Hoe ziet het ideale landschap eruit in de ogen van de mensen die het landschap maken? We vragen het architect Pieter Brink, landschapsarchitect Berno Strootman en stedenbouwkundige Sandra van Assen.

Hoe ziet het ideale landschap eruit in de ogen van de mensen die het landschap maken? We vragen het architect Pieter Brink, landschapsarchitect Berno Strootman en stedenbouwkundige Sandra van Assen.

Pieter Brink

‘Wij wilden altijd graag bij de zee wonen.’ Architect Pieter Brink, zijn vrouw Hilda en zoon Arne maakten er ‘water’ van om realistisch te blijven. Want het architectenbureau B+O Architectuur en Interieur waar Brink werkt, zetelt in een oude gasfabriek in Meppel en ‘Drenthe ligt nou eenmaal niet aan zee’. Hij vertelt over zijn ideale landschap terwijl we aan de oever van een zandwinplas staan aan het Holtien bij Dwingeloo. Op deze plek bouwde hij een huis dat aanschurkt tegen zijn ideaal.
Het is maar wat je ziet. De Dwingelderstroom kronkelt vlakbij, aan weerszijden van de beek liggen uitgestrekte landbouwhectares met pas gemaaid gras zover je kunt kijken. Het zijn kale vlakten – zonder sloot of bosje – waar megabedrijven water aan- en afvoeren via buizen onder de grond en waar bomen gezien worden als hinderpalen. Op de es staat mais. De boeren hier gaan voor de hoogste opbrengst. De zandwinners lieten een diep gat achter met steile oevers – bijna als een wond in het landschap. Er groeit wat schaamgroen omheen.

‘Dit productielandschap is een gevolg van onze leefwijze’, zegt Brink. ‘De melk wordt hier met grote tankwagens opgehaald en in het midden van het land in een fabriek in een kartonnen pak gestopt. Daarna gaat hij met een andere wagen terug over dezelfde snelweg naar de winkel verderop waar wij hem kopen. Als je vraagt: is dit circulair? Nee. Veranderingen moet je organiseren via de economie. Het landschap is altijd volgend.’
Niet alleen ons verdienmodel tekent de omgeving, het landschap is ook de weerspiegeling van onze opvattingen. ‘Wij beschermen landschappen, dorpen en boerderijen. Waarom? Vroeger werkten mensen op het land en woonden ze in boerderijen en dorpen daarbij. Het is die harmonie die we zoeken. Maar die balans is weg. Negentig procent van de boerderijen heeft die functie niet meer. Als er ergens per ongeluk een woonboerderij afbrandt, bouwen we daar een nieuwe woonboerderij of een boerderette. Dat is toch idiotie ten top? Zo maak je in mijn ogen het landschap belachelijk!’
Brink vindt dat we in Nederland nu echt moeten gaan nadenken over woonlandschappen. We plakken nieuw­bouwwijken aan steden en dorpen, soms in drassige gebieden met hoge kosten om de boel droog te houden, terwijl veel mensen liever in het buitengebied zouden wonen. ‘En daar is ook ruimte. Tussen twee boerderijen kun je vijf of tien huizen zetten op mooie grote kavels. De omgeving is flexibel genoeg om zich te voegen naar nieuw gebruik. Landschap moet zin hebben. Dus geef het zin!’
Maar je moet wel weten wat je doet. Brink evalueerde de aanleg van nieuwe landgoederen. Hij concludeert: ‘Hoe dominanter het landhuis, des te minder mensen de ruimte eromheen als openbaar ervaren. Daarom is het zo raar dat gemeenten blijven eisen dat op een nieuw landgoed een huis van allure komt. Dat belemmert het vrije gevoel van de bezoekers juist.’ Zijn eigen huis is ontworpen om op te gaan in de omgeving. Het is een ruime moderne hoeve met strakke schuine lijnen die het woonblok laten verglijden van de hoge rand bij de es naar de rietzoom aan de waterkant. De muren zijn opgebouwd uit twee rijen oude gestapelde stoeptegels, daarboven zijn afgedankte grijze vierkante steenschotten uit de betonindustrie benut als wandbekleding. De zon accentueert de lichte boog die hij in de rand van de steenschotten zaagde, waardoor het huis lijkt te buigen naar het water. In de woonkamer etaleert zich een majestueus decor: achter de rietpluimen het water en daarachter de oever en vrij uitzicht over het open veld. Het litteken van de zandwinning heeft zijn plek verworven als een groene oase in het open veld. Vissen paaien aan de gemaakte glijdende oevers, vogels nestelen er en burgers lopen er een rondje. ‘Ik wil dat mensen hier net zo genieten als wij.’

Berno Strootman

‘Ik houd erg van woestijnen vanwege de puurheid. Vroeger had ik de ambitie om alle woestijnen op aarde te bezoeken’, zegt Berno Strootman, landschapsarchitect. Toen hij ongeveer op de helft was, kwamen er andere prioriteiten. Gevraagd naar zijn ideale landschap, maakt hij een vergelijking met de mens. ‘Voor mij is er niet “het ideale landschap”, ik houd van heel veel landschappen. Er is ook geen ideaal kind. Je krijgt het kind dat je krijgt. Het enige wat je kunt doen is dat kind ruimte bieden en ondersteunen, zodat het zich optimaal kan ontplooien.’ Dat brengt hem bij het antwoord: ‘Elk landschap heeft zijn eigen karakter en zijn eigen potentie, gezien zijn geschiedenis en zijn abiotische situatie. Je hebt landschappen die optimaal tot bloei komen en landschappen waarbij dat niet het geval is. Ik houd van landschappen waarvan de potenties optimaal zijn benut, landschappen die volledig tot bloei zijn gekomen. Ik zie het als mijn taak als landschapsarchitect om landschappen aan te passen aan de wensen van deze tijd en ze tegelijkertijd optimaal tot expressie te brengen.’

Het Drentsche Aa-gebied vindt hij prachtig: de dorpen, de klinkerwegen die dorpen verbinden, de open essen en de beekdalen met hun madelanden. ‘Het is een mooi, harmonieus, samenhangend geheel, waar ruilverkavelingen relatief weinig invloed op hebben gehad.’ Hij ervaart het Drentsche Aa-gebied als een streek van ‘onthouding’: veel ontwikkelingen die elders in het land de aanblik van dorpen en het landschap bepalen, vonden de mensen hier niet nodig. Er zijn weinig felle kleuren, weinig schreeuwende architectuur, en weinig stadse invloeden als plantsoentjes, verkeersdrempels en ander verkeersmeubilair. Binnen en buiten het dorp ligt dezelfde klinkerweg met daarnaast dezelfde grasberm. Geen fratsen. Terug­houdendheid is in zichzelf een kwaliteit geworden.
Strootman gaf het Drentsche Aa-gebied met zijn landschapsvisie uit 2004 ‘een nieuwe jas’. Het werd een bepalende studie die tot de dag van vandaag gebruikt wordt om veranderingen te toetsen en te sturen. Oude patronen zet hij door in de nieuwe tijd: diepjes die weer mogen kronkelen om water te bergen, planten en dieren te gerieven, en de recreant te laten genieten. Eswegen zonder sloten of bomenrij accentueren de openheid van de es. Grootschalige bossen en landbouwgebieden op de velden.

Hij had geen vooringenomen beeld van hoe het Drentsche Aa-gebied zou moeten worden, toen hij die nieuwe jas schetste. Hij probeerde de essentie van het landschap te pakken en die optimaal tot expressie te brengen en tegelijkertijd nieuwe ontwikkelingen een plek te bieden. ‘Als ik in het landschap werk, voel ik een grote verantwoordelijkheid. De paradox daarbij is dat ik niet ontworpen landschappen het mooiste vind. En toch kom ik er met mijn vingers aan.’
Het landschap is de spiegel van de samenleving. Elke tijd kent zijn eigen ontwikkeling. Nu zijn woongenot, toerisme en natuur belangrijk. Die krijgen dus hier en daar wat meer voorrang. Zoals op het Ballooërveld, waar Strootmans plan net is gerealiseerd. Het is een plek geworden waar je terechtkunt voor een sublieme ervaring: ‘We hebben het Ballooërveld weer desolaat gemaakt als tegenwicht voor het drukke stadsleven. Daar kun je nu weer leegte en verlatenheid voelen. Natuurlijk moet je dan niet komen op een zonnige zondag als het druk is op de paden met mensen die recreëren op de hei. Ga door de week op een grijze dag, dan loop je helemaal alleen over het weidse open veld.’

Sandra van Assen

‘Ik wil ver kunnen kijken. Het ideale landschap is voor mij een plek met een verre horizon. Ik zoek ruimte voor ideeën en gedachten.’ Sandra van Assen heeft een stedenbouwkundig bureau, is provinciaal stedenbouw­kundige van Friesland en onderzoeker en docent bij het Lectoraat Future Urban Regions, dat verbonden is aan de zes Academies van Bouwkunst in Nederland. Van Assen vertegenwoordigt hierbinnen de Academie van Bouwkunst Groningen als onderdeel van de Hanzehoge­school. Ze zoekt letterlijk ruimte voor vernieuwing en dan in het bijzonder voor ingrijpende stappen op het gebied van gezonde steden en energietransitie.
Binnen enkele decennia zullen we veel minder energie moeten verbruiken en wat we nodig hebben zelf opwekken. Ze werkt met haar studenten aan noordelijke regio’s waarin die verandering vorm krijgt. Groningen loopt daarin voorop: ‘Vele partijen werken hier aan de energietransitie, noem Energy Valley, de Gasunie, de Rijksuniversiteit en de Hanzehogeschool. Daar sluit het Lectoraat goed bij aan.’ Studenten architectuur worden aangemoedigd om zich breder te ontwikkelen door ontwerpend onderzoek: eerst de vraag en het probleem formuleren en verbeelden, daarna laten zien hoe een oplossing eruit kan zien. ‘We maken bijvoorbeeld een energiedoorsnede van een dorp, een stad en een stuk landelijk gebied. Van daaruit bedenken we samen met vier overheden, twee kenniscentra en stakeholders wat je kunt doen om een nul-energielandschap te maken. We laten dan verschillende scenario’s zien.’

Van Assen vindt dat we keuzes moeten maken. Daarbij spelen ontwerpers een belangrijke rol. ‘We redden het niet met een beetje hier en een beetje daar aanpassen. Om door te pakken moet je de consequenties tonen van het huidige handelen en perspectieven schetsen waarin je mensen meeneemt.’ Rigoureuze keuzes maken is voor Nederland niets nieuws: ‘Kijk maar naar de veenlandschappen. Dat zijn ook energielandschappen. Destijds zijn daar mensen met lef bezig geweest. Die hebben klappers durven maken.’
Het landschap – en dan vooral de manier waarop wij ons bestaan in regels hebben vervat op dit moment – is een grote sta-in-de-weg voor ingrijpende veranderingen, vindt zij. Natuurlijk is ruimtelijke kwaliteit belangrijk – Van Assen is niet van het ‘Bonanza-landschap’ waarin iedereen zijn gang kan gaan. Maar de wijze waarop we de kwaliteitsbewaking nu vorm hebben gegeven, hindert de noodzakelijke innovaties.

Aan de andere kant voelt ze zich sterk verbonden met de bewoners en gebruikers van het landschap. Hun mening telt voor haar voluit mee. Recent ontwikkelde ze met het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen een systeem om de waardering van mensen voor hun leefomgeving te meten. Dat beproefde ze om in de dorps- en stadsranden van Regio Groningen-Assen te komen tot nieuwe kwaliteitsimpulsen. ‘Wij deden dat heel letterlijk door daar rond te lopen en mensen te vragen een hartje te plakken op de plekken die ze het meest waarderen.’ Er zijn meer methoden om de beleving te meten. In heel Nederland levert vergelijkbaar onderzoek globaal dezelfde conclusie op: mensen waarderen zand­gronden en bosgebieden meer dan grootschalige open landschappen. Haar onderzoek in de Regio Groningen-Assen bracht nog meer aan het licht: wanneer je dicht bij de woonomgeving komt, vereenzelvigen mensen zich meer met de geschiedenis van hun streek. Volgens Van Assen geldt dat in sterke mate voor het Noorden van het land. Dichter naar de Randstad speelt de geschiedenis van de streek voor bewoners minder een rol. Daar tellen vooral de gebruiksmogelijkheden: is er ruimte om de hond uit te laten, hard te lopen of te fietsen?
Jammer dat er nog zo weinig kennis is over de economische waarde van verschillende landschappen, vindt Van Assen. ‘Kwaliteitsargumenten sneeuwen in deze tijd gemakkelijk onder; daarom zou het helpen als we de waarde van landschap voor de economie beter zichtbaar konden maken, juist ook als we willen innoveren.’