken met bekende waterbodemhoogte (ligging uit TOP10 vlakken en lijnen) d. de 5 percentiel waarde van het AHN op watervlakken/-lijnen zonder bekende waterbodemhoogte (hiermee wordt een minimumwaarde verkregen met geringe kans op uitschieters) 2. bestand met geschatte waterpeilen voor de locaties in het TOP10 vlakken en lijnen bestand. Naast het AHN bestand wordt ook het TOP10-vector bestand gebruikt in de filtering. De informatie over oppervlaktewater uit dit vectorbestand is omgezet naar een

64 Bijlage C 2/7 oppervlaktewaterbestand (5x5 meter) dat alleen de watervoerende elementen beschrijft. Hierin zijn een aantal groepen onderscheiden (zie figuur 2): 1. sloten; 2. greppels, 3. stuwen/sluizen; 4. rivieren/beken 5. kanalen; 6. meren. Ieder van deze groepen heeft binnen het filterproces een andere uitwerking op de bepaling van haar waterpeil. Dit wordt hieronder beschreven. Figuur 2: TOP10 vector waarbij de sloten (paars) en de meren (groen) zijn weergegeven. Figuur 1: AHN presentatie van hetzelfde gebied als in figuur AHN-Filter Het AHN filter bepaalt op basis van het AHN grid en het TOP10-vector grid een hydrologisch maaiveld (HSURF) en een waterpeil voor oppervlaktewater elementen (HWL). Dit filter bestaat uit een aantal stappen en gedefinieerde criteria [in de tekst weergegeven als: CRIT] die hieronder opvolgend beschreven worden. De criteria zijn bewust apart aangegeven, omdat hierin ruimte ligt om de methode te optimaliseren of aan te passen Stap 1: Inlezen Aangezien de afmetingen van het AHN en TOP10-vector grid te groot zijn om in 1 keer te filteren wordt de filtering in overlappende banden uitgevoerd. Hierbij wordt telkens een band van 8000 rijen [CRIT] (dit is gelijk aan 8.000*5m=40km) bij het totaal aantal kolommen (32.676) uit de basis bestanden gelezen. Hierbij wordt telkens rekening gehouden met een overlap van 500 rijen [CRIT] (dit is gelijk aan 500*5m) Stap 2: Traceren maaiveld In deze stap worden gebieden gekarakteriseerd die vlak zijn en gebieden die uit het maaiveld steken. Gebieden worden als vlak gedefinieerd als twee naastliggende gridcellen in het AHN bestand minder dan 0,50 m in hoogte verschillen [CRIT]. Daarnaast wordt geëvalueerd of een vlak terrein gedeelte als een lokale depressie of verhoging kan worden gezien. Hiervoor wordt een gebied beschouwd van m 2 (11 rijen x 11 kolommen [CRIT]) rondom de huidige lokatie. De procedure bepaalt of het maaiveld op deze lokatie toebehoort aan de 30% laagste waarden binnen de 11x11

65 Bijlage C 3/7 cellen [CRIT] (depressie) of behoort tot de 10% hoogste waarden binnen de 11x11 cellen [CRIT] (verhoging). Als het totale vlakke terreingedeelte meer dan 10,000 cellen [CRIT] beslaat dan wordt het herkend als maaiveld. Is het een kleiner gebied, dan wordt het gebied aangemerkt als potentieel maaiveld dat in een later stadium (Stap 5) nog maaiveld kan worden. Dit betreft bijvoorbeeld platte daken van huizen en gebouwen of juist kleine percelen omgeven door sloten (Figuur 3). Figuur 3: Bepaling van gebieden die maaiveld (groen), potentieel maaiveld (oranje), lokale depressies (blauw) en verhogingen (licht blauw) en overig (rood) representeren na Stap 2 Traceren maaiveld Stap 3: Traceren meren Bij de bepaling van peilen in meren wordt uitgegaan van het TOP10 oppervlaktewaterbestand. Aangezien kanalen en rivieren in dit TOP10-vector grid bestand ook binnen de TOP10 code 2 vallen, moeten deze meren eerst worden herkend. Een automatisch algoritme heeft zoveel voordelen als nadelen zodat de toekenning van meren in het TOP10 vector bestand veelal handwerk is. Vervolgens wordt het peil in het meer vastgesteld op een vaste waarde voor het gehele meer. Dit is de 5 percentielwaarde van de AHN waarden binnen het meer [CRIT]). Deze peilen komen in het waterpeilenbestand HWL Stap 4: Traceren - sloten Als laatste worden de sloten, beken en rivieren behandeld. Voor iedere cel gekarakteriseerd als waterloop, wordt het waterpeil geschat door in de omgeving van de waterloopcel over aangrenzende waterlopen te speuren naar het 5-percentiel [CRIT]. De zoekradius is 100 meter en 1000 voor de kanalen [CRIT]. Opgemerkt dient te

66 Bijlage C 4/7 worden dat het zoeken naar peilen alleen binnen gelijke codering geschiedt. Indien we zoeken naar het waterpeil voor sloten (code is bijvoorbeeld 1) dan zoekt het filter alleen over waterpeilen die gelijk zijn aan de code voor sloten. Tevens treedt de codering voor stuwen/sluizen op als barriere. De uiteindelijk waterpeilen komen in het waterpeilenbestand HWL. Figuur 4: Bepaling van gebieden die maaiveld (licht blauw), potentieel maaiveld (groen), lokale depressies (paars) en verhogingen (blauw), rood (sloten/meren uit TOP10-vector) en overig (geel) representeren na Stap 3 Traceren meren Stap 5: Interpoleren Uiteindelijk willen we in iedere cel een maaiveldhoogte krijgen. Voor alle cellen welke na stap 3 (Figuur 4) gemarkeerd zijn als maaiveld wordt het AHN genomen. Voor de gebieden die na stap 3 niet gemarkeerd zijn als maaiveld, wordt een HSURF-waarde bepaald door te interpoleren vanaf locaties die wel zeker maaiveld zijn. Dit mag maximaal over 10 cellen. Vervolgens worden deze gebieden gladgemaakt, door het gemiddelde van omliggende cellen te gebruiken. Na deze interpolatie worden voor alle gebieden die dan nog steeds geen maaiveld zijn gekeken in hoeverre hun waarde in het AHN afwijkt van HSURF. Indien dit minder is dan 0.50 m [CRIT] dan worden deze gebieden alsnog gekenmerkt als maaiveld. Anders wordt de interpolatie en het glad maken herhaald. Dit gebeurt net zolang tot van alle cellen een maaiveldwaarde bekend is Stap 6: Upscaling Filter De laatste stap is het opschalen naar de modelschaal van het maaiveld (HSURF) en de waterlooppeilen (HWL). Hiervoor wordt de mediane [CRIT] waarde bepaald van alle punten uit HSURF, die binnen de opgeschaalde cel vallen (Figuur 5, Figuur 6). Er

67 Bijlage C 5/7 wordt opgeschaald van 5x5 naar 25x25. Dit betekent dus dat de mediane waarde van 25 cellen wordt bepaald. Figuur 5: Maaiveld (HSURF) 5x5 presentatie van het gebied. Waterpeilen (HWL) presentatie ditzelfde gebied (rechts). Figuur 6: Maaiveld (HSURF) 25x25 presentatie van het gebied. Waterpeilen (HWL) presentatie ditzelfde gebied (rechts). 1.3 Ontbrekende delen Regelmatig komt het voor dat de modelgrens groter is dan de grens van de beschikbare vlakdekkende gegevens zoals AHN, bodem en landgebruik, zoals gedeelten van het modelgebied dat gelegen is in het buitenland. Deze gebieden zijn aan te vullen met hoogtegegevens afkomstig van: - DHM (vergelijkbaar met AHN, resolutie 100 meter, - SRTM (wereldwijde hoogte data, nauwkeurigheid enkele meters, resolutie 90 meter, (Google Earth KML file op deze site te vinden, zodat ontsluiting op gemakkelijke wijze mogelijk is))

68 Bijlage C 6/7 Binnen projecten is een veel toegepaste methode om de randen waar de aansluiting plaats vindt tussen SRTM en AHN 10 cellen aan weerszijden van de grens te verwijderen. Figuur 7: Actueel Hoogte bestand Nederland en SRTM Duitsland als twee aparte bestanden met hoogtegegevens. Binnen bovenstaande witte rand (geen gegevens) is het mogelijk om voor een geleidelijke overgang te zorgen door de cellen zonder gegevens te interpoleren. Het resultaat wordt in onderstaande figuur weergegeven. Figuur 8: AHN en SRTM als een bestand waarbij cellen zonder gegevens zijn geïnterpoleerd tussen beide bestanden.

69 Bijlage C 7/7 1.4 Gefilterd maaiveld Figuur 9: Resultaat van de AHN-filtering gecombineerd met buitenlands maaiveld.

70 Bijlage D 1/12 D Het concept van het lagenmodel in het model Limburg Inhoudsopgave 1.1 Aanpak Lagenmodel Parametrisatie Literatuur Aanpak De schematisatie van de geometrie van de ondergrond (modelgebied x: , y: ) is opgezet vanuit de diepteligging van de goed en slecht doorlatende lagen: De grensvlakken van de klei- en andere slecht doorlatende lagen zijn binnen het gekozen modelgebied voorbewerkt en vervolgens gecombineerd; De grensvlakken van de watervoerende pakketten zijn aangemaakt uitgaande van de ligging van de slecht doorlatende lagen en de geologische formatiegrenzen, waarbinnen de watervoerende lagen zich bevinden. Bij de interpolatie van de kleilagen is rekening gehouden met de diepteligging van de geologische grensvlakken (de formatiegrenzen). Interpolatie over deze grenzen is niet mogelijk. Hiermee wordt ook bereikt dat lagen kunnen ophouden bij breuken. De interpolatie en combinatie van de grensvlakken is uitgevoerd met specifiek hiervoor ontwikkelde software. Uitgangspunten gebruikt bij het aanmaken van het lagenmodel: Een modellaag wordt samengesteld uit een doorlatend gedeelte (watervoerende laag) en een slecht doorlatend gedeelte (scheidende laag); Maak zoveel mogelijk onderscheid tussen de verschillende kleilagen, dat wil zeggen schematiseer de kleilagen in aparte modellagen; Schematiseer de deklaag als modellaag 1 met een dun watervoerend gedeelte aan de bovenzijde; Selecteer de bovenzijde van de Boomse klei als ondoorlatende basis in de Roerdalslenk; Selecteer de bovenzijde van de formatie van Breda als ondoorlatende basis buiten de Roerdalslenk. Samenvattend is de ondergrond schematisatie samengesteld uit de gegevens die onttrokken zijn van (zie figuur 1 voor de ligging van de modellen): 1. DINO kartering van de deklaag tot de onderkant van de eerste kleilaag in de Boxtel formatie; 2. Geologisch model van Limburg (REGIS V2 Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem); 3. Grondwatermodel van het Duitse deel van de Roerdal Slenk, Rurscholle model, zie figuur 5 (Bachmann, 2005); 4. Grondwatermodel van het Duitse deel van de Venlo Schol, Venloscholle model;

71 Bijlage D 2/12 5. Zandmaas en Grensmaas model van Royal Haskoning; 6. Vlaams Grondwater Model (Meyus et. al., 2000); 7. Geologische beschrijving van de diepere geologische formaties in de Roerdal Slenk (de Rooij, 2000) Venloschollemodel 2. Rurschollemodel 3. Vlaams grondwatermodel (gedeelte) 4. Slenk model 5, 6, 7. Zandmaasmodellen 8. Grensmaasmodel 9. Waterdoelenmodel Figuur 1 Ligging van de gebruikte bestaande grondwatermodellen. De bovenstaande volgorde is maatgevend geweest bij de samenstelling van het aaneengesloten model. In dit proces zijn de verschillende gekarteerde eenheden tussen de verschillende bronnen zo goed als mogelijk aan elkaar gekoppeld op basis van hun overeenkomende diepteligging en laterale verbreiding. De koppeling van de laaggegevens wordt weergegeven in het overzicht in figuur 4. De parametrisatie van de modellagen is gebaseerd op de beschikbare gegevens behorende bij de verschillende gegevensbronnen: REGIS: geen ruimtelijke gegevens, k-waarde ervaringstabel van de hydrogeologische eenheden (de parametrisatie van de hydrogeologische eenheden in Limburg was pas eind 2006 gereed en was niet beschikbaar tijdens de modelbouwfase); Grondwaterplan Limburg: pompproefgegevens; Rurscholle grondwatermodel: ruimtelijke kd- en C-waarden van de modelelementen;

72 Bijlage D 3/12 Venloscholle grondwatermodel: ruimtelijke kd- en C-waarden van de modelelementen; Zandmaas en Grensmaas grondwatermodellen: ruimtelijke kd- en C-waarden van de modelelementen; Vlaams Grondwatermodel: geen ruimtelijke gegevens, k-waarde tabel. De parametrisatie van de deklaag is uitgevoerd uitgaande van de DINO boorgegevens. De werkwijze is beschreven in bijlage E. De ruimtelijke gegevens van de k-waarden zijn gecombineerd met de geometrie van het lagenmodel en hieruit zijn de doorlaatvermogens van de watervoerende pakketten en de weerstanden van de slecht doorlatende lagen afgeleid. 1.2 Lagenmodel Het lagenmodel bestaat in totaal uit 19 lagen (tabel 1). In de Roerdalslenk zijn alle lagen aanwezig. Buiten de Roerdalslenk zijn 6 lagen volledig aanwezig en zijn lagen 7-11 alleen met een kleine verbreiding aanwezig. Op basis van tabel 1 zijn een paar algemene opmerkingen te maken: 1. De hydrologische basis (dat is de aanname dat de betreffende geohydrologische afzetting (klei, veen, bruinkool o.i.d.) dermate ondoorlatend is voor grondwater, dat verondersteld wordt, dat hierover geen of een verwaarloosbare hoeveelheid grondwater stroomt) wordt gevormd door: Venlo Slenk: de bovenkant van de Formatie van Breda (een glauconiet houdend zand/klei mengsel). Een belangrijke reden hiervoor is dat er op dit moment geen kartering tot onze beschikking staat voor de lagen dieper dan de Breda 1 (deze informatie is er wel voor het Duitse deel uit het Venloscholle model). Roerdal Slenk: de bovenkant van de Formatie van Rupel/Boom (een zeer slecht doorlatende kleilaag). 2. Er is in het buitengebied (Duitsland en België) geen sprake van een deklaag; de Peize/Waalre kleien dagzomen hier en/of liggen dicht aan het oppervlak; 3. Aaneengesloten kleilagen (dieper dan de Stamproy zanden) komen alleen in de Roerdal Slenk voor; 4. Het aantal relevante kleilagen bedraagt in de Roerdal Slenk 20 en in de Venlo Slenk 6; 5. Het gehele modelgebied wordt gedomineerd door complexe breuksystemen die de gehele geohydrologische opbouw trapsgewijs laat verlopen in zuid-noord richting. Hierdoor ontstaan grote sprongen in de diepteligging van de kleilagen. Daarnaast zijn er een aantal punten te noemen die het tot stand laten komen van een consistent aaneengesloten geohydrologisch model bemoeilijkten: 1. De naamgeving van gekarteerde kleilagen is tussen de verschillende geologische diensten (RGD, Duitsland en Vlaanderen) niet eenduidig. In delen van Duitsland ten noorden van de Roer is bijvoorbeeld de Peize/Waalre klei ten onrechte aangeduid als Reuver-klei maar ten zuiden van de Roer behoort de betreffende klei wel tot de Reuver; 1 In de praktijk wordt er al grondwater onttrokken aan deze formatie. Opname van deze laag in het grondwatermodel is mogelijk in een volgende modelversie, nadat informatie over de diepteligging en de hydraulische eigenschappen beschikbaar is gekomen.

73 Bijlage D 4/12 2. REGIS heeft meer kleilagen onderscheiden in de Kiezeloöliet Formatie dan België en Duitsland. België heeft bijvoorbeeld alleen de Brunssum kleien gekarteerd terwijl Duitsland een aantal kleilagen nabij de Nederlandse grens bewust niet uitgekarteerd heeft, aangezien deze niet belangrijk waren voor hun model; 3. Vlaanderen markeert de zuidgrens van de Roerdal Slenk met een andere breuk dan de Feldbiss-breuk, die in REGIS wordt gehanteerd. De Feldbissbreuk is bovendien moeilijk te volgen in België. Tabel 1 Laagindeling model Limburg. Buiten Roerdalslenk Roerdalslenk Wvp 1 FREATISCHE TOPLAAG Wsp 1 Hl-C/Bx-k1/Be-k1 Hl-C/Bx-k1 Wvp 2 BOXTEL/STERKSEL/WAALRE/BEEGDEN ZANDEN Wsp 2 Be-k1 Bx-k2 Wvp 3 BOXTEL/STERKSEL/WAALRE/BEEGDEN ZANDEN Wsp 3 Wa-k1/ Sy-k1 Be-k1/ St-k1 Wvp 4 BEEGDEN/STERKSEL/WAALRE ZANDEN Wsp 4 Ki-k1 Be-k2 Wvp 5 BEEGDEN ZANDEN Wsp 5 Ki-k2 St-k1 Wvp 6 STERKSEL ZANDEN Wsp 6 Br-k1 Sy-k1 Wvp 7 STAMPROY ZANDEN Wsp 7 Sy-k2 Wvp 8 STAMPROY ZANDEN Wsp 8 Sy-k3 Wvp 9 WAALRE ZAND/GRIND Wsp 9 Wa-k1/ Wa-k2 Wvp 10 BELFELD GRIND/ZAND Wsp 10 Ki-k1/Ki-k2 Wvp 11 SCHINVELD ZANDEN Wsp 11 Ki-k2 Wvp 12 ZANDEN VAN PEY Wsp 12 Ki-k3 Wvp 13 WAUBACH ZANDEN Wsp 13 Ki-k4 Wvp 14 WAUBACH ZANDEN Wsp 14 Ki-k5/Ki-k6/Gw-br Wvp 15 WAUBACH ZANDEN Wsp 15 Br-k1 Wvp 16 INDEN ZANDEN Wsp 16 Fr-br Wvp 17 HEKSENBERG Wsp 17 Mk-br Wvp 18 KOLN-ZANDEN Wsp 18 Br-k2/Vh-k

74 Bijlage D 5/12 Wvp 19 BASIS ZANDEN VAN VOORT FORMATIE VAN RUPEL Wvp = watervoerend pakket Wsp = slechtdoorlatend deel BASIS = geohydrologische basis Rekening houdend met deze punten zijn er bij de vervaardiging van het geohydrologische model de volgende keuzes gemaakt: 1. Voor zover kleilagen door REGIS zijn uitgekarteerd zijn deze maatgevend. Deze kleilagen zijn tot een zone van 5 kilometer in Duitsland/België geëxtrapoleerd. Hierbij is rekening gehouden met de laterale verbreiding van de breuksystemen waardoor de sterke verticale sprongen in kleilagen behouden bleven. Er kunnen zich hierbij twee situaties voordoen: De kleilaag zal uitwiggen als er geen overeenkomende kleilaag in het buurland werd aangetroffen; of De kleilaag wordt aangesloten op een overeenkomende kleilaag in het buurland. 2. De diepere kleilagen (Formatie van Breda en dieper) zoals deze voorkomen in het Rurscholle model zijn maatgevend in het Nederlands deel voor zover het Duitse model reikt omdat deze gegevens recenter zijn dan de kartering uit het TNO-rapport van de Roerdal Slenk (de Rooij, 2000); 3. De berekening van de hypothetische grensvlakken (dit zijn denkbeeldige grensvlakken die de verschillende kleilagen verbinden en daarmee watervoerende pakketten scheiden), zijn noodzakelijk voor een continu model. Ze zijn zodanig berekend dat: rekening gehouden wordt met de geologische verbreiding van de formatie waartoe de betreffende kleilaag behoort. Het hypothetische grensvlak moet hier in ieder geval tussen liggen. Op deze wijze vertegenwoordigen ze de zandige fractie van de geologische formatie het meest optimaal. Buiten de geologische verbreiding en voor het deel van het model in het buitenland is deze begrenzing niet mogelijk; rekening gehouden wordt met de ligging van breuken zodat ook sprongen ontstaan in de hypothetische grensvlakken; hypothetische grensvlakken elkaar niet mogen snijden en veelal, daar waar mogelijk, op elkaar liggen. 4. Er zijn een aantal kleilagen samen genomen: als deze voornamelijk lateraal voorkomen. Concreet is dit toegepast op de: a. kleien van de Peize/Waalre Formatie k1+k2; b. kleien van de Formatie van Breda Br-k1 samen met de Garzweiler bruinkool Vi-b1. als er geen of een dunne zandige laag tussen beide voorkomt. Dit is toegepast voor: a. de kleien van de Veldhoven Formatie Vh-k1 die direct onder de onderste zanden/kleien van de Formatie van Breda liggen (Br-k2); b. Kiezeloöliet k5 + Kiezeloöliet k6, temeer omdat het Rurscholle model hier ook geen onderscheidt in heeft gemaakt en hierdoor de aansluiting beter is; 5. De watervoerende pakketten zijn samengenomen waarbij het bovenste en onderste grensvlak gelijk is gesteld aan:

75 Bijlage D 6/12 Maaiveld (DLD/België) a. Roerdal Slenk: Deklaag, Bx-k1, Bx-k2, Be-k1, Be-k2, St-k1 b. Venlo Slenk: Deklaag, Bx-k1, Bx-k2, Be-k1, Be-k2, St-k1, Kd-k1, Kd-k2, Kd-k3 Hydrologische basis (DLD/NL/België) a. Roerdal Slenk: Ru-k1 b. Venlo Slenk: Ki-k3, Ki-k4, Ki-k5, Ki-k6, Br-k1, Vi-01, Vi-02, Brk2 6. De minimale dikte van het eerste wvp is gesteld op 1 meter; Figuur 2 NW-ZO doorsnede door het lagenmodel van de Roerdal Slenk.

76 Bijlage D 7/12 Figuur 3 ZW-NO doorsnede door het lagenmodel van de Roerdal Slenk. 1.3 Parametrisatie De bepaling van de doorlaatfactoren (k-waarden, eenheid meter/dag) is uitgevoerd per gebied: Nederland REGIS v2: Voor Limburg/Brabant zijn er nog geen digitale ruimtelijke gegevens beschikbaar. Wel is een ervaringstabel met k-waarden beschikbaar voor de verschillende formaties. De waarden uit deze tabel zijn toegepast. Zandmaas en Grensmaas: kd-waarden van de Maasgrinden zijn uit deze modellen overgenomen Grondwaterplan Limburg: kd-waarden van pompproeven zijn overgenomen in de Roerdal Slenk Venloscholle model Het Venloscholle model bestaat uit een 7-tal watervoerende pakketten (Leiters) en een 6-tal scheidende pakketten (Stauers). Hiervan is een digitaal ruimtelijk beeld van de k-waarden beschikbaar. Rurscholle model Het Rurscholle model bestaat uit een 9-tal watervoerende pakketten (Leiters) en een 8-tal scheidende pakketten (Stauers). Hiervan is een digitaal ruimtelijk beeld van de k-waarden beschikbaar. België De hydraulische eigenschappen van de lagen zijn beschikbaar als puntparameters en regioparameters. De puntparameters zijn afkomstig van pompproeven. De regioparameters zijn algemener en gelden voor een bepaalde formatie of een regio. Er is geen ruimtelijke verdeling van de kh-waarden beschikbaar.

77 Bijlage D 8/12 De resultaten van de parametrisatie zijn weergegeven als de kd- en C-waarden van de 19 modellagen in figuur Literatuur Bachmann D., Becker B., van Linn A., 2005, Aufbau und Kalibrierung des Grundwassermodells Rurscholle, Abschlussbericht, RWTH Aachen Meyus, Y., Batelaan, O., De Smedt, F., 2000, Concept Vlaams Grondwater Model (VGM), Deelrapport, Vakgroep Hydrologie en Waterbouwkunde, VU Brussel de Rooij, R., 2000, A hydrogeological schematisation of the Roer Valley Graben, TNO, NITG A

78 Bijlage D 9/12 Tabel 2 Gemiddelde k-waarden nabij de NL-grens met Duitsland. WVP WSP Bruin- Kool Formatie Modellaag Rur- Scholle Venlo- Scholle K-waarden (m/dag) Min. Max. 1 1 Holoceen / Boxtel k Boxtel k Beegden k Beegden k Sterksel k Stamproy k Stamproy k Stamproy k3 8 9 Leiter Waalre 9 (mist?) (onvolledig) 0.2 e Stauer 1 10 Leiter 1 Leiter Reuver/Venlo Stauer 1 Stauer Schinveld Zanden Leiter 2 Leiter Bovenste Brunssum Stauer 2 Stauer Zanden van Pey Leiter Onderste Brunssum Stauer Waubach Zanden 13, 14, Leiter 4 Leiter Kiezeloöliet k4 15 Stauer Leiter Garzweiler Stauer 5 Stauer Leiter 6 Leiter Frimmersdorf Stauer 6 Stauer Heksenberg Zanden Leiter 7 Leiter Morken Stauer 7 Stauer Köln Zanden Leiter Veldhoven Stauer Köln Zanden 19 Leiter

79 Bijlage D 10/12 Chrono stratigrafie KWARTAIR PLIOCEEN PLEISTOCEEN HOLO CEEN Geologische eenheid Formatie / Laagpakket Antropogeen + Holoceen (Naaldwijk, Nieuwkoop, Echteld) Boxtel ( / Schimmert) Kreftenheye ( / Wijchen) Beegden ( / Rosmalen) Kreftenheye ( / Zutphen, / Twello) Drente ( / Uitdam, / Gieten) gecombineerde gestuwde afzettingen Urk Sterksel Stramproy gecombineerde Peize en Waalre Maassluis Kiezeloöliet REGIS Grondwater Grondwater Grondwater Grondwater Hydrogeol. model model model MODEL Brabant Limburg Opmerkingen model Vlaanderen code Opmerkingen Opmerkingen Schicht nr. Stratigrafie Duitsland eenheid schema Slenk Rurscholle Venloscholle 20 Anthropogene Bildungen HL-C en BX vormen samen de HL-C 1 (deklaag) deklaag. Deklaag weerstand is 19a Talterrassen apart bepaald uit ondiepe boringen. BXSC-k1 Ten zuiden van de Feldbiss BX-z1 BX-k1 BX-z Nierderterrassen BX-k2 BX-z3 3 KR-z1 zeer kleine voorkomens (JH) KRWY-k1 niet apart gekarteerd KR-z2 18 Mittelterrassen KR-k1 zeer kleine voorkomens (JH) KR-z3 BE-z1 17 Obere mittelterrassen BERO-k1 niet binnen modelgebied BE-k1 BE-z Jüngere Hauptterrassen BE-k2 BE-z3 KR-z5 +5km +5km KR-z6 DR-z1 zeer kleine voorkomens, wordt niet DRUI-k1 gekarteerd voor L (JH) DR-z2 DR-z3 DT-c 5 gemodelleerd als watervoerend UR-z1 ST-z1 r_o15 (r_u15 ST-k1 Zonder basis niet gebruiken 15 Waalschicht ontbreekt) ST-z2 6 SY-z1 SY-k1 AQT 1A top SY-z2 7 SY-k2 14 Ältere Hauptterrassen SY-z3 8 SY-k3 SY-z4 PZWA-z1 9 WA-k0 alleen W Br (JH) PZWA-z2 WA-k1 olf13 / ulf 13 PZWA-z3 Goede aansluiting zuidzijde, WA-k2 Tegelen AQT1A basis r_013 / r_u13 13 Tegelen Schichten slechte aansluiting noordzijde PZWA-z4 PZWA-z5 Belfeld, niet binnen Limburgs WA-k3 AQT1B 12 Prätegelen Schichten modelgebied PZWA-z6 PZWA-z7 10 PZWA-z8 MS-z1 MS-C slenk Brabant (JH) MS-k1 slenk Brabant (JH) MS-z2 MS-k2 slenk Brabant (JH) MS-z3 KI-z E Reuverton C KI-k1 11C Reuverton B Venlo klei / Reuver klei AQT 1C r_o11 / r_u11 goede aansluiting o11e/ u11e KI-z2 Schinveld zanden (niet in Belgie) Brunssum I 212 KI-k2 Bovenste Brunssum 9C AQT 2A r_o9c / r_u9c matige aansluiting o11c / u11c goede aansluiting Oberer Rotton KI-z3 Zanden van Pey 9B 12 Zand van Pey 213 KI-k3 Onderste Brunssum Brunssum II 214 9A AQT 2B r_o9a / r_u9a matige aansluiting Unterer Rotton KI-z4 13 Hauptkies-Serie, KI-k4 Alleen in centrale deel v. d. Slenk r_o7f / r_u7f 8 Übergangsschichten KI-z5 14 Afzettingen van Waubach Zand van Waubach 215 KI-k5 Alleen in centrale deel v. d. Slenk r_o7b/ r_u7b KI-z6 14 KI-k6 KI-z7 15 TERTIAIR PALEOCEEN OLIGOCEEN MIOCEEN KRIJT OO-z1 1e kleilaag, c ~ ; Kh ~5, OO-C voorlopig bij SDL Oosterhout OO-k1 alleen W Br (JH) OO-z2 Zand van Mol 230 OO-k2 alleen W Br (JH) OO-z3 BR-z1 BR-k1 Zand van Diest 252 AQT 3A,C r_o7e / r_u7e 7 Inden Schichten BR-z2 Zand van Bolderberg 253 v_o6e v_u6e ontbreekt 6E Flöz Garzweiler bruinkool, ten z. van de Feldbiss AQT 3B r_o6e / r_u6e Garzweiler bruinkool (Gw-br) Breda v_o6c / v_u6c Niet gebruiken 6Cb, 6Ca Flöz Frimmersdorf Ville VI-b1 16 AQT 3B,4A r_o6c / r_u6c Frimmersdorf bruinkool (Fr-br) BR-z3 17 Heksenberg VI-b2 bruinkool, ten Ville z. van de Feldbiss AQT 4B,5A r_o6a / r_u6a Morken bruinkool (Mo-br) v_o6a / v_u6a Niet gebruiken 6A Flöz Morken I BR-z4 18 Vh-k Veldhoven klei AQT 5B Veldhoven Vo 19 Voort zanden RU-z1 Boomse klei, ten zuiden van de RU-k1 BASIS Boom aquitard 301 AQT 5C feldbiss Rupel RUBO-k1 302 ( / Boom) RU-z2 303 RU-k2 304 RU-z3 Tongeren TOGO-k1 ten zuiden van de feldbiss r_o1 / r_u1 01 Ratheimer Schichten TO-z1 ( / Goudsberg, TOZEWA-k1 / Zelzate/Watervliet) TO-z2 DO-z1 Dongen DOAS-k1 alleen Vlaanderen/Zeeland (JH) AQT 6 ( / Asse, / Ieper) DO-z2 DOIE-k1 alleen Vlaanderen/Zeeland (JH) Landen LA-C voorlopig slecht doorlatend AQT 7 verweringsleem (eerder slecht Heyenrath HT-C doorlatend) Houthem HO-q kalksteen Maastricht MT-q kalksteen Gulpen GU-q kalsteen/complex, aquifer voorlopig Vaals VA-C Basis ZL Aken AK-C Basis ZL CARBOON Toelichting: MODEL schema REGIS Vlaanderen Slenk Rurscholle Venloscholle Laagindeling van het grondwatermodel Limburg Hydrogeologische eenheden uit REGIS Laaggegevens Vlaams Grondwater Model (VGM) gebaseerd op de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV) Laaggegevens uit de hydrogeologische schematisatie van de Slenk Graben (de Rooij, 2000) Laagegevens uit het grondwatermodel Rurscholle (RWTH, 2005) Laagegevens uit het grondwatermodel Venloscholle watervoerende laag scheidende laag Figuur 4 Stratigrafie en hydrogeologische indeling van modelinvoer van het grondwatermodel Limburg.

80 Bijlage D 11/12 Figuur 5 Rurscholle (r) en Venloscholle (v) modellen: geologische opbouw (tabel meegeleverd met de modeldata).

81 TNO-rapport 2007-U-R0193/B Figuur 6 kd en c-waarden. Bijlage D 12/12

82 Bijlage E 1/6 E Het concept van de deklaagweerstand in het model Limburg Inhoudsopgave 1 Achtergrond Uitwerking Opmerkingen Resultaten Achtergrond De deklaagweerstand is bepaald voor het model Limburg voor de beheersgebieden van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas (binnen de Roerdalslenk). De c-waarde van de deklaag is berekend, gebaseerd op de boorinformatie die in de DINO database beschikbaar is. 2 Uitwerking De gevolgde procedure is als volgt: 1. Het ondervlak en het bovenvlak van de deklaag zijn bepaald aan de hand van respectievelijk de onderkant van eenheid BX-k-1 (de eerste kleilaag in de Boxtel, zoals die in het geologische DGM-model van TNO is berekend) en het maaiveld. De verbreiding en de top van de eenheden zijn afkomstig van de laatste stand van zaken van de kartering zoals die in het kader van Regis-II wordt uitgevoerd. 2. Als alternatief is tevens een berekening uitgevoerd voor het geval dat de eenheid BX-k-2 (de tweede kleilaag in de Boxtel, die aan de basis van de Formatie van Boxtel voor kan komen) ook bij de deklaag wordt gerekend. Hiervoor is echter niet gekozen vanwege de aanwezigheid in de Peel van een significant dik zandpakket van maximaal 11 meter tussen beide Boxtel-kleilagen. 3. Alle boringen in de DINO database die voorkomen tussen de coördinaten x: en en de y- coördinaten: en zijn gesneden met het maaiveld en de voorkomende geologische formaties in het gebied; dit zijn de Formatie van Boxtel en de Holocene formaties. Het ondervlak is de basis van de Formatie van Boxtel, de Formatie van Boxtel minus eenheid BX-k-2 of de Holocene formaties. Vervolgens zijn de boringen gediscretiseerd naar diktes van 0.5 meter en gemiddeld over gridcellen van 100 bij 100 meter. Op deze manier is voor iedere cel waar één of meer boringen voorkomen, bepaald welke geologische formatie voorkomt en wat het aandeel van de verschillende onderscheiden lithologische fracties is.

83 Bijlage E 2/6 Onderscheiden zijn: Klei, Veen, zandige Klei, fijn Zand, middel fijn Zand, grof Zand, ongedifferentieerd Zand. Deze lithologische classificatie is dezelfde als voor REGIS gebruikt wordt. 4. Met Kriging is een schatting gemaakt van de aandelen van de lithologische fracties, gebaseerd op de gridcellen waar de fracties van de verschillende lithologieën bekend zijn; hierbij is gekozen voor een relatief grote zoekcirkel, om in gebieden waar weinig boringen zijn toch een schatting van de aandelen lithologieën te kunnen geven. 5. Voor elke gridcel van 100 bij 100 bij 0.5 meter is nu bekend wat het aandeel van de verschillende lithologieën is. Voor elke lithologie is een gemiddelde, minimale en maximale c-waarde bekend. Deze c-waarde is gebaseerd op de gemiddelde, minimale en maximale k-waarden die worden gehanteerd voor de betreffende lithologie per geologische formatie. Voor iedere lithologie-fractie die voorkomt is de c-waarde naar rato toegekend aan de gridcel, zowel de gemiddelde c-waarde als de minimum en maximum waarde. Daarna zijn deze berekende c-waarden verticaal gesommeerd. Op deze manier is voor iedere gridcel een gemiddelde, minimale en maximale c-waarde berekend voor de deklaag. 3 Opmerkingen Er zijn een aantal gebieden waar de boordichtheid zeer gering is (2 tot 3.5 km tussen boringen), zie figuur 1. Hierdoor is het voor het interpolatie-algoritme moeilijk om een juiste schatting te maken. Binnen de beschikbare tijd is het niet mogelijk om in deze gebieden een geologisch meest waarschijnlijke schatting van de verschillende lithologische fracties te maken op basis van geologische kennis. Door een grote zoekcirkel te nemen is het mogelijk gebleken om toch een schatting in deze gebieden te berekenen. Echter, de betrouwbaarheid van deze schatting is niet groot en tevens zijn in enkele gevallen de zoekcirkels terug te vinden in het kaartbeeld. De inbreng van geologische kennis omtrent de opbouw van de ondergrond is beperkt gebleven tot het onderscheid tussen de formaties van Boxtel en de Holocene Formaties, zoals dat uit het landelijke geologische model (DGM) blijkt. Voor bepaalde gebieden is gedetailleerde kennis van de opbouw van de ondergrond aanwezig, maar deze is niet gebruikt omdat hierdoor inconsistenties in de gevolgde werkwijze zullen optreden. Vooruitlopend op de parametrisatie van het hydrogeologische model binnen de lopende REGIS-kartering van de provincie Limburg, zijn de gebruikte gemiddelde, minimale en maximale k v -waarden van de afzonderlijke lithologische klassen ontleend aan REGIS II, versie Resultaten De ruimtelijke beelden van de c-waarde (gemiddeld, minimaal en maximaal, zie figuren 2-4) geven per gridcel een c-waarde. Deze c-waarden zijn een schatting met een grote spreiding vanwege het grote verschil tussen de toegepaste minimum en maximum k- waarden. Dit verschil vindt zijn oorsprong in de grote contrasten in doorlatendheid veroorzaakt door de verschillende mogelijke samenstellingen binnen de hoofd-

84 Bijlage E 3/6 lithologiën. Bijvoorbeeld de contrasten in doorlatendheid van zand en slibhoudende zanden of van klei en zandhoudende kleien. Voor iedere gridcel afzonderlijk geldt bovendien dat de berekende c-waarde een schatting van de gemiddelde, minimale en maximale c-waarde is, maar de kans dat voor alle omringende gridcellen tegelijk het gemiddelde, de minimale of de maximale c- waarde wordt gevonden verwaarloosbaar klein is. Voor scenario berekeningen kunnen derhalve de minimale, gemiddelde en maximale c-waarde niet direct in combinatie worden gebruikt. Er bestaan technieken die wel correcte gemiddelde c-waarden en statistische afgeleiden (standaard deviaties etc.) kunnen berekenen voor alle gridcellen in het gehele gebied gezamenlijk (stochastische simulaties), maar deze vergen een additionele inspanning die niet in dit project kan worden uitgevoerd. Voor het model is de beste schatting van de c-waarde van de deklaag zodoende de gemiddelde c-waarde (Figuur 2). Deze c-waarde is gebaseerd op de gemiddeld meest waarschijnlijke k-waarde. De c-waarde gebaseerd op de minimum of maximum k- waarde wijkt hiervan teveel af en is meer een theoretische waarde.

85 Bijlage E 4/6 Figuur 1 Locaties van boringen gebruikt voor parametrisatie van de deklaag.

86 Bijlage E 5/6 Figuur 2 C-waarden deklaag zoals toegepast in het model (gemiddeld).

87 Bijlage E 6/6 Figuur 3 C-waarden deklaag (minimum). Figuur 4 C-waarden deklaag (maximum).

88 Bijlage F 1/6 F Het concept van de grondwateraanvulling in het model Limburg Inhoudsopgave 1 Concept Neerslag Verdamping Landgebruik Bodemfysische eenheid Wortelzonedikte Concept Grondwateraanvulling is de uitwisselingsflux tussen het freatische grondwater en de onverzadigde zone of atmosfeer. Voor de bepaling van de grondwateraanvulling is het modelconcept van SIMGRO-CAPSIM toegepast. Onderstaand wordt aan de hand van Figuur 1 uitgelegd hoe het concept grondwateraanvulling in de modelcode is verwerkt. De drijvende kracht achter de grondwateraanvulling is de atmosfeer. Twee termen zijn hier van belang: de neerslag en de verdampingsvraag. De neerslag die op de bodem of op de vegetatie terecht komt maakt deze om te beginnen eenvoudigweg nat. De atmosfeer kan er voor zorgen dat dit water weer verdampt. We spreken in dat geval van interceptieverdamping. Conceptueel zien wij de vegetatie als interceptiereservoir. Dit reservoir overstroomt doorgaans snel. Het water komt dan op de bodem terecht en komt dan voor de keuze te staan: infiltreren of (nog even) niet. Er ontstaan hier en daar plassen, vooral waar de infiltratiecapaciteit beperkt is. Deze plassen zijn conceptueel bergingsreservoirs aan maaiveld. Als het door blijft regenen, stroomt er water over het maaiveld en zoekt dan vaak het oppervlaktewater op: dit heet oppervlakkige afstroming. Oppervlakkige afstroming als gevolg van een te geringe infiltratiecapaciteit is binnen CAPSIM niet meegenomen: er is te weinig kennis om dit proces goed te parametriseren. Oppervlakkige afstroming treedt binnen het casco-model wel op als de grondwaterstand in het maaiveld komt. Dit gebeurt in het Surface Overland Flow (SOF) package van imodflow. Het water dat het bodemoppervlak heeft bereikt weet derhalve in de bodem te dringen, te infiltreren. De toplaag van de bodem is de zone waaruit de vegetatie met zijn wortels direct water kan onttrekken t.b.v. de gewasverdamping: wij noemen deze zone de wortelzone, conceptueel is dit een bergingsreservoir. Zoals alle reservoirs heeft ook dit reservoir een maximale opslagcapaciteit. Als deze wordt overschreden verlaat het teveel aan de onderkant de wortelzone richting de ondergrond. De ondergrond (en in voorkomende gevallen de wortelzone) staat in direct contact met het freatische

89 Bijlage F 2/6 grondwater; de stroming van de onverzadigde zone richting het freatische grondwater heet percolatie. Gedurende de zomer droogt de wortelzone evenwel uit, waardoor een tegengestelde stroming kan ontstaan: zogenaamde capillaire opstijging. De grondwaterstand beïnvloedt (in)direct de grondwateraanvulling op de volgende manier: De capillaire opstijging is mede afhankelijk van de grondwaterstand De maximale inhoud van de onverzadigde zone is mede afhankelijk van de grondwaterstand Er is daarom besloten het grondwateraanvullingsconcept in het niet-stationaire model integraal op te nemen in de imodflow-code. Dat wil zeggen dat op tijdstapbasis per cel de grondwaterstand wordt doorgegeven aan de grondwateraanvullingsmodule en dat de grondwateraanvullingsmodule per tijdstap een grondwateraanvulling teruggeeft. Figuur 1: Schematische weergave processen aan maaiveld.

90 Bijlage F 3/6 Met betrekking tot de grondwateraanvulling moeten voor iedere cel in het modelgebied zes parameters bekend zijn: Neerslag; Verdamping; Landgebruik (inclusief percentages oppervlaktewater en verhard); Bodemfysische eenheid; Infiltratiecapaciteit van de bodem; Wortelzonedikte. De stationaire grondwateraanvulling is uiteindelijk bepaald als de gemiddelde grondwateraanvulling voor de kalibratieperiode. 2 Neerslag Voor de simulatieperiode zijn tijdreeksen beschikbaar met dagelijkse sommen van de neerslag en verdamping. In figuur 2 staan de neerslagstations aangegeven die gebruikt zijn voor het berekenen van de grondwateraanvulling. Neerslaggegevens zijn beschikbaar voor de in rood en groen aangegeven stations. Verdampingsgegevens zijn alleen beschikbaar voor de in groen aangegeven stations. Legenda Meteostations Neerslag Neersalg en Verdamping Fictief Provincies Modelgebied Voor invoer in het CAPSIMmodelconcept dienen voor alle, als invoer te gebruiken stations, complete reeksen voor neerslag en verdamping beschikbaar te zijn. Figuur 2: Ruimtelijke verdeling neerslagstations. Meetgegevens (dagsommen) van de neerslag zijn beschikbaar voor de in groen en rood aangegeven stations. Niet voor alle stations zijn gegevens beschikbaar voor de gehele simulatieperiode. De ontbrekende daggegevens zijn aangevuld door het gewogen gemiddelde te berekenen van de 3 dichtstbijzijnde stations waar wel een meting beschikbaar is. De gemeten neerslaghoeveelheden worden bij het berekenen van het gemiddelde eerst gecorrigeerd voor het verschil in langjarig neerslagoverschot tussen de betreffende stations.

91 Bijlage F 4/6 N X I = X X X X X 1 N1 A1 + I 2 N 2 A2 + I3 X X X A1 + A2 + A3 Waarbij, X langjarig neerslagoverschot station x I 1 = langjarig neerslagoverschot station 1 N 1 = gemeten dagsom neerslag station 1 X A 1 = afstand van station 1 tot station x N Voor de fictieve stations is op deze wijze voor de gehele simulatieperiode een neerslagreeks gecreëerd. De fictieve stations zorgen ervoor dat de interpolatie tussen de verschillende meetstations gebeurt overeenkomstig de ruimtelijke verdeling in het langjarig neerslagoverschot. In delen waar het neerslagoverschot ruimtelijk weinig varieert zijn minder fictieve neerslagstations toegevoegd. Het langjarige neerslagoverschot is voor de stations geschat op basis van een door het KNMI gepubliceerde figuur van het langjarige neerslagoverschot van Nederland in Klimaatatlas van Nederland (uitgeverij Elmar, Rijswijk, ISBN ). 3 A X 3 3 Verdamping De verdamping is een combinatie van de gewasverdamping en de verdamping van kale grond. Aangezien we gebruik maken van de methode van Makkink om de verdamping te berekenen maken we geen onderscheid tussen bodemverdamping en gewastranspiratie. De gewasfactoren zijn immers afgeleid om de evapotranspiratie (combinatie van bodemevaporatie en gewastranspiratie) te berekenen. In geval van inundatie wordt aangenomen dat de verdamping gelijk is aan die van open water. Indien er sprake is van interceptie, reageert het water in het interceptiereservoir als open water (zolang de voorraad strekt). De potentiële gewasverdamping kan worden berekend door de Makkink-verdamping te vermenigvuldigen met de gewasfactor van het betreffende gewas. De potentiële verdamping is de maximale verdamping en kan afhankelijk van de beschikbaarheid van vocht in de wortelzone reduceren. Hiervoor gebruiken we de methode van Feddes (1978) (Figuur 3).

92 Bijlage F 5/6 1.0 T low E low α E (-) E T high high p 4 p 3l p 3h p 2 p 1 p (m) 0.0 Figuur 3: De Feddes functie voor het berekenen van de verdampingsreductie als functie van de drukhoogte in de wortelzone (p) en de potentiële evapotranspiratie (T). Voor de simulatieperiode moeten tijdreeksen beschikbaar zijn met dagelijkse sommen van referentieverdamping volgens Makkink. Meetgegevens (dagsommen) van verdamping zijn beschikbaar voor de in groen aangegeven stations uit figuur 2 (Eindhoven, Arcen en Beek). Voor alle overige stations (inclusief de fictieve stations), zijn verdampingsgegevens berekend op basis van het gewogen gemiddelde van genoemde drie stations. Als wegingsfactor is de afstand tot het desbetreffende station gebruikt. Om de potentiële verdamping te berekenen zijn voor een aantal gewassen gewasfactoren verzameld. Dit zijn tabellen met een gewasfactor per kalenderdag (Cultuurtechnisch Vademecum). De verdampingsreductie wordt bepaald met de Feddes-functies. Deze kennistabellen gekoppeld aan bodem/landgebruik zijn beschikbaar gesteld door Alterra, evenals de tabellen voor wortelzonedikte en de infiltratiecapaciteit. 4 Landgebruik Het landgebruik is van belang voor de bepaling van: de gewasfactoren (omrekening referentieverdamping naar potentiële verdamping); en de grootte van het interceptiereservoir. Het landgebruik is per gridcel overgenomen uit het LGN5. Voor het Duitse en Belgische deel van het modelgebied is het landgebruik verdeeld in bouwland, grasland, bos, water en stedelijk gebied op basis van satellietfoto s. Aangenomen is dat verhard gebied niet meedoet bij de bepaling van de grondwateraanvulling. Het percentage verhard in het aandachtsgebied is als volgt bepaald. Er is op basis van ervaringscijfers aangenomen dat 40 % van de LGN-codes 18 en 25 verhard is. De grondwateraanvulling van (permanent) oppervlaktewater is op nul gesteld.

93 Bijlage F 6/6 5 Bodemfysische eenheid De bodemfysische eenheid is de vertaling de bodemkaart 1:50000 naar een van de 21 PAWN-eenheden. Hiervoor is de door Alterra vervaardigde koppeltabel gebruikt. De bodemfysische eenheid is van belang voor: de berekening van de capillaire opstijging; en de berekening van de vochtvoorraad van de wortelzone. Voor Duitsland en België is de bodemkaart overgenomen van de FAO. 6 Wortelzonedikte De dikte van de wortelzone is bepalend voor de bepaling van de vochtvoorraad in de wortelzone. De dikte wordt in de praktijk bepaald door: het landgebruik; de bodem; en de hydrologische condities. Hierbij is het gewas doorgaans de meest bepalende factor. In het model is de wortelzonedikte alleen afhankelijk gesteld van het gewas. De vochtvoorraad in de wortelzone bepaalt of de verdamping wordt gereduceerd. In combinatie met de ondergrond blijkt of er sprake is van percolatie (bij oververzadiging) dan wel capillaire opstijging (bij vochttekort); een van beide is waar het hier om gaat: namelijk de grondwateraanvulling. De maximale vochtvoorraad in de onverzadigde zone en de bergingscoëfficiënt van het freatische grondwatersysteem is een functie van de bodem, de wortelzonedikte, de verticale flux en de grondwaterstand. Deze is afgeleid uit kennistabellen die zijn berekend met het model CAPSEV. In deze kennistabellen is ook de capillaire opstijging vastgelegd als functie van de grondwaterstand, de wortelzonedikte en de vochtvoorraad in de wortelzone.

94 Bijlage G 1/8 G Het concept van het oppervlaktewater in het model Limburg Inhoudsopgave 1 Oppervlaktewater als bovenrandvoorwaarde Modelparameters m.b.t. oppervlaktewater Informatiebronnen voor de modelparameters Natte oppervlak Oppervlaktewaterpeilen Peilgarantie Bodemhoogte Intreeweerstanden Overzicht modelparameters Oppervlaktewater als bovenrandvoorwaarde De wateraanvoermogelijkheid, de ruimtelijke ligging, de geometrie en de waterpeilen van het oppervlaktewatersysteem bepalen de uitwisseling tussen het grondwater en het oppervlaktewater. Het grondwatermodel zal infiltratie vanuit en drainage naar het oppervlaktewatersysteem simuleren maar geen veranderingen in de waterpeilen van het oppervlaktewatersysteem. De oppervlaktewaterelementen in het model worden beschreven met een viertal variabelen: 1. waterpeil (m NAP); 2. bodemhoogte (m NAP); 3. weerstand voor drainagesituatie (in dagen); en 4. de verhouding tussen weerstanden in drainage- en infiltratiesituatie (-). Deze variabelen worden toegekend aan het totale natte oppervlak per modelcel binnen het grondwatermodel. De relatieve hoogte van, enerzijds het peil en de bodemhoogte en, anderzijds de grondwaterstand bepaalt de richting en de grootte van de drijvende kracht voor de uitwisseling tussen het oppervlaktewater en het grondwater: Drainage naar de waterlopen vanuit het grondwater vindt in het model plaats als de berekende grondwaterstand boven de oppervlaktewaterstand of, in het geval van een droge waterloop, boven de bodem ligt (figuur 1 A, B). Infiltratie vanuit de waterlopen naar het grondwater vindt in het model plaats als de berekende grondwaterstand onder de oppervlaktewaterstand in de modelcel zakt (figuur 1 C). Wanneer de berekende grondwaterstand onder de waterloopbodem

95 Bijlage G 2/8 zakt zal de maximale infiltratie optreden (figuur 1 D). Droge waterlopen kunnen niet infiltreren (figuur 1 E). Het meenemen van het oppervlaktewatersysteem op de wijze zoals hierboven is geschetst, heeft de volgende consequenties:

96 Bijlage G 3/8 A werkelijkheid model Drainage B werkelijkheid model Drainage C werkelijkheid model Infiltratie D werkelijkheid model Infiltratie E werkelijkheid model Geen infiltratie/drainage grondwaterstand gemiddelde grondwaterstand waterlooppeil gemiddeld waterlooppeil gemiddelde bodemhoogte Figuur 1: Grafische weergave drainage en infiltratie in het model.

97 Bijlage G 4/8 De oppervlaktewaterpeilen worden als vaste waarden voor een bepaalde periode opgegeven, in principe zijn dit de zomer- en winterperioden. Variaties en tijdelijke aanpassingen (bijv. als gevolg van opstuwing of opwaaiing en maalstops of tijdelijke inlaat) worden verwaarloosd. Voor de stationaire berekeningen wordt het gemiddelde van de zomer- en winterwaterstand gebruikt, indien deze verschillend zijn; Drainage en infiltratie hangen af van het verschil tussen de vaste oppervlaktewaterpeilen en de berekende grondwaterstanden. Infiltratie zal altijd plaatsvinden zolang het waterpeil zich boven de grondwaterstand bevindt én er een waterlaag in de waterloop staat (figuur 1 - D), ongeacht of dat water in het oppervlaktewatersysteem (van elders) beschikbaar is. Met andere woorden er wordt geen balans bijgehouden van de betreffende waterloop; De mogelijkheid van infiltratie wordt vooraf per watergang vastgesteld. Watergangen die als niet infiltrerend worden gedefinieerd kunnen tijdens de gemodelleerde periode ook niet tijdelijk infiltreren. 2 Modelparameters m.b.t. oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het grondwatermodel wordt beschreven met een aantal parameters zoals in de vorige paragraaf is beschreven. Voor het modelgebied worden deze afgeleid van basisgegevens verkregen van de waterschappen aangevuld met gegevens afgeleid uit het AHN en met schattingen. Voor het gebied van de provincie Noord-Brabant zijn ze overgenomen uit het Waterdoelen-model (Modflow, 25m x 25m cellen). Voor het aangrenzende buitenlandse gebied in Duitsland en België waren behalve van de ligging van de waterlopen geen gegevens beschikbaar. Het waterpeil in het buitenland is gekoppeld aan het maaiveld door een drooglegging van 100 cm aan te nemen. De waterpeilen van de Maas zijn gebaseerd op de waterpeilen uit verhangberekeningen uit het SOBEK-model van de Maas. De mogelijkheid van infiltratie is toegekend aan waterlopen waarvan bekend is dat deze altijd watervoerend zijn. Onder de peilgarantie van iedere waterloop wordt verstaan of de oppervlaktewaterstand in de zomer en winter minimaal op het zomerpeil gegarandeerd is (door wateraanvoer) of niet. Hierbij wordt alleen onderscheid gemaakt tussen wel en niet. Onder de bodemhoogte wordt de bovenkant van een eventuele sliblaag in de waterloop verstaan. De bodemhoogte is van belang voor het bepalen van drainage voor een droogvallende waterloop (figuur 1 B). Daarnaast is de bodemhoogte van belang om in het model de mate van infiltratie te kunnen bepalen, wanneer de grondwaterstand onder de waterloopbodem zakt (zie figuur 1 D). Als de bodemhoogte gelijk wordt gesteld aan het peil in het betreffende peilvak dan wordt aangenomen dat drainage optreedt als de grondwaterstand zich boven de bodemhoogte bevindt en dat er geen infiltratie optreedt (zie figuur 1 E). Het natte oppervlak (d.i. het oppervlak waarover contact met het grondwater plaatsvindt [m 2 ]) wordt per gridcel bepaald op basis van de TOP10 rasterbestand. Voor iedere waterloop binnen een 5x5m gridcel is afhankelijk van het type het natte oppervlak vastgesteld. Tijdens het opschalen naar 25x25m is het uiteindelijke natte oppervlak het totaal van alle hierbinnen geleden 5x5m gridcellen.

98 Bijlage G 5/8 De intreeweerstanden in de drainage- en infiltratiesituatie van de waterloop vormen een maat voor de mate waarmee het water de waterloop kan binnendringen, respectievelijk verlaten. Deze weerstand is een samenstelling van de radiale weerstand en de weerstand van de waterloopbodem door o.a. slibvorming. De intreeweerstand wordt uitgedrukt in dagen. 3 Informatiebronnen voor de modelparameters 3.1 Natte oppervlak Het natte oppervlak vormt de basis voor het toekennen van de oppervlaktewaterrandvoorwaarden. Er zijn twee verschillende bronnen beschikbaar met relevante informatie: TOP10vector; en beheersregisters van de waterschappen. Niet alle oppervlaktewater wordt in de bovenrandvoorwaarde verwerkt. Geïsoleerd oppervlaktewater zoals bijvoorbeeld vennen en zandwinplassen zonder beheerst peil, worden niet hierin opgenomen. Hierbij is gekeken of de betreffende plas aangesneden wordt door een waterloop met peilgarantie. 3.2 Oppervlaktewaterpeilen Er zijn een viertal verschillende informatiebronnen beschikbaar om oppervlaktewaterstanden in te vullen voor het grondwatermodel: gefilterde peilen uit het AHN hoogtebestand; stuwen met zomer- en winterpeilen (aangeleverd door WPM en WRO); kanaalpeilen RWS; en Maaswaterstanden en bijbehorende Maasplassen door RWS. Het gefilterde waterpeil uit het AHN is vlakdekkend bekend voor al het oppervlaktewater. TNO heeft een techniek ontwikkeld waarmee in drie stappen het AHN bestand op 5x5 m in combinatie met het TOP10vector bestand wordt omgewerkt naar waterlooppeilen (AHN-peil). De techniek van de AHN-filtering wordt in bijlage C toegelicht. De AHN-peilen kunnen worden gezien als een goede indicatie van de oppervlaktewaterpeilen in de winter. De AHN-peilen zijn gecorrigeerd voor verstoringen veroorzaakt door lokaal hogere maaiveldhoogtes, bijvoorbeeld als een watergang een hogere lokale rug doorsnijdt. In deze correctie wordt de 5-percentiel laagste waarde uit het AHN gebruikt in een straal van 100 meter. Het is alleen mogelijk om ook de hogere ruggen uit het waterpeil te filteren door gebruik te maken van de stroomrichting van de waterloop. Deze gegevens waren alleen voorhanden ter plaatste van stuwen en niet voorhanden voor het gehele beheersgebied van WPM en WRO. Daarom is dit niet uitgevoerd. Het zomer- en winterpeil worden in het gebied onderhouden door middel van stuwen. De waterpeilen in de watergangen zijn in stroomopwaartse richting gelijkgesteld aan

99 Bijlage G 6/8 deze stuwpeilen (er wordt geen rekening gehouden met een optredende stuwkromme). Er is specifieke software ontwikkeld voor het aanpassen van de uit het AHN afgeleide peilen die rekening houdt met de ligging van de stuwen en watergangen. Door het WPM is een minimale drooglegging van de greppels, sloten en tertiaire watergangen afgedwongen van 0.80 m-mv. Een reden hiervoor is dat het geschatte waterpeil vanuit het AHN hoogstwaarschijnlijk te hoog is gezien het smalle voorkomen van de waterloop. Hierdoor heeft het AHN de greppel en/of sloot gemist. Daarnaast is het AHN 5x5 al een gefilterd bestand waardoor de echte lage waarden er uitgehaald zijn. Voor de belangrijkste kanalen in het modelgebied gelden vaste peilen. Deze zijn verkregen via het WPM: Kanaal Peil (m NAP) Noordervaart Wessem Nederweert Zuidwillemsvaart tussen sluis16 en tussen sluis 15 en tussen sluis 13 en ten noorden van sluis Ten zuiden van sluis Het peil in de plas Lange Vlieter wordt vastgehouden op: zomerpeil: m NAP; en winterpeil: m NAP Voor het schatten van de waterpeilen van de Maas is gebruik gemaakt van gegevens van het oppervlaktewatermodel dat bij RWS is ontwikkeld. Dit model (SOBEK) heeft geresulteerd in een tabel met waterpeilen die bij bepaalde dagafvoeren bij Borgharen gelden. Zo is voor iedere 100m langs het gehele Maastraject het waterpeil gerelateerd aan deze dagafvoer. In combinatie met het gefilterde AHN is bepaald wanneer en hoever de uiterwaarden onder water komen te staan door de verhoogde waterpeilen in de Maas. Voor het stationaire model is dit bepaald voor de mediane afvoer van de Maas (124 m 3 /dag). Voor het niet-stationaire model zijn de invloedsgebieden van de Maas bepaald als gemiddelde over 2 weken gedurende 11 jaar (periode jan-1994 t/m dec- 2004). Vanwege opslagcapaciteit is dit niet gebeurd op dagbasis en tevens op een grovere resolutie van 100x100m. De onnauwkeurigheid die hiermee geïntroduceerd wordt is acceptabel. De waterpeilen in Duitsland en België zijn geschat op 1 m beneden maaiveld (bron: SRTM) omdat er geen andere gegevens beschikbaar waren. 3.3 Peilgarantie Voor wat betreft peilgarantie is er informatie van de waterschappen beschikbaar: wateraanvoergegevens; en

100 Bijlage G 7/8 de peilgarantiekaarten van specifieke waterlopen die ook in zomer altijd watervoeren. De eerste bron geeft aan waar de watergangen door het waterschappen actief op een minimaal waterpeil gehandhaafd worden. Deze informatie is als attribuut Wateraanvoer: ja/nee aan de leggerinformatie toegevoegd. De tweede informatiebron geeft aan waar specifieke waterlopen liggen die in de zomer wel watervoerend zijn met de mogelijkheid tot infiltratie, maar in het vrijafwaterende gebied liggen. Deze informatie is door de waterschappen in aparte GIS-bestanden geleverd. Een combinatie van deze bronnen levert de peilgarantie per waterloop. Correctie van de peilgarantie heeft nog plaatsgevonden in samenwerking met WPM en WRO na het aanmaken van de eerste modelinvoer. Een opmerkelijke aanpassing bij WPM was het verwijderen van zgn. tegelsloten, die geen enkele hydrologische connectie hebben uit de modelinvoer. Voor WRO zijn attribuut-gegevens beschikbaar voor de belangrijkste waterlopen: 0. niet toegekend; 1. permanent watervoerend; 2. minder dan 1 maand droogvallend; 3. 1 á 2 maanden per jaar droogvallend; en 4. meer dan 2 maanden per jaar droogvallend waarbij de watergangen 1 t/m 3 beschouwd zijn als watervoerend. Daarnaast zijn door WRO aan plassen de volgende coderingen gegeven: A. kunstmatige inlaat geen vast peil; B. alleen interactie met grondwater, maar droogvallen in zomer; C. kunstmatige inlaat/uitlaat met vast peil; D. alleen interactie met grondwater, geïsoleerd; en E. interactie met oppervlaktewater van een watergang. Dit is voor het model vertaald als: A,B,D: geen vast peil -> geen oppervlaktewater; C: vast peil -> oppervlaktewater met infiltratie en drainage; en E: eigenschap watergang bepaalt vast peil of geen vast peil. De watervoerendheid van beken en ander oppervlaktewater in Duitsland en België is bepaald op basis van informatie verkregen via de waterschappen. Het betreft hier voornamelijk de kanalen en beken die verder benedenstrooms in het Nederlandse deel van het model gebied wel watervoerend zijn. 3.4 Bodemhoogte Voor wat betreft bodemhoogten (waarmee de watergarantie wordt gesimuleerd indien deze niet gelijk is aan het waterpeil) zijn er vier databronnen beschikbaar: leggerbestanden; schatting op basis van het AHN-peil; bodemhoogte van de vaarten; en bodemhoogte van de Maas en kanalen.

101 Bijlage G 8/8 De door de waterschappen beheerde waterlopen zijn opgenomen in leggerbestanden. Dit zijn lijnenbestanden met diverse attributen. Helaas was hierbij de bodemhoogte niet voorhanden. Voor WRO waren er een drietal SOBEK modellen aanwezig waarin de bodemhoogte wel bekend was. Deze gegevens zijn overgenomen. Voor de overige bij de waterschappen in beheer zijnde watergangen is de bodemhoogte op 1 meter beneden maaiveld aangenomen. De bodemhoogte van de Maas, het Julianakanaal en het Lateraalkanaal zijn verkregen van RWS. De waterdiepte, en hiermee indirect de bodemhoogte, van de Zuidwillemsvaart en andere vaarten zijn geschat op 1 meter. 3.5 Intreeweerstanden De intreeweerstanden in de drainage- en infiltratiesituatie zijn over het algemeen niet bekend per waterloop. Wel is enige kennis aanwezig over de orde van grootte van deze parameter. De grootte varieert in de regel van minder dan 1 dag tot tientallen dagen, al naar gelang de onderhoudsituatie van de waterloop en het materiaal waaruit de waterloopbodem is opgebouwd. In eerste instantie wordt voor alle oppervlaktewater een intreeweerstand in de drainagesituatie aangehouden van 1 dag. De intreeweerstand in de infiltratiesituatie wordt verondersteld groter te zijn dan de intreeweerstand in de drainagesituatie. In de drainagesituatie zijn de grondwaterstanden hoog en vindt de meeste drainage plaats hoger in het talud van de waterlopen, terwijl de lagere grondwaterstanden bij infiltratie er voor zorgen dat de infiltratie meer optreedt door de onderkant van het talud en de bodem waar zich in het algemeen een sliblaag bevindt: Drainageweerstand Verhouding Drainage- en infiltratieweerstand Duitsland 1 dag 0.33; België 1 dag Maas(plassen) 20 dagen 0.33 Kanalen 20 dagen Overzicht modelparameters Voor het Nederlandse deel van het modelgebied gelden de volgende parameterwaarden: Type Breedte (m) Diepte* (m) Drainage weerstand (dag) Greppels AHN 0.80m minimaal Sloten AHN 0.80m minimaal Rivieren Opgave RWS Primaire watergangen AHN peilen Secundaire watergangen AHN peilen Beken AHN ^ Kanalen Nvt ~ 5.0 # 20 AHN + kanaalpeilen Meren Nvt ~ * alleen watervoerend de diepte van niet watervoerende watergangen = uitgezonderd plassen verbonden met de maas # uitzondering: julianakanaal diepte = 0 ^ peilen en bodemhoogte van beken middelsgraaf, vlootbeek en roer uit sobek-modellen ~ breedte van kanalen en meren is werkelijke breedte omdat deze als polygoon verwerkt worden Peil (m)

102 Bijlage H 1/3 H Het concept van de buisdrainage in het model Limburg Inhoudsopgave 1.1 Achtergrond Uitwerking Drainage in het landbouwgebied Drainage buiten het landbouwgebied Drainagekaart voor projectgebied Achtergrond Bij de grondwatermodellering van Limburg is een van de onderscheiden drainagemiddelen de buisdrainage. Buisdrainage is in Nederland niet landsdekkend geïnventariseerd en de aanwezigheid van buisdrainage is veelal slecht bekend. Kennis over de aanwezigheid van buisdrainage in combinatie met de diepte en de weerstand is van belang om bij modellering de grondwaterstand juist te kunnen voorspellen. Deze behoefte is ook bij eerdere studies gevoeld, zoals bij STONE en bij de verdrogingstudie (RIZA). Voor STONE is aanvankelijk gebruik gemaakt van een eenvoudige kennistabel. Voor de Verdrogingstudie is een landelijke kaart gemaakt. Hiervoor zijn gebieden geïnventariseerd waarvoor de buisdrainage gebiedsdekkend bekend is. Voor deze gebieden zijn relaties gelegd tussen aanwezigheid van buisdrainage en karteerbare kenmerken zoals landgebruik, bodem en Gt. De gevonden relaties zijn gebruikt om een landsdekkende kaart met buisdrainage te maken. Deze kaart is voorgelegd aan de waterschappen. De inbreng van de waterschappen heeft uiteindelijk tot een aantal aanpassingen geleid. De resulterende kaart is gebruikt in de verdrogingstudie en voor STONE. De buisdrainagekaart is een statistische kaart, d.w.z. dat voor grotere gebieden het areaal buisdrainage ongeveer klopt, echter op perceelsniveau kan de kaart afwijken van de werkelijkheid. De beschikbare gegevens over drainage binnen het projectgebied zijn beperkt. Alleen voor het gebied rond Nederweert is gedetailleerde informatie over de ligging van buisdrainage beschikbaar. 1.2 Uitwerking De kennis over de aanwezigheid van buisdrainage spitst zich in hoofdzaak toe op landbouwkundig in gebruik zijnde percelen. Ook niet landbouwkundig in gebruik zijnde percelen, kunnen gedraineerd zijn. De uiteindelijke drainagekaart voor het projectgebied is daarom gebaseerd op de samenvoeging van twee deelkaarten. De eerste deelkaart heeft betrekking op landbouwkundig in gebruik zijnde percelen. In de tweede deelkaart zijn daaraan vlakken toegevoegd die zijn gedraineerd maar veelal niet landbouwkundig in gebruik zijn Drainage in het landbouwgebied De toekenning van buisdrainage heeft plaatsgevonden aan vlakken of percelen. Als bron voor deze percelen is de Top10-vectorkaart gebruikt. De Top10-vector kaart is een landsdekkende kaart met landgebruikvlakken. De vlakken op de Top10-vector komen niet altijd overeen met gebruikspercelen. De begrenzing van top10-vector-percelen wordt gevormd door wegen, waterlopen en verschil in landgebruik. Als eerste stap zijn alle gras- en bouwlandpercelen uit de top10-vector kaart geselecteerd. Aan elk vlak is informatie toegevoegd, zoals:

103 Bijlage H 2/3 bodemtype (Pawn-eenheid); Grondwatertrap; landgebruik (LGN3plus); geohydrologie (Hydrotype); perceelsgrootte; en fractie gedraineerd. Voor de eerste versie van de drainagekaart is de fractie van het areaal dat is gedraineerd afgeleid op basis van beschikbare gebiedsinventarisaties. Het percentage buisdrainage is bepalend voor het aantal hectares dat is gedraineerd. Om te bepalen of een perceel is gedraineerd is allereerst een gewicht toegekend, dat gewicht wordt bepaald door de grootte van het perceel, grotere percelen zijn eerder gedraineerd dan kleinere percelen, het landgebruik en een random getal. Omdat niet bekend is welke percelen zijn gedraineerd en omdat ook kleinere percelen gedraineerd kunnen zijn, is gebruik gemaakt van een random getal met een waarde tussen 0 en 1. Op basis van LGN is het dominante landgebruik bepaald, omdat bij sommige intensieve landgebruiksvomen er een grotere kans is op drainage, hebben deze een hoger gewicht meegekregen, hiervoor is onderstaande tabel gebruikt (Massop, 2001). Landgebruik Gewicht Gras 1.0 Maïs 1.0 aardappelen 2.0 Bieten 2.0 Granen 2.5 overige landbouwgewassen 2.5 glastuinbouw 2.0 boomgaard 1.5 Bollen 3.3 Aan de percelen met het grootste gewicht, bepaald als product van perceelsgrootte, landgebruik en randomgetal, is drainage toegekend, totdat het totaal gedraineerde areaal is bereikt. Vrij algemeen komt een drainageafstand voor van 10 meter. De drainageweerstand voor buisdrainage bedraagt volgens het ontwerpcriterium 70 dagen. In delen van het beheersgebied van WPM met een goede doorlatendheid van de freatische laag (k > 0,5 m/d) is de drainageweerstand op 30 dagen gesteld. Als bron is hiervoor het rapport: de doorlatendheid van de bodem voor infiltratiedoeleinden; een gebiedsdekkende inventarisatie voor waterschap Peel en Maasvallei (Massop et al, 2005), gebruikt. De drainagediepte voor grasland is op 80 cm-mv gesteld en voor bouwland op 100 cm-mv Drainage buiten het landbouwgebied Ook buiten het landbouwgebied komt buisdrainage voor, hierbij kunnen we denken aan stedelijk gebied en bepaalde intensieve vormen van landgebruik. Of er gedraineerd is binnen de stedelijke omgeving is vooral afhankelijk van de hoogteligging c.q. GT. Echter voor oude woonwijken is de GT niet gekarteerd. Deze zijn wel vaak op hogere delen gesitueerd, terwijl de jongere uitbreidingen vaak in de nattere delen liggen. Door ophoging met zand, peilverlaging of buisdrainage zal aan vereiste drooglegging worden voldaan. Een ander probleem is dat mogelijk de hoogteligging van het maaiveld

104 Bijlage H 3/3 onvoldoende bekend is. Voor deze studie is aangenomen dat alle stedelijke gebieden in het beheersgebied van WPM gedraineerd zijn. Als echter de hoogteligging dusdanig hoog is dat buisdrainage overbodig, dan zal deze in het model ook niet werken. Voor de bepaling van de ligging van stedelijk gebied en infrastructuur is LGN4 gebruikt. De volgende onderscheidingen zijn beschouwd als stedelijk gebied. LGN5 Landgebruik Code 18 Stedelijk bebouwd gebied Wegen en spoorwegen 2500 Daarnaast is een aantal gedraineerde objecten ontleend aan de Top10-vector kaart, die niet zijn meegenomen in de eerder genoemde kaart, nl.: vliegvelden; boomgaarden; begraafplaatsen; boomkwekerij; en fruitkwekerij De drainagediepte voor stedelijk gebied en infrastructuur, vliegvelden en overige landbouwpercelen is op 100 cm-mv gesteld, voor begraafplaatsen is een diepte van 170 cm-mv aangehouden. De drainageweerstand is in alle gevallen op 70 dagen gesteld Drainagekaart voor projectgebied De drainagekaart voor het landbouwgebied is een vlakkenkaart, die is omgezet in een gridkaart. Deze kaart is samengevoegd met de aanvullende drainagekaart voor het nietlandbouwgebied. Literatuur Bakel P.J.T., H. Massop, J. van der Gaast en J. te Beest, Ontwatering in beeld. H2O, , Elsevier bedrijfsinformatie en Vereniging voor Landinrichting, Cultuurtechnisch Vademecum, Handboek voor inrichting en beheer van het landelijk gebied, Krips, Meppel. Massop H. Th. L., 2001, Drainagekaart Noord-Brabant. Toekenning van buisdrainage gebaseerd op statistische kenmerken uit veldonderzoek in een beperkt aantal proefgebieden, aangevuld met gebiedsdekkende inventarisaties en expert kennis. Massop H. Th. L. en J. G. te Beest, 2001, Informatie-inwinning oppervlaktewaterstelsel; Kenmerken van het tertiair ontwateringsstelsel in Noord-Brabant. Massop, H.Th.L Landelijke karakterisering buisdrainage. Massop, H.Th.L., J. W. J. van der Gaast & E. Kiestra, 2005; De doorlatendheid van de bodem voor infiltratiedoeleinden. Een gebiedsdekkende inventarisatie voor waterschap Peel en Maasvallei. Alterra rapport 1212.

105 Bijlage I 1/7 I Het concept van de grondwateronttrekkingen in het model Limburg Inhoudsopgave 1.1 Inleiding WML gegevens Provinciale gegevens Overige onttrekkingsgegevens Aanmaken van modelinvoer Inleiding Deze notitie bevat de uitgangspunten voor de opname van de grondwateronttrekkingen in het Grondwatermodel Limburg. De onttrekkingshoeveelheden zijn verwerkt voor de periode Voor deze periode is er dus modelinvoer beschikbaar. Het stationaire en niet-stationaire model zijn gekalibreerd en gedraaid met de gegevens van de periode Van elke onttrekking is de mediaan (in m 3 /dag) bepaald van de onttrekkingshoeveelheid over de periode , waarbij er per pompstation rekening is gehouden met de perioden waarin er geen onttrekking plaatsvond. Dit komt er op neer dat wanneer een onttrekking slechts voor de helft van de periode actief was, de mediaanwaarde van de onttrekkingsgrootte over die periode wordt gehalveerd. Op deze wijze wordt voorkomen dat dit soort winningen niet aanwezig zijn in het stationaire model. De modellaag waaruit wordt onttrokken is bepaald door de diepteligging van de filters te combineren met de diepte van de modellagen. 1.2 WML gegevens De WML pompstations bestaan uit puttenvelden met meerdere putten. De tijdreeksen van de onttrekkingen waren per pompstation beschikbaar en niet per put, waarbij de onttrekking van het pompstation was verdeeld in percentages naar de laag waaruit onttrokken is. De percentages, omgerekend naar volumes zijn verdeeld over de filters. Voor de jaren waar geen percentages opgegeven zijn, zijn percentages van de voorgaande jaren gebruikt. Een overzicht van de onttrekkingsgegevens van de WML is opgenomen in tabel 2. Tabel 1 WML pompstation modelinvoergegevens stationair model. Pompstation Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP

106 Bijlage I 2/7 Pompstation Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP HELDEN PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP REUVER PP Meetpunt Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HERTEN PP Meetpunt Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP

107 Bijlage I 3/7 Meetpunt Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HEEL PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP BEEGDEN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP ROOSTEREN PP

108 Bijlage I 4/7 Meetpunt Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag ASSELT PP ASSELT PP ASSELT PP ASSELT PP ASSELT PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP GRAAF HORNELAAN PP HEEL PP HEEL PP HERKENBOSCH PP HERKENBOSCH PP HERKENBOSCH PP HERKENBOSCH PP HERKENBOSCH PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HERTEN PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HOOGVELD PP HUNSEL PP HUNSEL PP HUNSEL PP HUNSEL PP HUNSEL PP HUNSEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP

109 Bijlage I 5/7 Meetpunt Pompput X coor Y coor Q mediaan Bk filter Ok filter Laag OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP OSPEL PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP PEY PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SCHINVELD PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP SUSTEREN PP

110 Bijlage I 6/7 1.3 Provinciale gegevens Het provinciale onttrekkingenregister bevat gegevens van onttrekkingen (industrieel, landbouw geen beregeningen, bronbemalingen, overigen) per kwartaal vanaf 1989, per jaar vanaf 1982 en per 5 jaar vanaf Er is geen aanduiding van het type onttrekking geleverd, zodat een opsplitsing per type niet mogelijk is. Het register bevat vooral gegevens van ondiepe onttrekkingen. Alle onttrekkingen worden meegenomen in de modelinvoer, ook tijdelijke onttrekkingen. Of de tijdelijke onttrekkingen ook daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het stationaire of nietstationaire model, hangt af van de modelperiode in relatie tot de onttrekkingsperiode. Beregeningen zijn ontleend aan een provinciaal bestand waarin lokaties van beregeningen zijn opgenomen waaraan een vergunning is verleend. Hierbij is veelal wel een diepteligging bekend maar slechts alleen het vergunde debiet. Er is hierom een relatie afgeleid die afhankelijk van het landgebruik en de grondwatertrap een beregeningsgift berekent (zie bijlage J). Tevens is bij ontbrekende diepteligging gekozen om de bijbehorende onttrekking te plaatsen in het eerste watervoerende pakket vanaf maaiveld met een kd > 250m 2 /dag. Tabel 2 Stationaire onttrekkingshoeveelheden in m 3 /dag van de WML en het provinciale register (zonder beregeningen). Modellaag WML Provinciaal register Totaal

111 Bijlage I 7/7 1.4 Overige onttrekkingsgegevens Noord Brabant In het model zijn gegevens van 463 onttrekkingen verwerkt. De ontrokken hoeveelheden waren per kwartaal beschikbaar en zijn verwerkt van de jaren De gegevens zijn verkregen van de provincie Noord Brabant. Er is op deze gegevens geen inhoudelijke controle uitgevoerd, temeer omdat het een grensgebied van het model betreft. België In het model zijn gegevens van 406 onttrekkingen verwerkt. De gegevens zijn verkregen via de provincie en zijn gebaseerd op vergunde hoeveelheden. Werkelijk onttrokken hoeveelheden zijn beschikbaar van de drinkwaterstations Bree en Neerpelt De gegevens bevatten o.a. hoeveelheden per maand. Bij Bree is er tot september 1994 sprake van een ondiepe winning (ca 20 m) en daarna van een diepe winning (ca 200 m). De winning in Maaseik is nog in aanbouw en slechts zeer kleine hoeveelheden zijn onttrokken, zodat deze winning niet is opgenomen. Duitsland In het model zijn gegevens van 1565 onttrekkingen verwerkt. Onttrekkingsgegevens zijn beschikbaar gesteld via de provincie van: het Rurscholle model: jaarhoeveelheden uit de periode ; het Venloscholle model: jaarhoeveelheden uit de periode ; en de infiltratieputten in het gebied rond de Meinweg en de Swalm ter compensatie van de bruinkoolwinning: maandhoeveelheden van 121 putten uit de periode De locaties van de onttrekkingen zijn omgezet naar Nederlandse RD-coördinaten en de onttrekkingen zijn ingedeeld naar de modellagen. 1.5 Aanmaken van modelinvoer De modelinvoer is aangemaakt door middel van locatie bestanden (*.ipf) en per locatie een bijbehorend bestand met een tijdreeks van de hoeveelheden (*.txt), zie bijlage B.

112 Bijlage J 1/2 J Het concept van de beregening in het model Limburg Inhoudsopgave 1 Inleiding Stationair model Niet-stationair model Inleiding In Limburg en het oostelijk deel van Brabant wordt een groot areaal landbouwgrond beregend. Het betreft in veruit de meeste gevallen beregening uit grondwater. De locatie van de beregeningsputten en de maximale capaciteit is bekend bij de provincies. Welke percelen wel of niet worden beregend is niet bekend. Ook de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid is niet bekend en is sterk afhankelijk van de hydrometeorologische omstandigheden in het groeiseizoen. De ligging van de putten is de belangrijkste basiskaart voor het in het model brengen van de beregening. Per put is bepaald welk areaal potentieel wordt beregend. Daarbij is verondersteld dat er in een cirkel van 200 meter rondom een put de landbouwgronden kunnen worden beregend. Dit is vastgelegd in het gridbestand beregening, dat de basis vormt voor de modellering van de beregening in zowel het stationaire als het niet stationaire model. De diepte van de beregeningsputten is overgenomen uit de basisbestanden van de onttrekkingen. Waar deze niet bekend was, is aangenomen dat de put in het meest ondiepe watervoerende pakket met een kd>250 m 2 /dag ligt. De beregening in de Roerdal Slenk in Duitsland is verondersteld verwaarloosbaar te zijn. In België en het Duitse deel van de Venlo Slenk is wel beregening aanwezig. De ligging van de putten is overgenomen van de geraadpleegde modelstudies. 2 Stationair model Voor het stationaire model is de beregening als volgt in het model opgenomen. Om te beginnen zijn onttrekkingen toegevoegd aan het model om het aan het grondwater onttrokken debiet t.b.v. beregening te verdisconteren. Daarnaast is de netto grondwateraanvulling aangepast. Deze is hoger dan de grondwateraanvulling in een onberegende situatie; beregening is nooit voor 100% effectief, een deel van het beregeningswater percoleert uiteindelijk naar het freatische grondwater en bovendien zal er door de beregening minder water capillair opstijgen.

113 Bijlage J 2/2 Het bleek tijdens de bouw van het model niet haalbaar om de stationaire beregeningsgift te bepalen met het niet stationaire model. De grootte van de beregening is daarom afhankelijk gesteld van de grondwatertrap. Verondersteld is dat de grondwatertrappen I en II niet worden beregend, de grondwatertrappen III en IV krijgen 60 mm per jaar, de grondwatertrappen V en hoger 100 mm per jaar. De neerslagaanvulling is als volgt berekend: we veronderstellen dat 10 % van onttrekking verloren gaat en dat netto 50 % van het onttrokken water extra wordt verbruikt door de gewassen, 40 % van de beregeningsonttrekking komt weer terug in het grondwatersysteem, door deze term op te tellen bij de grondwateraanvulling. 3 Niet-stationair model Voor de beregening in het niet-stationaire model is het beregeningsalgoritme van CAPSIM gebruikt. Volgens dit algoritme wordt er beregend als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1. het betreft een cel waar beregening mogelijk is; 2. de datum valt binnen de beregeningsperiode; en 3. er is een vochttekort in de wortelzone zodanig dat de beregening wordt geactiveerd; dit wordt per rekentijdstap (1 dag) bepaald door het model. De netto beregeningsgift is gelijk aan een vooraf opgegeven beregeningsgift (2 mm/per dag) verminderd met een beregeningsverlies van 10 %. De onttrekking wordt integraal doorgegeven aan het grondwatermodel. De start- en einddatum kunnen verschillen per gewas volgens onderstaande tabel: Landgebruik Start Eind Gras 15 mei 1 oktober Aardappelen 1 juli 1 september Bieten 1 juli 1 september Overig 1 mei 1 september Een agrariër besluit tot beregening als hij verwacht dat de kosten van de beregening lager zijn dan de baten. Dit is een economische afweging die wij in het modelconcept vertalen in een fysische trigger, een maat voor de droogte van de wortelzone. Deze is gebaseerd op expert judgement. Als de pf boven 2,5 uitkomt, gaat de beregeningstrigger in werking.

114 Bijlage K 1/13 K Resultaten van het model Limburg Inhoudsopgave 1.1 Introductie Stationair model Grondwaterstand, stijghoogten en fluxen Kalibratieresultaat Niet-stationair model Introductie Deze bijlage bevat de resultaten van het stationaire en het niet-stationaire model, voor zover niet opgenomen in het hoofdrapport, in de vorm van kaarten en tabellen. Slechts een deel van de resultaten wordt op papier gepresenteerd. Alle resultaten staan op de geleverde DVD incl. meta-data. 1.2 Stationair model Grondwaterstand, stijghoogten en fluxen Figuur 1 Berekende stationaire drainage naar en infiltratie uit het oppervlaktewater en buisdrainage stelsel (modelversie 1.1). Figuur 2 Berekende stationaire grondwateraanvulling uit neerslag (uit CAPSIM berekening, modelversie 1.0) Kalibratieresultaat Figuur 3 Verschil tussen berekende en gemeten stationaire grondwaterstijghoogten van meetpunten binnen de provincie Limburg na kalibratie van het grondwatermodel (de residuen, modelversie 1.0). Tabel 1 Statistieken per meetpunt van het niet-stationaire model (modelgebied in Limburg, modelversie 1.0). 1.3 Niet-stationair model Figuur 4 Grondwatertrappenkaart afgeleid uit de GHG en GLG (modelversie 1.0).

115 Bijlage K 2/13 Figuur 1 Berekende stationaire drainage naar en infiltratie uit het oppervlaktewater en buisdrainage stelsel (modelversie 1.1).

116 Bijlage K 3/13 Figuur 2 Berekende stationaire grondwateraanvulling uit neerslag (uit CAPSIM berekening, modelversie 1.0).

117 Bijlage K 4/13 Figuur 3 Verschil tussen berekende en gemeten stationaire grondwaterstijghoogten van meetpunten binnen de provincie Limburg na kalibratie van het grondwatermodel (de residuen, modelversie 1.0).

118 Bijlage K 5/13 Tabel 1 Statistieken per meetpunt van het niet-stationaire model (modelgebied in Limburg, modelversie 1.0). GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B57E B57F B57H B60A B60A B60A B60B B60B B60B B60B B60B B60C B60D B60D B60D B60D B60D B60E B57H B57H B58A B58B B60A B60A B60A B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60C B60C B60D B60D B60D B60E B58A B58A B58A B58A B58B B60A B60B B60B B60B B60D B60D B60D B60D B60E B57H B58A B60B B46B B46B B46B B46B B52F B52G B52G B52G B52G B52G B52H B52H B52H B57E B57E B57E B57E B57F B57H B58A B58A B58A B58A B58A

119 Bijlage K 6/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B58F B60C B57F B57H B60A B60A B60B B60E B46B B46B B46B B46B B46B B52G B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H B58A B58C B58C B58C B58C B58C B58C B58C B58C B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58D B58E B58E B58F B58F B58F B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A

120 Bijlage K 7/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60C B46B B46G B52B B52B B52B B52B B52B B52E B52E B52E B52F B52F B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52H B52H B52H B52H B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58B B58B B58C B58C B58C B58D B58D B58D B58D B58F B58G B60B B60B B60C B60C B60C B60C B60C B60D B60D B60E B62E B46A B46B B46B B46B

121 Bijlage K 8/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B46D B46D B46D B46D B46G B46G B46G B51H B52A B52A B52A B52A B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52B B52C B52C B52C B52D B52D B52D B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52F B52F B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52G B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H B52H

122 Bijlage K 9/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B52H B52H B57E B57E B57E B57E B57E B57E B57E B57E B57E B57F B57F B57F B57H B57H B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58B B58B B58B B58B B58B B58B B58D B58D B58D B58D B58D B58E B58E B58E B58E B58E B58E B58F B58F B58G B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A

123 Bijlage K 10/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60A B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60B B60C B60C B60C B60C B60C B60C B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60D B60E B46B B46D B46D B46D B46D B46D B46D B46D B46D B46D B46D B46D

124 Bijlage K 11/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B46G B46G B52A B52B B52B B52B B52B B52C B52C B52C B52D B52D B52D B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52E B52F B52G B52G B52G B52G B52G B52G B57E B57E B57F B57F B57H B57H B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58B B58B B58G B58G B60B B60B B60B B60B B60C B60C B60D B60D B60E B60E B60A B60B B60B B60B B60B B60D B60E B60D B57F B58A B58A B58C B60B B60A B60A B60A B60A B60B B60B B60C B60D B60D B60D

125 Bijlage K 12/13 GEMIDDELDE MEDIAAN (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE AFWIJKING (BEREKEND- METING) GEMIDDELDE DYNAMIEK METING GEMIDDELDE DYNAMIEK BEREKEND GEMIDDELD VERSCHIL DYNAMIEK (BER-MET) MEETPUNT LAAG GEMIDDELD AANTAL B46C B46D B46D B46D B46D B46D B46G B46G B52A B52A B52B B52B B52B B52B B52C B52C B52D B52D B52D B52E B52F B52G B57F B58A B58A B58A B58A B58A B58A B58B B60B B60D

126 Bijlage K 13/13 Figuur 4 Grondwatertrappenkaart afgeleid uit de GHG en GLG (modelversie 1.0).

Grondwaterstanden juni 2016

Grondwaterstanden juni 2016 Grondwaterstanden juni 2016 Kennisvraag: In beeld brengen van de grondwatersituatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: op vrijwel alle meetlocaties waar analyse mogelijk was komt de maximale waterstand

Nadere informatie

Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1

Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1 Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1 BIJLAGE C Ondiepe polders in kleigebied in Noordwest Friesland INHOUDSOPGAVE C1. Gebiedsbeschrijving...2 C2. Modelbeschrijving...2 C3. Hypothese s

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Afstemming Regionale modellen en NHI in 2012: Stand van zaken Grondwatermodel

Afstemming Regionale modellen en NHI in 2012: Stand van zaken Grondwatermodel Afstemming Regionale modellen en NHI in 2012: Stand van zaken Grondwatermodel Deltamodel project i.s.m. Projectteam NHI, AZURE project Wim J. de Lange Stand van zaken Grondwater Hoe doen we het Proces

Nadere informatie

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming NOTITIE Onderwerp Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming Project Grensmaas Opdrachtgever Projectbureau Consortium Grensmaas Projectcode HEEL14-29 Status Definitief Datum 18 mei 2016 Referentie

Nadere informatie

Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2

Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2 Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2 Projectbureau A2 Eindrapport 9P2534 000... 0...,.._0---- 000 HASKONING NEDERLAND BV RUIMTELlJKE ONTWIKKELING Randwycksingel 20 Postbus 1754 6201

Nadere informatie

Relatie Diep - Ondiep

Relatie Diep - Ondiep Relatie Diep - Ondiep De Groote Meer en omgeving 1 Inleiding... 1 2 Opzet model... 2 2.1 Berekende grondwaterstand / stijghoogte. 4 2.2 Waterbalans... 8 3 Invloed onttrekking uit diepe pakket... 9 4 Conclusie...

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Modelcalibratie aan metingen: appels en peren?

Modelcalibratie aan metingen: appels en peren? Essay Modelcalibratie aan metingen: appels en peren? Willem Jan Zaadnoordijk 1 en Mark Bakker 2 In dit essay presenteren we de stelling Calibratie van een grondwatermodel aan metingen moet gewantrouwd

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Project: Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Datum: 16 september 2016 Auteur: Goswin van Staveren 1. Inleiding Voor de ondergrondse uitbreiding van het museum

Nadere informatie

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam Notitie Projectleider drs. A.J. (Arjan) Varkevisser Adviseur drs I.A. (Inger) de Groot Datum 19 november 2013 Kenmerk N001-1217942AJA-vvv-V01-NL Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen Notitie / Memo Aan: Kees de Vries Van: Anke Luijben en Jasper Jansen Datum: 25 januari 2017 Kopie: Ons kenmerk: WATBE5026-136N001D0.2 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

Figuur 2 ontwateringsituatie

Figuur 2 ontwateringsituatie Bijlage Achtergrondrapportage beleidsregel toepassen drainage in keurbeschermings- en attentiegebieden Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de

Nadere informatie

1 Kwel en geohydrologie

1 Kwel en geohydrologie 1 Kwel en geohydrologie 1.1 Inleiding Grondwater in de omgeving van de grote rivieren in Nederland wordt door verschillen in het peil sterk beïnvloed. Over het algemeen zal het rivierpeil onder het grondwatervlak

Nadere informatie

GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK DELDENERBROEK

GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK DELDENERBROEK GEOHYDROLOGISCH ONDERZOEK DELDENERBROEK DIENST LANDELIJK GEBIED 17 juli 2014 077943955:A.3 - Definitief C01021.200859.0100 Inhoud 1 Inleiding... 2 1.1 Aanleiding... 2 1.2 Leeswijzer... 3 2 Huidige situatie...

Nadere informatie

Samenvatting. Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant

Samenvatting. Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant 1 Samenvatting Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant De gemeenten Breda, Tilburg en Helmond hebben in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant, Brabant Water en

Nadere informatie

NHI 3.0 een terugblik Inbreng regio en wat heeft het opgeleverd. Jacco Hoogewoud, namens Projectteam NHI 25 april 2013

NHI 3.0 een terugblik Inbreng regio en wat heeft het opgeleverd. Jacco Hoogewoud, namens Projectteam NHI 25 april 2013 NHI 3.0 een terugblik Inbreng regio en wat heeft het opgeleverd Jacco Hoogewoud, namens Projectteam NHI 25 april 2013 Inhoud 1. Inleiding 2. Inbreng regio en effect op NHI Ondergrond Topsysteem Oppervlaktewater

Nadere informatie

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal De aanleiding voor het onderzoek Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal betreft de voorgenomen verruiming

Nadere informatie

huidig praktijk peil (AGOR) [m NAP]

huidig praktijk peil (AGOR) [m NAP] TOELICHTING INDICATIEVE SCENARIOBEREKENING Voor het herstel van de natuur in de N2000 gebieden zijn enkele indicatieve scenarioberekeningen uitgevoerd ter verkenning van het effect op het (kwantitatieve)

Nadere informatie

Neerslag lenzen: sterke ruimtelijke variatie

Neerslag lenzen: sterke ruimtelijke variatie Neerslag lenzen: sterke ruimtelijke variatie Ben van der Wal Bij natuurontwikkelingsprojecten is het van belang inzicht te krijgen in de watersamenstelling in de wortelzone. Hydrologische effecten van

Nadere informatie

Doetinchem, 21 juli 2014

Doetinchem, 21 juli 2014 Doetinchem, 21 juli 2014 Deze notitie over het risico op verzakking van bebouwing als gevolg van de plannen is opgesteld in 2011. In de notitie wordt een verwachte grondwaterstandstijging in de bebouwde

Nadere informatie

Notitie. De notitie is technisch van aard, en heeft als doel om de gevolgde werkwijze en uitgevoerde scenario s gedetailleerd vast te leggen.

Notitie. De notitie is technisch van aard, en heeft als doel om de gevolgde werkwijze en uitgevoerde scenario s gedetailleerd vast te leggen. Notitie Referentienummer Datum Kenmerk pn. 227777/ss4 29 augustus 2008 227777 Betreft Scenarioberekeningen GGOR Bargerveen Inhoudsopgave 1 Algemeen... 1 2 Toelichting model Bram Bot... 2 2.1 Modelgrenzen:...

Nadere informatie

Toepassing van een grondwatermodel op het Oost-Nederlands Plateau. (Eibergen-Oost) verkenning van de mogelijkheden

Toepassing van een grondwatermodel op het Oost-Nederlands Plateau. (Eibergen-Oost) verkenning van de mogelijkheden Toepassing van een grondwatermodel op het Oost-Nederlands Plateau (Eibergen-Oost) verkenning van de mogelijkheden Toepassing van een grondwatermodel op het Oost-Nederlands Plateau (Eibergen-Oost) verkenning

Nadere informatie

Wateroverlast Kockengen 28 juli november Presentatie met powerpoint (gekoppeld aan de video (ipdf)

Wateroverlast Kockengen 28 juli november Presentatie met powerpoint (gekoppeld aan de video (ipdf) Wateroverlast Kockengen 28 juli 2014 Verslag bijeenkomst link Playlist presentaties - link 22 november 2016 Presentatie met powerpoint (gekoppeld aan de video (ipdf) P01 Opening ipdf P02 3Di P03 HEC-RAS

Nadere informatie

Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden. Hydrologie VKA. Voorkeursalternatief (VKA)

Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden. Hydrologie VKA. Voorkeursalternatief (VKA) Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden Hydrologie VKA Voorkeursalternatief (VKA) Deelrapport Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden Milieueffectrapport (MER) 05-12-2016 De begrenzing van de zandwinplas

Nadere informatie

Tussen Theis en Hantush

Tussen Theis en Hantush Tussen Theis en Hantush C. van den Akker 1 In de publicatie Tussen Dupuit en De Glee in Stromingen wordt een geohydrologische situatie beschouwd met stationaire grondwaterstroming in een gedeeltelijk afgesloten

Nadere informatie

Documentnummer AMMD

Documentnummer AMMD MEMO Kopie aan V. Friedrich-Drouville Van H. Meuwese Onderwerp impact aanleg Oeverdijk en peilbeheer Tussenwater op grondwaterstand dijk en achterland Datum 20 december 2016 Inleiding In dit memo is de

Nadere informatie

Review Veranderingsrapportage. concept 2 November Aanleiding Reactie op de Conclusies aangaande de Ontwikkeling modellering zout...

Review Veranderingsrapportage. concept 2 November Aanleiding Reactie op de Conclusies aangaande de Ontwikkeling modellering zout... Review Veranderingsrapportage LHM 3.1.0, concept 2 1 Aanleiding... 1 2 Reactie op de Conclusies aangaande de Ontwikkeling modellering zout... 2 3 Aanbeveling verificatie TRANSOL/DIVDRA... 4 Opdrachtgever:

Nadere informatie

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Theunis Osinga, Wetterskip Fryslân Wiebe Terwisscha van Scheltinga, Wetterskip Fryslân Johan Medenblik, Provincie Fryslân Leeuwarden,

Nadere informatie

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08 NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08 In samenwerking met de werkgroep Landbouw is in voorjaar 2006 het monitoringsplan opgesteld: "Monitoring grondwaterstanden in landbouw percelen, DLG, 1

Nadere informatie

Nationaal modelinstrumentarium voor integraal waterbeheer. Jan van Bakel Alterra

Nationaal modelinstrumentarium voor integraal waterbeheer. Jan van Bakel Alterra Nationaal modelinstrumentarium voor integraal waterbeheer Jan van Bakel Alterra Inhoud Inleiding Enige historische achtergronden Modellering hydrologie op nationale schaal Vervolg Advies aan OWO Relaties

Nadere informatie

Effectbepaling Vernattingsmaatregelen Herkenbosscherbroek

Effectbepaling Vernattingsmaatregelen Herkenbosscherbroek Rapport Projectnummer: 361873 Referentienummer: SWNL0226012 Datum: 18-05-2018 Effectbepaling Vernattingsmaatregelen Herkenbosscherbroek Grondwatermodellering met IBRAHYM Definitief Opdrachtgever: Provincie

Nadere informatie

Analyse NHI 1.2 rond Mijdrecht

Analyse NHI 1.2 rond Mijdrecht Analyse NHI 1.2 rond Mijdrecht Auteur Toine Vergroesen (Wim de Lange) Datum Onderwerp Analyse en vergelijking NHI v1.2 met regionaal model tbv update naar NHI v2.0 1 Doel van de test Vergelijking invoer

Nadere informatie

Supplement op rapport regionale studie aardwarmtepotentie provincie Limburg

Supplement op rapport regionale studie aardwarmtepotentie provincie Limburg TNO-rapport TNO 2012 R11208 Supplement op rapport regionale studie aardwarmtepotentie provincie Limburg Princetonlaan 6 3584 CB Utrecht Postbus 80015 3508 TA Utrecht www.tno.nl T +31 88 866 42 56 F +31

Nadere informatie

Effectberekeningen. Aanleg kolk plangebied De Kolk in Wapenveld. Definitief. Gemeente Heerde Postbus AD Heerde

Effectberekeningen. Aanleg kolk plangebied De Kolk in Wapenveld. Definitief. Gemeente Heerde Postbus AD Heerde Effectberekeningen Aanleg kolk plangebied De Kolk in Wapenveld Definitief Gemeente Heerde Postbus 175 8180 AD Heerde Grontmij Nederland B.V. Arnhem, 12 juni 2009 Verantwoording Titel : Effectberekeningen

Nadere informatie

Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford

Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford april 2007 Waterbalansen Quarles van Ufford Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford April

Nadere informatie

IWACO. Provincie Gelderland ONDERZOEK KWELINTENSITEIT RONDOM DE VELUWE. Rapportage. Adviesbureau voor water en milieu. Postbus AM Rotterdam

IWACO. Provincie Gelderland ONDERZOEK KWELINTENSITEIT RONDOM DE VELUWE. Rapportage. Adviesbureau voor water en milieu. Postbus AM Rotterdam 028850 Provincie Gelderland ONDERZOEK KWELINTENSITEIT RONDOM DE VELUWE WV255 Rapportage IWACO Adviesbureau voor water en milieu Postbus 8520 3009 AM Rotterdam Rotterdam november 99 028850 Provincie Gelderland

Nadere informatie

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN i BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN-EIND RESULTATEN VELDWERK EN INFILTRATIEBEREKENINGEN Uitgebracht aan:

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Mr.Treublaan 1-3 te Amsterdam

Geohydrologisch onderzoek Mr.Treublaan 1-3 te Amsterdam Geohydrologisch onderzoek Mr.Treublaan 1-3 te Amsterdam Concept, 23 februari 2012 Geohydrologisch onderzoek Mr.Treublaan 1-3 te Amsterdam Verantwoording Titel Opdrachtgever Projectleider Auteur(s) Projectnummer

Nadere informatie

De verandering van de GXG door grondwateronttrekkingen in vrij afwaterende gebieden

De verandering van de GXG door grondwateronttrekkingen in vrij afwaterende gebieden De verandering van de GXG door grondwateronttrekkingen in vrij afwaterende gebieden C. van den Akker 1 Voor de bepaling van landbouwschade als gevolg van grondwateronttrekkingen is informatie over de verandering

Nadere informatie

Memo. 1 Inleiding. 2 Eindprotocol

Memo. 1 Inleiding. 2 Eindprotocol Memo Aan Projectgroep dynamisch peilbeheer Zegveld Datum Van Wiebe Borren Aantal pagina's 26 Doorkiesnummer +31 (0)88 33 57 789 E-mail wiebe.borren @deltares.nl Onderwerp Modelresultaten eindprotocol 1

Nadere informatie

Stabiliteit land- en waterbodems in Groot Mijdrecht

Stabiliteit land- en waterbodems in Groot Mijdrecht Stabiliteit land- en waterbodems in Groot Mijdrecht Auteur: TNO Bouw en ondergrond Achtergrondrapport van de Verkenning water Groot Mijdrecht Noord Februari 2008 Voorwoord Het voorliggende rapport maakt

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte?

Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte? Is er in 2019 een verhoogd risico op droogte? Een analyse met de landelijke toepassing van het NHI het Landelijk Hydrologisch Model (LHM) Huite Bootsma (Deltares) Janneke Pouwels en Timo Kroon 1. Het LHM,

Nadere informatie

Voorbeeld kaartvervaardiging: kreekruginfiltratie De volgende 5 factoren zijn gebruikt voor het bepalen van de geschiktheid voor kreekruginfiltratie:

Voorbeeld kaartvervaardiging: kreekruginfiltratie De volgende 5 factoren zijn gebruikt voor het bepalen van de geschiktheid voor kreekruginfiltratie: Verkennen van grootschalige potentie van kleinschalige maatregelen Binnen Kennis voor Klimaat worden kleinschalige maatregelen ontwikkeld om de zoetwatervoorziening te verbeteren. In deze studie worden

Nadere informatie

Berekening van effecten voor WKO systemen tot 50 m³/uur. Begeleidingscommissie BUM Bodemenergie provincies 17 Januari 2012

Berekening van effecten voor WKO systemen tot 50 m³/uur. Begeleidingscommissie BUM Bodemenergie provincies 17 Januari 2012 Berekening van effecten voor WKO systemen tot 50 m³/uur Begeleidingscommissie BUM Bodemenergie provincies 17 Januari 2012 1 Hypothese Een onttrekking van 10 m³/uur met één bron heeft dezelfde hydrologische

Nadere informatie

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 Memo Aan Port of Rotterdam, T.a.v. de heer P. Zivojnovic, Postbus 6622, 3002 AP ROTTERDAM Datum Van Johan Valstar, Annemieke Marsman Aantal pagina's 5 Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 E-mail johan.valstar

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

Toelichting update buisdrainagekaart 2017

Toelichting update buisdrainagekaart 2017 Toelichting update buisdrainagekaart 2017 Harry Massop en Rini Schuiling Inleiding De buisdrainagekaart 2015 (Massop en Schuiling, 2016) is de meest recente landelijke kaart die de verbreiding van buisdrainage

Nadere informatie

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Perry de Louw (Deltares) Jan van Bakel (De Bakelse Stroom) Judith Snepvangers (Landschap Overijssel) Natura2000-gebied Boetelerveld

Nadere informatie

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda *OMWB524761* Postbus 75 5000 AB Tilburg 013 206 01 00 info@omwb.nl http://www.omwb.nl Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda Vooronderzoek

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Nieuwe Driemanspolder

Geohydrologisch onderzoek Nieuwe Driemanspolder Geohydrologisch onderzoek Nieuwe Driemanspolder Definitief Projectorganisatie Nieuwe Driemanspolder Grontmij Nederland B.V. Houten, 12 november 2009 Verantwoording Titel : Geohydrologisch onderzoek Nieuwe

Nadere informatie

Achtergrondverlaging: een historisch verschijnsel zonder toekomst? Jan van Bakel (voorzitter werkgroep Achtergrondverlaging)

Achtergrondverlaging: een historisch verschijnsel zonder toekomst? Jan van Bakel (voorzitter werkgroep Achtergrondverlaging) Achtergrondverlaging: een historisch verschijnsel zonder toekomst? Jan van Bakel (voorzitter werkgroep Achtergrondverlaging) 1 Werkgroep AV Jan van Bakel, voorzitter, namens het bestuur van de NHV; Cees

Nadere informatie

Modelleren van waterkwantiteit en waterkwaliteit

Modelleren van waterkwantiteit en waterkwaliteit Modelleren van waterkwantiteit en waterkwaliteit Wat wil het NHI van de regio, in relatie tot de waterbalans? Adviesgroep Watersysteemanalyse STOWA, 18 september 2014 Hoge resolutiemodellen 19 september

Nadere informatie

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Logo MEMO Aan : Henrike Francken Van : Michiel Krutwagen Kopie : Dossier : BA1914-112-100 Project : SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Ons

Nadere informatie

Handleiding Grondwatertools. Geologische Dienst Nederland - TNO

Handleiding Grondwatertools. Geologische Dienst Nederland - TNO Handleiding Grondwatertools Geologische Dienst Nederland - TNO Auteurs: Stefanie Bus, Willem Jan Zaadnoordijk Datum: september 2017 Grondwatertools versie: 1.0 Inhoud 1 Inleiding... 3 2 Starten... 4 3

Nadere informatie

Nieuwsbrief nr. 55 Juni 2007

Nieuwsbrief nr. 55 Juni 2007 Inhoud In deze Nieuwsbrief komen de volgende onderwerpen aan de orde: Upgrade naar MicroFEM versie 4.00 Parameter-optimalisatie met MicroFEM Een eenvoudig testmodel als voorbeeld Upgrade naar MicroFEM

Nadere informatie

HISTORISCH ONDERZOEK. conform de NEN 5725:2009 STEEG 13 TE SEVENUM

HISTORISCH ONDERZOEK. conform de NEN 5725:2009 STEEG 13 TE SEVENUM HISTORISCH ONDERZOEK conform de NEN 5725:2009 STEEG 13 TE SEVENUM 20 februari 2017 Colofon Rapport: Historisch bodemonderzoek Steeg 13 te Sevenum Projectnummer: 5348bo0117 Status: definitief Datum: 20

Nadere informatie

Een alternatieve GHG analyse

Een alternatieve GHG analyse Een alternatieve GHG analyse Drs. D.H. Edelman, Ir. A.S. Burger 1 Inleiding Nederland raakt steeds voller. Daardoor wordt er op steeds meer locaties gebouwd die eerdere generaties bestempelden als niet

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Achtergrondrapport Vollenhove-Noordoostpolder (dijkring 7) en Vollenhove-Friesland/Groningen (dijkring

Nadere informatie

Rondom MODFLOW (2) Waterbalansen achteraf. André Blonk, Tauw Deventer. Inleiding. Probleemschets

Rondom MODFLOW (2) Waterbalansen achteraf. André Blonk, Tauw Deventer. Inleiding. Probleemschets Rondom MODFLOW (2) Waterbalansen achteraf André Blonk, Tauw Deventer Inleiding In de praktijk van het modelleren met MODFLOW komt het regelmatig voor dat een modelleur na een modelberekening constateert

Nadere informatie

IBRAHYM: de digitale waterpartner in Limburg

IBRAHYM: de digitale waterpartner in Limburg IBRAHYM: de digitale waterpartner in Limburg Samenwerken in de waterketen 17 juni 2015 Nila Taminiau Senior hydroloog Waterschap Peel en Maasvallei IBRAHYM (concreet) Statisch: Afmetingen beek Locatie

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

HUISSENSCHE WAARDEN AANVULLENDE GRONDWATERBEREKENING

HUISSENSCHE WAARDEN AANVULLENDE GRONDWATERBEREKENING HUISSENSCHE WAARDEN AANVULLENDE GRONDWATERBEREKENING BASAL TOESLAGSTOFFEN BV 12 december 2013 077461453:0.1 - Definitief C01012.100037.0120 Inhoud 1 Inleiding... 4 2 Rivierwaterstanden... 5 2.1 Rivierwaterstanden

Nadere informatie

Ontdek de ondergrond. 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu

Ontdek de ondergrond. 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu Ontdek de ondergrond 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu Geologische Dienst Nederland Onderdeel van TNO Doel: geowetenschappelijke data beheren en beschikbaar stellen,

Nadere informatie

AZURE: Innoveren in de gouden driehoek

AZURE: Innoveren in de gouden driehoek AZURE: Innoveren in de gouden driehoek Alex Hekman (Grontmij), Harry van Manen (RWS), Wim de Lange (Deltares) Coauteurs: zie onder aan dit argkel AZURE is een nieuw geohydrologisch grondwatermodel, ontwikkeld

Nadere informatie

Grondwatermodellering A4 Delft - Schiedam. Scenarioberekeningen

Grondwatermodellering A4 Delft - Schiedam. Scenarioberekeningen Grondwatermodellering A4 Delft - Schiedam Scenarioberekeningen Grondwatermodellering A4 Delft - Schiedam Scenarioberekeningen ir. H.T. Sman 1208001-000 Deltares, 2015, B Titel Grondwatermodellering A4

Nadere informatie

Modelonzekerheid in GeoTOP

Modelonzekerheid in GeoTOP Modelonzekerheid in GeoTOP TNO Geologische Dienst Nederland Versiehistorie Documentversie GeoTOP versie Toelichting 24 juni 2014 GeoTOP v1.2 De in dit document beschreven modelonzekerheid is opgenomen

Nadere informatie

Oplegnotitie. 1 Aanleiding

Oplegnotitie. 1 Aanleiding Oplegnotitie Onderwerp: Reest - Vledders en LeijerhooiAanvullende hydrologische berekeningen nieuw inrichtingsplan Vledders en Leijerhooilanden Projectnummer: 348119348119 Referentienummer: 348119_berekening2018_Bdg

Nadere informatie

Nadere onderbouwing waterhuishoudkundige consequenties Uitwerkingsplan Brandevoort II Liverdonk Oost

Nadere onderbouwing waterhuishoudkundige consequenties Uitwerkingsplan Brandevoort II Liverdonk Oost Nadere onderbouwing waterhuishoudkundige consequenties Uitwerkingsplan Brandevoort II Liverdonk Oost Opsteller: Gemeente Helmond (N. ter Linde en A. van Empel) Datum: 19 juni 2014 In het kader van het

Nadere informatie

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram Begrippenlijst AMP Druksonde EN (elektroneutraliteit) Gebied GG GLG GXG IR/EC-diagram Maucha-diagram Meetpunt Metingtype Peilbuis Peilschaal Raai Stiff-diagram Tijdreeks Barometer Duurlijn Flume Gebiedgroep

Nadere informatie

Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1

Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1 Onderzoek naar de grondwaterstandsdynamiek In NHI v2.1 BIJLAGE B Vrij afwaterend zand gebied in de Achterhoek INHOUDSOPGAVE B1. Inleiding...2 B2. Gebiedsbeschrijving...2 B3. Modelbeschrijving...4 B3.1

Nadere informatie

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Wat is grondwater Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt in de ruimte tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels. Indien deze poriën geheel met water

Nadere informatie

Figuur 1: Plangebied Integrale gebiedsontwikkeling (variant 18 woningen)

Figuur 1: Plangebied Integrale gebiedsontwikkeling (variant 18 woningen) Memo Ter attentie van Wolfswinkel Reiniging Datum 2 oktober 2015 Distributie Prinsen Advies, VKZ Projectnummer 142215 Onderwerp Watertoets Ambachtsweg Maarsbergen 1 AANLEIDING De gemeente Utrechtse Heuvelrug

Nadere informatie

Notitie. De kamp. Figuur 1 Locatie De Kamp in Cothen. Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober 2010 300342. Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen

Notitie. De kamp. Figuur 1 Locatie De Kamp in Cothen. Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober 2010 300342. Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober 2010 300342 Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen 1 Inleiding De gemeente Wijk bij Duurstede is gestart met de ontwikkeling van een woningbouwprogramma

Nadere informatie

KRW-verkenner in gebruik

KRW-verkenner in gebruik KRW-verkenner in gebruik 4 praktijkvoorbeelden Johan Bode Gis-analist /medewerker onderzoek Waterschap Peel en Maasvallei Inhoud Wat is de KRW-verkenner? Inhoud KRW-verkenner Gebiedsdatabase Kennisdatabase

Nadere informatie

Freatische bemaling fundaties bestaande brug over de Gaasp (KW022) fase 2

Freatische bemaling fundaties bestaande brug over de Gaasp (KW022) fase 2 Memo Freatische bemaling fundaties bestaande brug over de Gaasp (KW022) fase 2 Revisie 2.0 Auteur Peter Kramer Controleur Simon Hoitsema Autorisator Malou van der Pal Citeertitel - Object Activiteittype

Nadere informatie

Optimalisatie waterwinningen Budel, Eindhoven en Nuland

Optimalisatie waterwinningen Budel, Eindhoven en Nuland Optimalisatie waterwinningen Budel, Eindhoven en Nuland Beschrijving grondwatermodellen Brabant Water december 2008 Optimalisatie waterwinningen Budel, Eindhoven en Nuland Beschrijving grondwatermodellen

Nadere informatie

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg Notitie Contactpersoon Johannes Weemstra Datum 21 november 2012 Kenmerk N003-1210450WEJ-rrt-V01-NL Geohydrologische situatie Burg. Slompweg 1 Inleiding In opdracht van de gemeente Steenwijkerland heeft

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek voor 3 locaties in Nieuw-West te Amsterdam

Geohydrologisch onderzoek voor 3 locaties in Nieuw-West te Amsterdam Geohydrologisch onderzoek voor 3 locaties in Nieuw-West te Amsterdam 26 maart 2015 Geohydrologisch onderzoek voor 3 locaties in Nieuw-West te Amsterdam Louis Bouwmeesterstraat 80, Karel Klinkerbergstraat

Nadere informatie

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE TOETSINGSADVIES OVER HET MILIEUEFFECTRAPPORT WARMTE- EN KOUDEOPSLAGINSTALLATIE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN 29 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING...1 2. OORDEEL OVER HET MER EN DE AANVULLING DAAROP...2

Nadere informatie

Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten

Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten Identificeren van geschikte maatregelen om op regionale schaal de voorraad zoet grondwater te vergroten Een haalbaarheidsonderzoek in Walcheren Marjan Sommeijer 20-3-2013 Inhoud Introductie Methoden &

Nadere informatie

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld Notitie Contactpersoon Inkie Goijer Datum 1 augustus 2008 Kenmerk N002-4579913IGO-evp-V03-NL 1.1 Inleiding De watertoets De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin

Nadere informatie

Analyse infiltratie en mogelijke grondwateroverlast, Tortellaan 4, Den Haag Bruning / Gemeente Den Haag (20140884)

Analyse infiltratie en mogelijke grondwateroverlast, Tortellaan 4, Den Haag Bruning / Gemeente Den Haag (20140884) Analyse infiltratie en mogelijke grondwateroverlast, Tortellaan 4, Den Haag Bruning / Gemeente ter plaatse van de Tortellaan 4, Vogelwijk, Den Haag drs. J.T. Buma 1209486-005 Deltares, 2014, B Deltores

Nadere informatie

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde). Projectnummer 2013-11-002: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw Landgoed Huize Winfried Natuurbegraven Nederland T.a.v. de heer W. Peters Postbus 29 5201 AA s-hertogenbosch Betreft: Variatie in

Nadere informatie

Pascal Bos, IB, , Grondwatertoets bestemmingsplan Strawinsky Zuidzijde

Pascal Bos, IB, , Grondwatertoets bestemmingsplan Strawinsky Zuidzijde Bezoekadres Weesperstraat 430 1018 DN Amsterdam Postbus 12693 1100 AR Amsterdam Telefoon 251 1111 ingenieursbureau.amsterdam.nl Notitie Aan Jet de Graaf, Sandra Thesing Van Pascal Bos, IB, 06-30541621,

Nadere informatie

Voortgangsrapportage Monitoring De Zilk

Voortgangsrapportage Monitoring De Zilk Voortgangsrapportage Monitoring De Zilk Meetnet provincie Zuid-Holland; meetperiode november 2006 - september 2007 (ronde 1) Definitief Opdrachtgever: Provincie Zuid-Holland Grontmij Nederland bv Alkmaar,

Nadere informatie

Ministerie van Economische Zaken Directie Energiemarkt T.a.v. de heer P. Jongerius Postbus EC DEN HAAG 2500EC. Geachte heer Jongerius,

Ministerie van Economische Zaken Directie Energiemarkt T.a.v. de heer P. Jongerius Postbus EC DEN HAAG 2500EC. Geachte heer Jongerius, Retouradres: Postbus 80015, 3508 TA Utrecht Ministerie van Economische Zaken Directie Energiemarkt T.a.v. de heer P. Jongerius Postbus 20101 2500 EC DEN HAAG 2500EC Princetonlaan 6 3584 CB Utrecht Postbus

Nadere informatie

OndergrondTool. Handleiding

OndergrondTool. Handleiding OndergrondTool Handleiding Inhoudsopgave 1 Inleiding... Error! Bookmark not defined. 2 Overview... Error! Bookmark not defined. 3 Navigatie... Error! Bookmark not defined. 3.1 Terug naar totaal overzicht...

Nadere informatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda TNO Kennis voor zaken : Oplossing of overlast? Kunnen we zomaar een polder onder water zetten? Deze vraag stelden zich waterbeheerders, agrariërs en bewoners in de Middelburg-Tempelpolder. De aanleg van

Nadere informatie

Neerslag-afvoermodellering. met SOBEK-RR

Neerslag-afvoermodellering. met SOBEK-RR Neerslag-afvoermodellering met SOBEK-RR Het gebruik van gekarteerde GxGschattingen voor de kalibratie van een hydrologisch model Joost Heijkers Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; heijkers.wjm@hdsr.nl

Nadere informatie

Deltamodel / NHI Het instrumentarium voor de analyse van zoetwater

Deltamodel / NHI Het instrumentarium voor de analyse van zoetwater Deltaprogramma Deltamodel Deltamodel / NHI Het instrumentarium voor de analyse van zoetwater Timo Kroon (RWS Waterdienst) RWS Waterdienst & Deltares 22 maart 2011 Toelichting op een aantal zaken: perspectief

Nadere informatie

Vlaams Grondwater Model VGM. Terug naar overzicht. Afdeling Water Desirée Uitdewilligen

Vlaams Grondwater Model VGM. Terug naar overzicht. Afdeling Water Desirée Uitdewilligen Vlaams Grondwater Model Terug naar overzicht VGM Afdeling Water Desirée Uitdewilligen INHOUD Doel en verwachtingen VGM Concept VGM Huidige toestand - planning Vragen en discussie Doel en verwachtingen

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.125 en Y = 455.100.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.125 en Y = 455.100. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van de Gemeente Utrecht voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het tot stand brengen van de Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) baan

Nadere informatie

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Inleiding In deze notitie worden verscheidene scenario s berekend en toegelicht ter ondersteuning van de bepaling van inrichtingsmaatregelen voor de EVZ Ter Wisch.

Nadere informatie