Lees verder
In het concept van het Rondeel-ei speelt de verpakking een cruciale rol. Immers, eieren zien er aan de buitenkant vrijwel hetzelfde uit. Vandaar dat het Rondeel zich zowel in design als met het materiaal wilde onderscheiden in het eierschap.
Lucien Joppen

Peter Koelewijn, al bijna 25 jaar werkzaam in de eiersector, is directeur van het Rondeel (zie kader). Met het Rondeel, waarbij drie pluimveehouders zijn aangesloten, heeft hij een concept ontwikkeld, waarbij kippen met veel zorg voor dierenwelzijn en milieu op een maatschappelijk verantwoorde manier worden gehouden. Het Rondeel heeft voor deze aanpak de nodige pluimen ontvangen, onder andere van de Stichting Milieukeur en het doorgaans zeer kritische Wakker Dier.
‘In de eiermarkt brengen we met Rondeel een onderscheidend concept. Alleen dat is niet voldoende. Een onderscheidende verpakking was noodzakelijk. Consumenten staan gemiddeld nog geen twee seconden voor een eierschap. Het is een low-interest, routineproductgroep, waar je de aandacht moet trekken.’

 

Conflicterend

Daar is Koelewijn, die het conceptmodel zelf heeft bedacht, goed in geslaagd. De verpakking van het Rondeel, aanvankelijk alleen beschikbaar in een zevenstuksverpakking, is rond (zie de ronde stallen van het Rondeel, red.), heeft een onderscheidende kleur (grijsbruin) en een premiumuitstraling die de gewone kartonnen verpakkingen ontberen.
Op de vraag of Albert Heijn wel zat te wachten op een verpakking die qua formaat en uitstraling afwijkt van de rest, antwoordt Koelewijn: ‘Ja, eigenlijk wel. Maar niet zozeer vanwege het opvallen, maar meer omdat ze ook overtuigd waren van de rol van de verpakking in het concept. Het was, om het maar te zeggen, een rond verhaal.’
Inmiddels is zevenstuksverpakking aangevuld met een drie- en tienstuksmodel. Deze laatste is overigens niet rond, maar langwerpig. Wat de drie verpakkingsformaten wel gemeen hebben, is dat ze uit het hetzelfde materiaal zijn geproduceerd.
‘Omdat we met het Rondeel een duurzamer ei op de markt hebben gezet, wilden we vanaf het begin ook een duurzamere verpakking. Dat is vooral richting consument belangrijk omdat je niet een duurzaam product suboptimaal kunt verpakken. Dat werkt conflicterend.’

 

Kokosvezel

Vandaar dat het Rondeel geen heil zag in het karton dat voor gangbare verpakkingen wordt gebruikt. Karton is een biobased oplossing, maar dat hoeft volgens Koelewijn niet per se de meest duurzame oplossing te zijn. Hij vond een producent in Thailand die de doosjes op basis van kokosvezels (afvalmateriaal) kon maken. Deze volledig composteerbare dozen hadden, ondanks dat ze 14.000 kilometer af moesten leggen, nog steeds een lagere CO2-footprint dan karton. Het laatste is vooral te wijten aan het energieverbruik om karton te recyclen, aldus Koelewijn.
‘Wel hadden we al snel het idee dat we deze keten op een duurzamere manier in konden richten door de oplossing dichter bij de huis te gaan zoeken. Daarbij kwamen we uit bij Paperfoam, een bedrijf dat ook nog eens in het hart van de Nederlandse ‘eierbelt’ is gevestigd.’
Paperfoam (zie kader) produceert een gelijknamige suspensie, waarmee het op basis van injection moulding verpakkingen produceert voor met name non-food producten als electronica en persoonlijke verzorging, onder andere de scheerapparaten van Philips. Met het Rondeel zette Paperfoam ook gelijk de eerste stap in de fast moving consumer goodsmarkt, lees de supermarkt.

 

Lager energieverbruik

Volgens Paperfoam directeur Mark Geerts is de suspensie grotendeels biobased. ‘We gebruiken, naargelang de toepassing, verschillende mixen, maar je kunt uitgaan van 70 procent natief aardappelzetmeel, 10 tot 15 procent vezels (uit de papierindustrie, red.), 10 tot 15 procent water en 10 tot 15 procent een premix, die nog enkele fossiele componenten bevat. Overigens is de gehele tray, exclusief het papieren label, volledig composteerbaar en voldoet het aan de strenge composteerbaarheidseisen in Nederland en Duitsland.
Geerts stelt dat de productiewijze te vergelijken is met wafelbakken: de verpompbare suspensie wordt daarbij gespoten in twee delen die tegen elkaar worden gedrukt. Het mooie van het proces is dat het ‘wafelijzer’ niet hoeft af te koelen, zoals bij plastics het geval is. Hierdoor valt het energieverbruik zeer gunstig uit, aldus Geerts. ‘Bij de productie van een standaarddoos van zes eieren komt 32 gram CO2 vrij, bij een Paperfoam-doosje, met één ei meer, is dat 3,2 gram. Omdat de verpakking lichter is dan karton, circa 25 procent, is de CO2-uitstoot ook minder. In totaal, over de gehele life cycle, verbruikt een Rondeel-verpakking 41 gram CO2, een kartonnen verpakking 75 gram.’

 

Problemen met reststromen

Nu gebruikt Paperfoam natief aardappelzetmeel dat het betrekt uit binnen- en buitenland, de papiervezels komen uit de papierindustrie. Het bedrijf kijkt echter ook naar alternatieven die duurzamer en goedkoper zijn. Aardappelzetmeel zou ook uit reststromen kunnen worden gewonnen en de vezels uit de papierindsutrie zouden ook vervangen kunnen worden door bijvoorbeeld grasvezels. Geerts stelt dat zijn bedrijf al experimenteert met alternatieven voor beide componenten maar dat de resultaten nog niet tevredenstellend zijn.
‘Als je weet dat natief aardappelzetmeel al fluctueert in kwaliteit, dan is het zetmeel uit reststromen nog wisselvalliger van samenstelling. Dat betekent dat we onze machines hier bijna niet op in kunnen stellen. Ook zorgt het zetmeel dat soms coaguleert, voor verstoppingen in de leidingen. Dat leidt weer tot productiestops en afgekeurde verpakkingen, waardoor het proces te duur wordt.’

 

Suikerbietenloof

Ook voor de andere component, de vezels, zijn alternatieven voorhanden. Nu gebruikt Paperfoam virgin vezels voor haar suspensie. Vezels uit reststromen of uit de natuur, grasvezels of vezels uit tomatenloof, zijn volgens Geerts interessante opties, maar ze werken nog niet. ‘We hebben geëxperimenteerd met deze alternatieven en het goede nieuws is dat we een bakje konden maken. Het slechte nieuws was wel dat alle sterkte-eigenschappen verloren gingen, omdat de vezels onvoldoende weerhaakjes bevatten die in elkaar grijpen. We kunnen dat gemis ook niet compenseren met een andere mix Een andere uitdaging, met name bij natte vezels, zijn de kosten van het drogen en opwerken, waardoor de grondstof te duur en ook minder duurzaam wordt. Ik voorzie wel dat we op termijn grondstoffen krijgen, waarmee we vergelijkbaar kunnen presteren. Ik denk daarbij vooral aan suikerbietenloof en grasvezels.’