Marga Kool en Jan Veenstra zijn beiden schrijver van een gedeeltelijk Drentstalig oeuvre. Tijdens een culturele avond die Noorderbreedte in 2006 voor zijn lezers had georganiseerd in het Strokasteel in Veenhuizen, hoorde ik hen voor het eerst voorlezen, in het Drents. Door de prachtige klanken en de mooie droge humor werd ik meteen een fan. Else de Jonge sprak met hen: over schrijven in de streektaal, het zelfbewustzijn van Drenten en het belang van een eigen plek in tijden van globalisering.

Jan Veenstra was al een flink eind op dreef met zijn nieuwe roman, Here weg, toen Marga Kool, collega-schrijver en levens-
partner, hem adviseerde een ander vertel
perspectief te kiezen. ‘Ze vond dat ik een andere hoofdfiguur moest nemen, een personage dat tot dan toe een wat marginale rol in het boek gespeeld had’, vertelt de auteur. Het bleek te werken, maar de suggestie opvolgen betekende dat hij zeventig pagina’s tekst terzijde moest leggen. ‘Het waren fragmenten die niet langer pasten in de lijn van het boek.’ Het lijkt Veenstra niet nadrukkelijk te deren. ‘Die fragmenten duiken misschien in een ander verhaal wel weer eens op.’
Het is een voor de hand liggend onderwerp in een gesprek met een schrijversechtpaar: heb je effect op elkaars schrijverschap en waaruit bestaat die invloed dan? ‘We zijn belangrijke critici voor elkaar en we sparen elkaar daarbij niet’, vertelt Kool. ‘Uiteraard proberen we constructief te zijn. Juist omdat we allebei schrijven, weten we hoe hard een oordeel kan aankomen. Maar wij beperken ons niet tot verbetersuggesties op zinsniveau. Het komt voor dat we zeggen: hier kun je maar beter mee stoppen.’
De wederzijdse invloed beperkt zich niet tot kritiek leveren. Ze doen elkaar ook onderwerpen aan de hand, wijzen elkaar op beelden en anekdotes en werken geregeld samen aan een tekst. ‘Ooit hebben we in de auto onderweg naar Zwitserland een toneelstuk in elkaar gezet. We praatten er de hele rit over: ik achter het stuur, Marga met een schrift op schoot’, vertelt Veenstra. Nee, een roman hebben ze nog niet samen geschreven. ‘Maar dat gaan we nog wel een keer doen.’

Gemoedelijke ironie

De oeuvres van Marga Kool en Jan Veenstra zijn bepaald veelzijdig: behalve romans en verhalen schrijven ze toneelstukken en cabaret- en liedteksten. Veenstra schreef bovendien wagenspelen en een detective. Kool vertaalde poëzie van Nijhoff, Rilke en Vasalis in het Drents en maakte naam met eigen dichtbundels. Op Poetry International droeg ze verschillende keren voor uit haar werk, dat door critici vergeleken wordt met dat van Ellen Warmond, Neeltje Maria Min en Vasalis.
Plattelandscultuur, dorp en stad, de Drentse taal en volksaard, de overgang van een gesloten naar een open samenleving, Drenthe in de jaren vijftig en zestig, popmuziek en de emancipatoire rol daarvan: het zijn maar een paar van de thema’s uit het universum van het schrijversechtpaar. Melancholie, relativering en humor kenmerken beider werk. Veenstra en Kool schrijven naast fictie ook columns. Veenstra laat zich daarbij graag inspireren door de Tsjech Jaroslav Hašek. Die gaat in zijn verhalen over ‘de lotgevallen van de brave soldaat Svejk’ valse pretenties en gewichtigdoenerij te lijf met ogenschijnlijk gemoedelijke ironie – een stijl die de Drent in Veenstra aanspreekt. ‘Drenten zwijgen of uiten zich in zelfspot. Dat laatste lijkt innemend: mensen denken dat je jezelf relativeert. Maar uiteindelijk keert je hoon zich tegen de ander. Ik vind dat een mooi stijlmiddel.’
Doelwit van Veenstra’s spot zijn moderne managers en vertegenwoordigers van politiek en bedrijfsleven. In Kools columns vormt het eigen leven het uitgangspunt voor maatschappelijk engagement; haar onderwerpen variëren van het recht een hoofddoek te dragen tot antihondenpoepbeleid en het belang van een door de overheid gedicteerd vrouwenquotum.

Liefde

Waar zingen in een minderheidstaal – zie het succes van Nynke Laverman en Daniël Lohues – geen belemmering blijkt te zijn voor populariteit buiten de eigen taalgrenzen, staat schríjven in het Drents haast garant voor een beperkt lezerspubliek. Kool en Veenstra schrijven beiden in het Nederlands én in het Drents. Wat drijft de twee in hun trouw aan de streektaal?
‘Ik heb daar verschillende motieven voor’, vertelt Kool, die het Drents niet van huis uit leerde. Ze maakte zich de taal eigen op straat en op school nadat ze op elfjarige leeftijd met haar uit het Westen afkomstige ouders van het Twentse Vroomshoop naar het Drentse Zuidwolde verhuisde. In haar roman Een kleine wereld, de deels autobiografische schets van een jeugd op het Drentse platteland in de jaren vijftig van de vorige eeuw, vertelt ze tot welke kleine culturele ongemakken de taalbarrière soms leidde. ‘Stik ie mij de gek an?’ vraagt de grootmoeder van een vriendinnetje wantrouwig aan de elfjarige hoofdpersoon, nadat die de oude dame keurig met ‘mevrouw’ heeft aangesproken.
Dat Kool in het Drents is gaan schrijven had aanvankelijk te maken met nieuwsgierigheid. ‘Nadat ik zo’n veertig jaar geleden begonnen was met gedichten schrijven in het Nederlands, vond ik het interessant om te onderzoeken of het me zou lukken me ook in het Drents over mijn gevoelens uit te drukken. Over liefde en erotiek werd toen in het Drents nog nauwelijks geschreven. Het verraste me hoe leuk ik dat vond.’
Het Drents, vindt Kool, nodigt ertoe uit dingen te zeggen met een omtrekkende beweging. Ze is ervan overtuigd dat hun taal weerspiegelt hoe mensen zijn. Relativeren, niet heel uitgesproken zijn, een ontkennende vorm kiezen om een gezichtspunt naar voren te brengen: het zijn kenmerken van het Drents die ook iets zeggen over de Drentse volksaard. ‘Vroeger zeiden mensen hier niet zo gemakkelijk: “Ik hol zo ongeleuflijk veul van oe”, maar wel “ik mag oe geern lieden”.’
Het geringe vocabulaire dat het Drents heeft voor emoties acht ze typerend. ‘Er zijn natuurlijk Drenten die heel adequaat over hun gevoelens kunnen spreken, maar die gebruiken daar meestal leenwoorden voor uit het Nederlands. Veel oudere Drenten spreken niet zo gemakkelijk over wat hen raakt. Wat uiteraard niet wil zeggen dat ze weinig voelen. Naarmate mensen elkaar beter kennen, wordt praten van minder belang. Communicatie verloopt meer fysiek.’
Ze verwoordde die waarneming onder meer in het gedicht ‘Achter oen ogen’. De eerste strofe daarvan luidt: ‘Achter oen ogen/giet veule verbörgen/oen zörgen/geef ie niet pries/ om aover oen liefde/ mar niet te proaten’. Het gedicht wordt veel geciteerd in overlijdensadvertenties. ‘Mensen vinden dat onuitgesprokene dan blijkbaar kenmerkend voor hun overleden vader of moeder.’
Naast persoonlijke nieuwsgierigheid dreven emancipatoire motieven Kool bij haar keuze voor het schrijven in de streektaal. Toen ze in het onderwijs zat, hoorde ze collega-onderwijzers Drentssprekende kinderen corrigeren met de uitspraak dat je ‘nétjes hoort te praten’ en zag ze ouders die het Drents zelf uitstekend beheersten het hun kinderen principieel níet leren. De meeste Drentse jongeren spreken daardoor inmiddels de enige taal van hun grootouders niet meer. ‘Doodzonde. Veel Drenten schaamden zich voor hun taal. Terwijl het Drents zo mooi is, zo eigen. Ik dacht: als ik erin slaag te laten zien dat die taal ook de drager kan zijn van erkende literatuur biedt dat tegenwicht aan die schaamte.’
Taalactivistische overwegingen motiveerden Kool ook organisaties op te richten als streektaaluitgeverij Het Drentse Boek. Haar inspanningen voor het Drents hebben niet kunnen voorkomen dat veel jonge mensen het Drents niet meer machtig zijn. Anderzijds ziet ze ook dat het belang van streektalen toenemend erkenning krijgt, in de muziekwereld bijvoorbeeld, en de gezondheidszorg.

Drempelverlagend

Het is betrekkelijk, meent ze, dat je met schrijven in het Drents een gering aantal lezers zou bereiken. ‘Het aantal mensen dat poëzie in het Drents wil lezen ligt relatief ver boven het aantal Nederlanders dat Nederlandstalige poëzie leest. Veel bundels die uitgekomen zijn bij Het Drentse Boek hadden een oplage van duizend exemplaren en die werden probleemloos verkocht.’ Achter Oen Ogen, Kools eerste dichtbundel, beleefde acht herdrukken en had daarmee verkoopcijfers die in Nederland voor poëzie uitzonderlijk zijn. ‘Het Drents werkt dus ook drempelverlagend. Tenminste bij poëzie. Maar Jan en ik zijn het erover eens dat een roman schrijven in het Drents geen zin heeft.’ Dat Veenstra zich met Tammo Tiesink en het liek op zolder ooit waagde aan een detective in het Drents is een uitzondering. ‘Marga moest in een vakantie het Drentse boekenweekgeschenk schrijven. Ik wilde proberen in dezelfde tijd ook een boek te schrijven. Er was nog geen Drentse speurdersroman. Mij leek dat een mooi experiment.’
Voor Veenstra is de vraag of een tekst geschikt is voor orale overdracht beslissend bij de keuze voor het Drents. Nee, hij beschouwt zich niet als taalactivist, hoewel hij wel sympathiseert met mensen die zich inzetten voor het Drents. ‘Ik schrijf om contact met een publiek te maken en ik gebruik daarbij de taal die me dat mogelijk maakt. Een roman schrijven doe je met het oog op een lezerspubliek. De leesvaardigheid in het Drents is gering; zelfs mensen die het goed spreken herkennen het woordbeeld maar moeizaam. Als ik bij voorbaat weet dat hoogstens driehonderd mensen mijn boek zullen kunnen lezen, vind ik dat niet de moeite waard.’
Zelf leerde Veenstra het literaire Drents kennen via de radio. ‘Max Douwes, die op de RONO verhalen voorlas, vond ik heel inspirerend. Wat hij deed wilde ik ook uitproberen. Ik ontdekte daardoor trouwens ook dat schrijven in het Drents me toegang geeft tot een deel van mijn herinnering. Het helpt me om mijn verbeelding op gang te brengen.’
Ze hebben heel wat zalen afgereisd, Kool en hij, individueel, samen en met derden, om voor te dragen: verhalen te vertellen, gedichten voor te lezen. In de jaren tachtig stonden optredens met dichter Roel Reijntjes en singer/songwriters Duo Karst garant voor volle zalen. Met zanger/pianist Geert Jan Braber startten Veenstra en Kool in 2002 een avondvullend programma met gedichten en liedjes in het Drents. Ook dat werd razend populair. ‘Er waren winterseizoenen dat we wel drie keer per week optraden’, vertelt Veenstra. ‘Maar na een jaar of acht heb je alle literaire cafés, vrouwenverenigingen en historische genootschappen wel gehad. Toen vonden we het mooi geweest.’ Er zal ‘op enig moment’ wel een nieuw programma komen, voorspelt hij. ‘Maar eerst moeten er nog boeken af. Als je steeds op pad moet, schiet het schrijven erbij in.’

Gebrek aan zelfbewustzijn

‘Warm deur en deur/het huus van oen taal/ daj een plek hebt/ um te aoverleven’, schrijft Marga Kool in het gedicht ‘Schrieven muj’. ‘Juist in een groter wordende wereld wordt het belang van een eigen plek, van kleine verbanden en van ergens bij horen groter’, stelt ze. ‘Globalisering betekent immers niet dat álles kosmopolitisch wordt.’ Ze is stellig van mening dat mensen ruimte moeten krijgen voor hun eigen taal en cultuur. ‘En dat is niet hetzelfde als je afsluiten voor alles wat daarvan afwijkt en kritiekloos de eigen cultuur omarmen. Dat zeg ik óók in het gedicht: ‘vechten zuj/ …/breken wat onweerdig is/ en wat goed is ruumte geven’. Maar hoe zelfbewuster je bent, des te vrijmoediger je je eigenheid durft in te brengen in een grotere wereld.’
Ze wil niet generaliseren, maar het gebrek aan zelfbewustzijn en eigenwaarde dat je bij veel plattelanders aantreft, is bij Drenten net een beetje groter, meent ze, en belemmert hun emancipatie. ‘Dat inferioriteitsgevoel is gelukkig veel minder geworden in de afgelopen jaren, maar het is er nog altijd. Het drukt zich uit in overmatige bescheidenheid, snel denken dat een ander het beter kan, in niet deelnemen aan het publieke debat of het bestuur van publieke organisaties. En daar dan ondertussen ook de pest over in hebben. Zo’n collectief minderwaardigheidsgevoel is geen goed vertrekpunt om onbevangen het contact met wat anders is aan te gaan.’
Haar uitspraken over de emancipatie van Drenten gelden ook in groter verband, benadrukt ze. Kool is ‘faliekant tegen’ de integratiepolitiek van het huidige kabinet. ‘Natuurlijk moeten mensen die hier komen inburgeren, maar laat ze de trots op hun eigen cultuur behouden. Als je kinderen leert dat hun cultuur niet deugt, dat ze niet netjes zijn als ze de taal spreken die ze thuis geleerd hebben, dan leg je de kiem voor haat. Denigrerend doen over wat essentieel bij mensen hoort, over wat mensen zijn, kan op termijn niet zonder gevolgen blijven.’ Kwalijk vindt ze het, hoe weinig de huidige politiek geleerd lijkt te hebben van de ontwikkeling van de Molukse gemeenschap, een minderhedengroep waarvoor ze zich jarenlang actief inzette als gedeputeerde en als bestuurslid van het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers. ‘De problemen met Molukkers kwamen ook voort uit volstrekt gescheiden werelden. Pas toen met de gijzelingen hun woede niet meer te negeren viel, kwam de politiek met een duizend-banenplan, geld voor onderwijs in de eigen taal en cultuur, respectvolle dialoog. Dat werkt. Nu is het een onbesproken, geïntegreerde groep.’
Ook Veenstra gelooft dat waar mensen hun eigenheid wordt ontnomen ressentiment de kop opsteekt. ‘Eerder zag je dat bij de autochtone bevolking in de oudere stadswijken. Nu slaat het door naar de andere kant. Als je niet iedereen een eigen plek gunt, ontstaat er verwijdering, gevolgd door angst en wrok. Dan gaat zelfs “van horen zeggen” een rol spelen.’ ‘Bezopen’ vindt hij het, dat er in Drenthe, waar je maar zelden een Turk of Marokkaan tegenkomt, zoveel PVV-stemmers zitten.

Hoogeveense universiteit

Dat Drenthe nagenoeg volledig uit plattelandsgebied bestaat is ook een oorzaak van het al te bescheiden zelfbewustzijn van Drenten, meent Veenstra. ‘Veel jongeren vertrekken voor hun studie uit Drenthe. Als ze al terugkomen is dat pas als ze middelbaar en gesetteld zijn, dan kopen ze hier een boerderijtje. Daardoor heerst hier een mbo-cultuur. Het ontbreekt Drenthe aan de sociologische categorie die je nodig hebt voor de opbouw van een samenleving: die van jonge mensen die iets geleerd hebben, die durven experimenteren en die de maatschappij vanuit een nieuwe optiek vormgeven. Zo’n categorie hoeft niet dominant te zijn, maar in Drenthe is die grotendeels afwezig.’ Hij noemt contact met stedelijke cultuur van groot belang voor de emancipatie van Drenthe. ‘Met een universiteit in Hoogeveen was het hier heel anders geweest. Ook door alle cultuur die daarbij hoort: bibliotheken, theatergezelschappen, debatten, muziek. Zulke dingen, die van invloed zijn op een samenleving, die moeten wij nu voor een groot deel van ver halen.’
Hij zou daarom ‘niet tegen’ een samengaan zijn van Drenthe en Groningen. ‘Ik heb in beide provincies gewoond en ik vind dat ze prima bij elkaar passen, zowel geografisch als qua mentaliteit. Tegen iedereen die vindt dat Groningen de handen van Drenthe moet afhouden, zeg ik: Groningen is het best gelukte Drentse dorp, daar aan het eind van de Drentse Aa.’ Kool sluit zich bij hem aan maar zou niet willen dat heel Drenthe de stadscultuur overneemt. ‘Stad en platteland hebben beide hun waarde. Tegenover de levendigheid van de stad staat de rust en de bezinning van het platteland. Die twee sferen moeten elkaar kunnen blijven aanvullen.’

Trefwoorden