Een koude dinsdag in februari, plaats van handeling is boerderijcamping Wildeboer in Fort, achter Zuidwolde in Zuidwest-Drenthe. Op een winderig veld achter de boerderij, waar in de zomer de caravans staan, staan een stuk of acht kale boompjes hulpeloos met hun voeten in de sneeuw. Op het erf spelen twee honden, er is een open schuur met materieel, de een meter hoge heg om het kampeerveldje biedt nergens beschutting tegen. Van de velden erachter komt van ver het geluid van trekkers. Een voor een komen de mannen van de hoogstamfruitbrigade het erf oprijden. Ze zijn gebeld door boer Harjan. Die had geconstateerd dat zijn appel- en perenbomen het niet zo best deden. In de zomer staan ze wat magertjes tussen de groenkampeerders, ’s winters zijn ze aan de elementen overgeleverd. In tien jaar zijn ze niet veel gegroeid. Er moet wat gebeuren. Er is deskundige hulp nodig, voor het te laat is.

De mannen van de brigade staan met warme kleren aan om Kees Contant heen, een zestiger met een ringbaardje en een stofjas. Kees is de trekker van de groep. Hij vertelt over de situatie ter plekke en het plan van aanpak. De wintersnoei, zegt hij, is bedoeld om de boom te stimuleren. In de winter staat de boom stil, je krijgt nette snoeiwonden, er is minder kans op infecties. Als je te laat snoeit, kan de boom gaan bloeden. Dat is niet goed.
We gaan kijken, zegt Kees: waar zit er te veel hout? Snoeien is afwegen: hoe willen we dat de boom gaat groeien? Waar rem je af, waar stimuleer je, hoe breng je ‘de fabriek die een boom is’ in balans? Wat is de tak waarvan je zegt: dit is de tak die we laten groeien, bloeien en dragen? Een perenboom heeft een verticale harttak, bij appelbomen snoei j…