Lees verder
Per jaar komt er van de 105.000 hectare die Natuurmonumenten beheert, veel biomassa vrij. Voor een deel, circa 175.000 ton, wil Natuurmonumenten een betere en duurzamere bestemming vinden als groene grondstof. In december van het afgelopen jaar kondigde de organisatie aan dat het samen met DSM op zoek gaat naar een partner om deze biomassa duurzaam om te zetten in hoogwaardigere producten.
Lucien Joppen

Op de circa 350 natuurgebieden die Natuurmonumenten beheert en laat beheren (vaak door boeren en loonwerkers, red.), komen gedurende het jaar met name riet, gras, stro en houtresten (kap- en snoeihout) vrij. ‘Deze stromen worden door de boeren of loonwerkers van het land gehaald en vervolgens verwerkt, bijvoorbeeld tot compost of veevoer. Uit onze bossen komt ook hout vrij dat als timmerhout voor de eigen gebouwen wordt ingezet of verkocht wordt op de houtmarkt. Het snoeihout blijft in het bos of wordt versnipperd en gebruikt voor energiedoeleinden. Met name voor de laagwaardige toepassingen zoekt Natuurmonumenten naar een duurzamere afzet’, aldus Hans Massop, adviseur biomassa en CO2 bij Natuurmonumenten.

Een deel van de reststromen wordt dus al verwaard. Het punt is wel, aldus Massop, dat de verwaarding laag is (voornamelijk energie/stort) en dat niet het gehele volume wordt gebruikt. ‘Een significant deel wordt bij de afvalverwerking gecomposteerd, wat betekent dat we per ton tussen de 15 en 25 euro betalen bij de poort van de afvalverwerker. Indien mogelijk, laten de beheerders het achter op het land als het geen nadelige gevolgen oplevert voor de plaatselijke natuurwaarden, flora en fauna. Het is onze primaire taak om deze in stand te houden.’

 

Fluctuerende volumes

Volgens Massop gaat het name om gras, riet en houtsnippers die mogelijk interessant kunnen zijn voor meer hoogwaardige toepassingen als vezelversterkte materialen of bio-chemicaliën. Deze stromen komen, verspreid over de verschillende kavels, vrij na het ‘broed- en bloeiseizoen’, lees het najaar. Gras vormt hierop een uitzondering. ‘Vaak maaien boeren en loonwerkers twee à drie keer per jaar. Dat is afhankelijk van de weersomstandigheden. Het vorig jaar kende niet een denderend groeiseizoen met koude winter en een lang, aanhoudende kou in het voorjaar. Het volume van 175.000 fluctueert dus, al zijn de pieken en dalen niet extreem hoog.’

Nu heeft Natuurmonumenten deze volumes, maar ontbreekt het de organisatie aan expertise (bijvoorbeeld op gebied van biotechnologie) om deze stromen beter in te zetten. Vandaar de samenwerkingsovereenkomst met DSM. ‘Wij hebben de innovatieve, technologische kennis en wereldwijde ervaring om deze biomassa te converteren en beschikbaar te maken voor bijvoorbeeld energiebedrijven in de vorm van biogas en/of cellulose biobrandstof, en/of aan producenten van materialen en de vezelindustrie in de vorm van hernieuwbare chemische bouwstenen zoals biobarnsteenzuur’, aldus Hans Bluijssen, sponsor manager bij DSM.

 

Logistieke uitdaging

Beide partijen zijn nu op zoek naar partners , bijvoorbeeld producenten van composieten of energieleveranciers, die willen investeren in het project en de keten willen completeren. Bluijssen stelt dat met verschillende ondernemingen en publieke partijen gesprekken worden gevoerd.
‘We kijken niet alleen naar eindgebruikers, maar ook naar partijen die het volume aan biomassa kunnen vergroten. Denk daarbij aan Staatsbosbeheer, de provinciale landschappen, waterschappen en de wegbeheerders.’

Bluijssen erkent dat 175.000 ton een mooie eerste stap is maar dat de hoeveelheid beschikbare biomassa moet worden uitgebreid nog niet , zeker als het wordt gebruikt om energie van te maken. Vandaar dat de partijen ook geïnteresseerd zijn in reststromen van andere partijen, zowel in Nederland als in de aangrenzende gebieden bij onze zuider- en oosterburen.
Waar deze stromen ook vandaan komen, de logistiek zal van doorslaggevend belang zijn om gezonde verdienmodellen op te zetten. Daarbij zet Natuurmonumenten in op het kostenneutraal verwerken van reststromen waar het nu voor moet betalen. Blijft staan dat een centrale opwerking van heterogene reststromen die afkomstig zijn uit verschillende delen van het land, een moeilijk verhaal gaat worden. DSM erkent dit, maar vindt het te vroeg dag om hier al uitspraken over te doen. ‘We gaan eerst op zoek naar partners, vervolgens gaan we verschillende scenario’s uitwerken, waarbij we per case kijken naar centrale of decentrale opties.’