Als ons landbouwsysteem failliet is, is het voedselbos dan het antwoord?

Is dit de oplossing voor ons dolgedraaide landbouwsysteem: voedsel oogsten in een bos, in plaats van op een akker? De Volkskrant doet een jaar lang verslag van het experiment, in voedselbos Ketelbroek bij Groesbeek. Aflevering 3: Lente 

Het is een totaal andere manier van landbouw: voedsel verbouwen in een bos met vaste bomen en struiken in plaats van op een akker die jaarlijks gezaaid en geoogst wordt. Voedselbos Ketelbroek bij Groesbeek (Gelderland) brengt dat in de praktijk. Op een akker van 2,4 hectare staan 350 soorten planten die bijna allemaal iets te eten opleveren: noten, vruchten, bloemen, bladeren, knollen. Dit is landbouw voor ‘luie boeren’: hier wordt niet gezaaid, geploegd en gespoten, maar alleen geoogst. Niet alleen de mens, ook de vogels en insecten varen daar wel bij. De V doet een jaar lang verslag van dit opwindende experiment dat misschien wel de landbouw van de toekomst wordt. Vandaag deel 3: Lente. ‘Het bloesemballet is begonnen.’

De lente begon dit jaar op 25 februari. Dat wil zeggen: officieel was het toen nog winter. Maar de thermometer bereikte op die zonnige maandag in februari bijna zomerse waarden: 18,3 graden. De terrassen stroomden vol, de korte broek kon uit de kast. Het was de warmste februaridag ooit gemeten.

Dat record werd in de twee dagen later alweer gebroken: toen werd het 20,5 graden. Nooit eerder was het in de winter zo warm, rapporteerde het KNMI. ‘Wie nu nog niet gelooft in de klimaatopwarming moet zich echt achter de oren krabben’, twitterde de Groningse weerman Gerrit Hiemstra.

Maar toen de lente eenmaal echt begon, kwam die als een koude douche. Herfststormen en hagelbuien trokken over het land. Half april daalde de temperatuur ’s nachts tot ruim onder nul. Ook in Groesbeek. De seizoenen zijn nu echt in de war, verzucht voedselbosboer Wouter van Eck. ‘Het weer is manisch geworden.’

Dit verhaal is onderdeel van een serie over de seizoenen in Voedselbos Ketelbroek. Lees ook de eerdere twee afleveringen over de herfst en de winter.

Ketelbroek, 18 maart

Maar eindelijk, daar was-ie dan: de lente. Lente is het seizoen van de clichés. Van vogels en hun ei, lammetjes in de wei, dansende koeien en nieuw leven. Maar botanisch gezien is de lente toch vooral het seizoen van de bloesems.

In het voedselbos met zijn verscheidenheid aan planten komen die in golven met duizelingwekkende schakeringen van wit: spierwit, gebroken wit, helder wit, roomwit, gelig wit, roze-achtig wit, witachtig roze. ‘Het bloesemballet is begonnen’, zegt Van Eck als we op een winderige dag in Ketelbroek staan, de kraag van onze jassen hoog opgestoken. Op de dorre takken, kaal geslagen door de winter, komen nu overal knoppen uit.

De bloesems volgen elkaar in snel tempo op: de zoete roze dotten van de abrikoos, het zedige wit van de sleedoorn, de parmantige paarse bloemetjes van de schijnaugurk, omhoog klimmend tussen de boomtakken, en de roomwitte weelde van de olijfwilg met zijn overweldigende zoete geur.

De paarse bloemen van de schijnkomkommer

We lopen langs de nashi-peer die uit zijn knoppen barst, zo groot als tennisballen. In de top van de Japanse walnoot verschijnen viltige uitlopers, de elzenhaag loopt uit met fijn generfde groene blaadjes. Tussen de struiken fladdert de eerste citroenvlinder. De natuur staat op het punt om te exploderen. Maar Van Eck kijkt er ongemakkelijk bij. ‘Het is allemaal zo vroeg.’ De winter is nog niet echt voorbij.

Ketelbroek, 15 april

Van Ecks bange dromen komen uit. Afgelopen weekend heeft het zes graden gevroren. Fruittelers in de Betuwe waren met vuurpotten en sproei-installaties in de weer om hun oogst te redden. Van Eck is er niet gerust op, zegt hij, als ik hem ophaal in zijn huis op De Horst, tien minuten lopen van Ketelbroek.

Om meer te begrijpen van vorst en planten geeft hij een lesje prehistorische botanica. Tijdens de voorlaatste IJstijd (150 duizend jaar geleden) kwamen de gletsjers tot Groesbeek. Ketelbroek ligt in een dal dat in die tijd is gevormd. Het grootste deel van Europa, tot diep in Frankrijk, was ijzige toendra.

Planten en bomen die in dit deel van de wereld groeiden, werden verdrongen door het ijs. Sommige daarvan kwamen pas duizenden jaren later terug uit Centraal-Azië, meeliftend op de zijderoute en verder verspreid door de Grieken en Romeinen.

Dat geldt ook voor soorten die we als inheems zijn gaan beschouwen. De wieg van de appel staat in Kazachstan, de peer stamt uit het gebied rond de huidige Chinese provincie Xinjiang, de pruim heeft zijn oorsprong in de Kaukasus, kersen zijn waarschijnlijk uit Turkije hierheen gekomen. Exoten avant la lettre.

Tamme kastanje

Vorst is voor deze bomen geen probleem; ze kunnen temperaturen tot min 25 verdragen. Waar ze slecht tegen kunnen is de wisselvalligheid van ons weer. Centraal-Azië heeft een landklimaat met een aan-uitknop voor zomer en winter. In de winter is het steenkoud, maar wordt het eenmaal warm, dan blijft het ook warm. Dat is anders dan in West-Europa, waar het na een paar mooie lentedagen zomaar weer kan vriezen.

Bomen gaan daar elk op hun eigen manier mee om. Optimisten als de abrikoos beginnen als de winter voorbij is na een paar warme dagen al te bloeien. Die worden afgestraft als het later gaat vriezen. Appels en peren zijn voorzichtiger, zij ontluiken pas als het weer echt opwarmt. Langslapers als de tamme kastanje laten zich niet verleiden door de eerste zwaluw, die bloeit pas in juni. ‘Heel verstandig’, zegt Van Eck.

Een paar soorten zoals de duindoorn, de kruisbes, de rode bes en de framboos hebben de IJstijd overleefd: die trekken zich van de stemmingswisselingen van ons klimaat niets aan.

Samen nemen we gevolgen van de vorst op. De abrikoos, twee weken geleden nog een roze bruidsjurk, lijkt grotendeels bevroren, zegt Wouter. ‘Die neemt dit jaar een sabattical.’ Wat minder erg is dan het lijkt. Een plant die geen vrucht draagt, kan al zijn energie steken in de groei en zo de schade volgend jaar inhalen.

Tussen de takken van de uiensoepboom door slingert de kiwibes omhoog. Alleen de hoge takken zijn nog groen, de onderste zijn verdord door de kou. Koude lucht is zwaarder, legt Wouter uit, en zakt naar beneden. Daarom is het aan de bodem kouder dan hogerop. De uiensoepboom met zijn eetbare bladeren (die naar uiensoep smaken) heeft zelf ook een tik gekregen. Schade is er. Hoeveel zal later blijken.

Dieren in het V-bos

Het is een terugkerende vraag: lopen er in het voedselbos ook dieren rond? Als daarmee kippen, varkens en koeien worden bedoeld, dan is het antwoord nee. Kippen vreten de bodem kaal, varkens woelen de grond om, koeien trappen alles plat. De ondergroei van bodembedekkers speelt juist een cruciale rol in het bos ecosysteem.

De gehakkelde aurelia

Wat niet wil zeggen dat er in Ketelbroek geen dieren zijn. Afgelopen winter zagen we in de sneeuw sporen van vossen en een das. In het hoge gras ritselen de muizen, de bodem krioelt van kevers en pieren, in de struiken zoemt het van hommels en bijen, vliegen en vlinders.

En vogels. In 2016 werden bij een onderzoek in Ketelbroek 22 nestelende vogelsoorten gevonden, slechts één minder dan in het nabijgelegen Natura-2000 gebied De Bruuk. Om daarover meer te weten te komen hebben we twee vogelaars uitgenodigd om naar Ketelbroek te komen.

Op waterkoude dinsdag in april melden ze zich bij het hek: Jean-Pierre Geelen, journalist van de Volkskrant en columnist van Vogels, het lijfblad van Vogelbescherming Nederland. En Ben Brouwer, fietsenmaker te Lent, natuurgids en hartstochtelijk vogelaar.

Boven het veld vliegt een bruin vogeltje luid kwetterend op en maakt dan een duikvlucht. ‘Veldleeuwerik?’, oppert Brouwer. Een grasmus, denkt Geelen. ‘En hoor ik daar een zwartkop?’ Brouwer knikt. De zang, zegt hij, lijkt op die van een merel. ‘Maar dan versneld afgedraaid.’

Terwijl de mannen over de paden slenteren, met de kijkers in de aanslag, groeit de lijst vogels gestaag. De houtduif, de merel, de kool- en de pimpelmees horen tot de usual suspects in vogelland. Uit de struiken klinkt het geluid als van twee steentjes die op elkaar worden geslagen. ‘Roodborstje’, zegt Geelen geroutineerd.

Vogelen is de laatste jaren populair geworden, maar met de vogels zelf gaat het minder goed. Sinds 1960 is het aantal boerenlandvogels met 60 tot 70 procent teruggelopen, blijkt uit onderzoek van Sovon, de vereniging van vogeltellers.

Vooral akker- en weidevogels als de veldleeuwerik, de patrijs, de grutto, de kievit en de boerenzwaluw lijden onder de intensivering van de landbouw. Boeren krijgen subsidie om hun gras later te maaien, zodat op de bodem nestelende vogels kunnen broeden. ‘Maar ze hebben het geld nog niet binnen of ze gaan al met hun trekker het land op’, moppert Brouwer.

In zijn kijkerkanon vangt Brouwer een zachtbruin vogeltje dat een liedje zingt op een boomtak. Een fitis, zegt hij, herkenbaar aan zijn zang die hoog begint en laag eindigt. In het struikgewas klinkt de schorre roep van een fazant, boerenzwaluwen vliegen over. ‘Was dat een wielewaal?’, zegt Geelen. ‘Er kwam iets knalgeels voorbij.’ Waar?, vraagt Brouwer. Hij is al weg, zegt Geelen. ‘Het kan ook een groene specht zijn geweest.’

Na anderhalf uur maken we de stand op: 22 vogelsoorten hebben we gespot, inclusief een paar overvliegers zoals de grauwe gans en de aalscholver. Niet slecht voor zo’n klein gebied, resumeert Geelen. Hij kijkt naar de egale grasvlakte naast Ketelbroek. ‘Daar zit niets.’

Als we weggaan, klepperen de ooievaars op hun hoge nest ten afscheid. Die zijn sinds februari terug, zegt Wouter. ‘Volgens mij hebben ze jongen.’

9 mei: Hoog bezoek in Ketelbroek

Op 5 mei verschijnt het First Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services van het VN-biodiversiteitspanel IPBES. Het schetst een somber beeld van de ontwikkeling van de biodiversiteit in de wereld.

Van de circa acht miljoen planten- en diersoorten op aarde worden er een half tot een heel miljoen met uitsterven bedreigd. Oorzaak is de mens die met zijn onstuitbare drang naar meer andere aardbewoners (dieren en planten) in het nauw drijft. Beleid werkt averechts: rijke industrielanden keren jaarlijks tientallen miljarden subsidie uit aan landbouw die potentieel schadelijk is voor het milieu.

Cruciale ecosystemen worden onherstelbaar verstoord, waarschuwt IPBES-voorzitter Robert Watson. De mens is hard bezig zijn eigen graf te graven.

Twee dagen later hebben we hoog bezoek in Ketelbroek van twee professoren van Wageningen Universiteit, wereldwijd toonaangevend op landbouwgebied. De eerste is Frits Mohren, hoogleraar bosecologie en bosbeheer. Kort na hem arriveert Martin van Ittersum, hoogleraar plantaardige productiesystemen.

Van Eck voert het duo door het voedselbos waar brandnetels, kleefkruid en fluitenkruid inmiddels kniehoog opschieten. Hij laat ze de Koreaanse pijnboom zien, de Japanse pruim en de Noord-Amerikaanse pawpaw. Onderweg proeven we de sappige jonge blaadjes van de linde en nootachtige bloemetjes van de pimpernoot.

‘Wat is dit?’, vraagt Mohren, kauwend op een zurig blaadje. ‘Dat is van de Chinese szechuan’, zegt Wouter. ‘Dat doet het goed in salades.’ De blaadjes laten een tintelend gevoel achter op de tong, net als de besjes die hier straks aan komen; het zijn de smaakmakers van de pittige Sichuan-keuken.

szechuanpeper

‘Je laat je dus niks gelegen liggen aan soorten die hier van nature voorkomen?’, vraagt Mohren. Nee, zegt Van Eck. Zo lang ze hier maar gedijen en vrucht opleveren. Zoals de olijfwilg, die oorspronkelijk uit Oost-Azië komt, maar het op Ketelbroek geweldig doet, wijst Van Eck: de bloesems wemelen van de hommels en bijen.

Terug op de houten bankjes van de kantine brandt een felle discussie los over de landbouw in de wereld. Het huidige systeem is failliet, vindt Van Eck. Boeren verpesten de bodem, de biodiversiteit holt achteruit. ‘We hebben een bulklandbouw die waardeloze producten oplevert.’

Met ons voedsel is niks mis, nuanceert Van Ittersum. En je kunt de boeren ook niet overal de schuld van geven, vindt hij. Het is een uitvloeisel van het economisch systeem dat boeren dwingt steeds grootschaliger en goedkoper te produceren. ‘Daar profiteren wij allemaal van. We betalen te weinig voor ons voedsel.’

Dat het anders moet, daar zijn ze het over eens. Over de manier waarop verschillen ze van mening. In de afgelopen decennia zijn natuur en landbouw steeds strikter van elkaar gescheiden. Het voedselbos probeert die twee functies weer met elkaar te verenigen.

De vraag is of dat voldoende oplevert, zegt Van Ittersum. ‘Ik vind het prachtig dat de vogeltjes hier fluiten’, benadrukt hij. Maar het leeuwendeel van de calorieën die de landbouw produceert is afkomstig van eenjarige teelten zoals rijst, aardappelen, tarwe en maïs. Dat is niet voor niks: het zijn gewassen die veel voedingswaarde hebben, gemakkelijk mechanisch geoogst kunnen worden en zich goed laten bewaren.

Die rol ziet hij het voedselbos met zijn bloemen, vruchten en noten nog niet overnemen. ‘Ik vind het een sympathiek systeem. Maar ik denk niet dat we hiermee zeven miljard wereldbewoners kunnen voeden. Ik zie dit meer als natuur die ook nog wat eetbaars oplevert.’ Van Ittersum is een voorstander van hoogproductieve kringlooplandbouw op vruchtbare gronden, zodat er in andere gebieden ruimte overblijft waar de natuur haar gang kan gaan.

Bosecoloog Mohren vindt het voedselbos ‘spannend en interessant’. Maar de problemen van de reguliere landbouw zijn volgens hem van een andere orde. Hij ziet voedselbossen vooral als een ‘interessante niche’ in de overgang tussen landbouw en natuur. ‘Dit zou goed passen op oude landgoederen.’ Een bos vindt hij het niet. ‘Het doet mij meer denken aan een wilde tuin.’

Van Eck houdt vol dat het wél kan: ‘Wij produceren meer dan de grasakkers hiernaast. ‘Daar zou ik dan wel eens cijfers van willen zien’, zegt Van Ittersum droogjes.

Eerlijk is eerlijk: die zijn er niet. Nog niet. Vorig jaar is een Green Deal Voedselbossen gesloten, ondertekend door een groot aantal partijen zoals het ministerie van Landbouw, provincies, waterschappen en Wageningen Universiteit.

Een van de doelstellingen is onderzoeken of voedselbossen een rendabele vorm van landbouw kunnen opleveren. Schijndel, waar vorig najaar is begonnen met de aanplant van een ruim 20 hectare groot voedselbos, dient daarvoor als voorbeeldproject.

Grappig, zeg ik tegen Wouter als de hooggeleerden weg zijn: de landbouwprofessor vindt het voedselbos geen landbouw, de bosprofessor vindt het geen bos. Dat is ook niet zo gek, antwoordt hij: ‘Het is allebei.’

Sumak

Reis naar de toekomst

Ketelbroek is negen jaar oud, als voedselbos zit het nog in de peuterfase. Ik ben zo benieuwd hoe het er over tien jaar uitziet, heb ik vaak tegen Wouter gezegd. Daarvoor zouden we al een tijdmachine nodig hebben. Die bestaat. Het is de trein naar Totnes, in het Engelse graafschap Devon, waar het voedselbos staat van Martin Crawford, het oudste van Europa.

Op een winderige zaterdag in april sta ik met Wouter tussen de groene heuvels van Zuidoost Engeland. In de blauwe lucht trekken wolken en regenbuien over: bijna Hollands weertje. Crawford ontvangt ons op de oprit van zijn terrein: een bescheiden overkomende eind-vijftiger met donker borstelhaar en waterblauwe ogen.

Crawford geldt wereldwijd als een van de pioniers op voedselbosbouwgebied. Hij werd geboren in Londen, studeerde informatica, maar verhuisde in de jaren tachtig naar Devon, waar hij zijn vrouw Sandra leerde kennen in een commune. Een tijdlang scharrelden ze moeizaam hun kostje bij elkaar met een biologisch landbouwbedrijfje. ‘Eindeloze rijen wortels oogsten, dat was het niet.’

In 1992 kreeg Crawford de kans om een voedselbos te planten op een weilandje van Dartington: een landgoed bij Totnes dat eigendom is van een stichting, ooit opgericht door een schatrijk Brits echtpaar dat zich inzette voor een betere wereld. 25 jaar geleden ging hier de eerste boom in de grond.

Als Crawford ons rondleidt, voelt het als thuiskomen op Ketelbroek, maar dan vijftien jaar vooruit. De szechuan, in Groesbeek nog maar een struikje, is hier uitgegroeid tot een vijf meter hoge boom. De honingbessen en olijfwilgen zijn bossen woest struikgewas, de sneeuwklokjesboom is een lawine van witte bloesems. Die worden later eetbare peultjes. Elzen en kastanjebomen torenen hoog boven alles uit.

Crawfords voedselbos is maar 0,8 hectare groot, drie keer zo klein als Ketelbroek, maar door zijn weelderige begroeiing lijkt het drie keer zo groot. Het systeem werkt, zoveel is zeker, beaamt Crawford. Elk jaar wordt het bos rijker en de oogst overvloediger. Alleen noten heeft hij niet. ‘Dat heeft geen zin. In Dartwood Forest stikt het van de eekhoorns. Die zijn gek op noten.’

Toen Crawford met planten begon, was de klimaatopwarming nog een non-thema; iets van een select groepje wetenschappers. Inmiddels is het uitgegroeid tot een probleem waar niemand omheen kan, benadrukt hij. Ook de boeren niet.

De grootste uitdaging voor de landbouw is volgens Crawford om broeikasgasneutraal te worden. De landbouw stuurt miljoenen tonnen CO2 de lucht in door grondbewerking, bemesting en het gebruik van zware machines. De gevolgen daarvan worden merkbaar, zegt hij: de gemiddelde temperatuur in Devon is met twee graden gestegen. ‘Wij zitten nu op het klimaat van Midden-Frankrijk.’

Voedselbossen leggen juist CO2 vast. De productie ligt lager dan die van een hectare gangbare landbouwgrond, beaamt Crawford. ‘Maar je moet je ook afvragen wat een duurzame oogst is van een stuk grond. Dat is minder dan de gangbare landbouw nu doet.’

Het voedselbos in Devon is klein, te klein om van te kunnen leven. Crawford verdient zijn brood met presentaties en publicaties – hij schreef standaardwerken over vruchtdragende bomen en planten. Maar vooral met zijn kwekerij, die een stukje verderop ligt.

Op een glooiend veld van vier hectare tussen de rollende heuvels staan rijen fruitbomen, hazelnoten, duin- en meidoorns. Hier kweekt en veredelt Crawford planten en bomen die hij levert aan tuinen en voedselbossen in binnen- en buitenland. Dit is de crèche van de voedselbosbouw – ook op Ketelbroek staan struiken die hiervandaan komen.

Het voedselbos in Dartington trekt jaarlijks duizenden bezoekers. Maar veel navolging in eigen land krijgt hij niet, zegt Crawford. De Britse boerenstand vergrijst – ‘de gemiddelde leeftijd is 60 jaar’ – en weinig vernieuwend. ‘Het lijkt wel of de boeren hier nog conservatiever zijn dan elders.’ Van de overheid verwacht Crawford niets. ‘Onze regering leeft nog in het Stenen Tijdperk als het gaat om duurzame landbouw.’

Het weerhoudt Crawford er niet van om de eerste wereldwijde conferentie over voedselbosbouw te organiseren die in de zomer van 2020 in Dartington wordt gehouden. Want, zegt hij, het gist overal. De landbouw zal moeten veranderen. ‘En voedselbossen gaan daar een belangrijke rol in spelen. Daar ben ik zeker van.’

Ketelbroek 13 mei

Terug op Ketelbroek is het bijna een schok om te zien hoe dwergachtig klein de bomen en planten hier nog zijn. Tegelijkertijd hebben we gezien hoe groot het kan worden.

Alle bomen en struiken staan nu in het blad, de ondergroei van brandnetels en berenklauw schiet hoog op. ‘Vrijwilligers’, noemt Van Eck ze: planten die spontaan opkomen en gratis biomassa leveren. Op de smalle padjes moeten we ons een weg banen door manshoge frambozenstruiken.

Japans-hoefblad tussen het onkruid, de 'vrijwilligers' van Ketelbroek

De bloesems zijn grotendeels uitgedoofd: de vruchtzetting is begonnen. De abrikozen slaan dit jaar inderdaad over. Maar de uiensoepboom loopt toch weer uit, en de schade aan de nashi valt mee: sommige bomen hebben de vorst overleefd en gaan vrucht dragen.

De kruisbessen beginnen te komen, de kroosjespruim hangt vol bolletjes, zo groot en groen als kappertjes. Dat is het mooie van een divers systeem, zegt Van Eck. Ook als er iets tegenvalt: ‘Er is altijd wel iets anders dat het juist goed doet.’

Vandaag krijgen we bezoek van een oude bekende: Jan Overesch uit Raalte. Overesch begon ooit als gangbare varkensboer, maar heeft inmiddels een biologisch varkensbedrijf met 150 hectare grond. Hij heeft een hekel aan boeren die spuiten.

Jan heeft van het voedselbos gehoord en komt samen met zijn vrouw Mariet en zoon Rob poolshoogte nemen. Ze zijn onder de indruk. ‘Wat een prachtige plek is dit’, zegt Mariet. Als we nog wat zitten na te praten, krijgt Jan een telefoontje van een vertegenwoordiger van Natuurmonumenten bij hem uit de buurt.

‘Je raadt nooit waar ik ben’, zegt hij. ‘In een voedselbos!’ Dat is ook toevallig, zegt de man aan de lijn: daar wou ik het net met je over hebben: wij willen ook zoiets. ‘Het virus verspreidt zich’, lacht Wouter.

Als Jan weg is, oogst ik met Wouter tussen de kaarsrechte staken van het bamboebosje – in de winter nog een eruptie van groen in een dorre vlakte, nu bijna wegvallend tegen de rest van de begroeiing – de jonge uitlopers die als groene asperges uit de grond steken. Het binnenste van de stengel is bros en sappig; bamboescheuten worden in China al sinds mensenheugenis gegeten.

In tuinen maken mensen zich zorgen dat bamboe woekert, zegt Wouter. ‘Wij willen dat juist. Hoe meer hij woekert, hoe meer wij kunnen oogsten.’ De Siberische honingbes laat zijn eerste paarse besjes los. ‘Die zijn rijp’, zegt Wouter. De hungry gap, het gat tussen de laatste wintergroenten en de eerste oogst van het nieuwe jaar, is bijna voorbij. De zomer staat voor de deur.

expanded Daslook
expanded Olijfwilg
expanded Sneeuwklokjesboom
expanded Pawpaw

Dit verhaal is onderdeel van een serie over de seizoenen in Voedselbos Ketelbroek. Lees ook de eerdere twee afleveringen over de herfst en de winter. Meer verhalen over de toekomst van ons voedselsysteem lezen? Duik dan in het dossier de Voedselzaak.