Regionale identiteit: hebben we nog iets aan dat begrip? In een serie essays verzamelt Noorderbreedte mogelijke antwoorden op deze vraag. Abe de Vries wil 'aan die clichématige zelfbevlekking een einde maken' en stelt de regionale identiteit ter discussie. Tegelijkertijd koestert hij 'zelfbesef'. De vries wil 'het koesteren in de blijde wetenschap dat ‘het goede leven’ zich niet alleen, of zelfs voornamelijk, in de verlammende, debiliserende anonimiteit van grote steden afspeelt'.

‘Regionale identiteit’ is en vogue. Althans, bij politici, plannenmakers, tv-producenten, wetenschappers en ondernemers – maar niet meteen bij degenen die worden verondersteld zelf zo’n identiteit te hebben. Laten we eens naar Noord-Nederland kijken. Vraag de noordelijke intellectueel naar haar of zijn regionale identiteitsbeleving, en het grote sorry-zeggen neemt een aanvang. Ach, dat is een overblijfsel van vroeger… Of: het is niet belangrijk. Of: het is folklore. Hoe dan ook, het is verwerpelijk, een onhebbelijkheid, een vervelende reflex. Iets wat overwonnen moet worden. Tegenwoordig ben je immers wereldburger!
In veel van de bijdragen aan de vorig jaar door uitgeverij Noordboek gepubliceerde bundel Mijn land is mooi, mijn land is groen – met essays, verhalen en gedichten over regionale identiteit, naar aanleiding van een prijsvraag van het JM Fonds – kom je wel iets van die sorry-houding tegen. Dat is opvallend, onder andere omdat de laatste jaren op veel terreinen juist wordt gepoogd de regionale identiteitsbeleving als in beginsel positief te presenteren. Marketingorganisaties doen hun best om provincies en steden van een geheel eigen karakter te voorzien, en dat mogen ze doen met forse budgetten. Groningse politici die heil zien in bestuurlijke fusies spreken graag over een ‘noordelijk landsdeel’, al dan niet onder het mom van efficiency en kostenbesparingen. Kunstenaars knopen aan bij thema’s en motieven uit het ‘streekeigene’. De media gaan in hun programmaformules massaal de boer op, enzovoort.
Met andere woorden: tegenover de offensieve economische vulgarisering en politieke instrumentalisering van regionale identiteit staat een sterk relativerende, veelal defensieve, zich excuserende houding van de regionale intelligentsia. Ik kan mij in die houding niet vinden.

Onbestendige ballast

Zeker, dit artikel is geschreven door een Friestalige Fries, geboren in een klein dorpje bij Harlingen, iemand die zich van de taal en geschiedenis van zijn landstreek zeer bewust is – maar ook door iemand die de gevaren van idealisering en nostalgie kent, en die bovendien wel eens lange reizen naar verre landen heeft gemaakt. Het imago dat de Friese beweging elders heeft, zal deze tekst wellicht parten spelen, maar daarbij is het goed te bedenken dat het filosoferen over regionale identiteit in Nederland juist in Friesland is begonnen. Zoals regionaal historicus Maarten Duijvendak schrijft in Regionaal besef in het Noorden: ‘In Friesland kwam de ontwikkeling van een regionaal besef eerder op gang dan elders. Hier was reeds in het begin van de negentiende eeuw met het Friesch Genootschap een duidelijk provinciaal verband ontstaan en ontplooide zich een regionale beweging met activiteiten rond eigen taal en cultuur, gedragen door verschillende delen van de middenklassen. Deze vroege ontwikkeling van de Friese beweging heeft in Nederland model gestaan voor de algemene beeldvorming over regionale identiteit en regionaal besef.’
Maar wat voor Friesland geldt, geldt soms in dezelfde en soms in wat mindere mate ook voor Groningen en Drenthe. Ook daar spelen tendensen die ingaan tegen de uniformerende en globaliserende wereldcultuur, waaraan iedereen actief deelneemt en waarmee iedereen passief wordt geconfronteerd. Zoals het persbericht van de JM Prijs 2009 vermeldt: ‘Mensen gaan meer hechten aan hun eigenheid en identiteit. Ze doen hun best om tradities en streekeigen kenmerken te profileren en te versterken. In het noorden is dat heel zichtbaar. Streektalen worden gekoesterd, regionale producten en productie worden zeer gestimuleerd en de provinciale landschappen en culturele activiteiten worden hoog gewaardeerd en uitgevent.’ De drie noordelijke provincies zijn nu eenmaal perifere gebieden in de politieke eenheid Nederland, die haar zwaartepunt, haar centrum vindt in de dichtbevolkte Randstad. Maar die eenheid en dat centrum verliezen aan invloed en gewicht en moeten – net als alle nationale constructies – terrein prijsgeven aan onder meer Europa, de mondiale economie, wereldproblemen en de grote cultuurproductiecentra in Amerika.
En daar sta je dan, als Fries, Groninger of Drent. Een idyllisch beeld van het platteland heb je al lang niet meer. Je weet heel goed dat de aloude tegenstelling tussen Gemeinschaft (plattelandssamenleving gebaseerd op territorium, relaties, familie, homogeniteit) en Gesellschaft (stedelijke samenleving gebaseerd op functies) niet meer bestaat, dat ook het leven op het platteland is ge-urbaniseerd, geïndividualiseerd en geanonimiseerd. ‘De rurale idylle, een representatie van het platteland als een gebied met een prettig, gezond en probleemloos bestaan, veilig genesteld in een hechte gemeenschap en een aantrekkelijke natuurlijke omgeving, lijkt vooral bij ouderen vertegenwoordigd’, schrijft Paul Huigen in zijn essay ‘De route van Noord-Nederland’. Verder werd ook jij uittentreure onderwezen dat iedere identiteit een constructie is, gemaakt, bedacht, dus wat moet je in het hier en nu eigenlijk met zulke onbestendige ballast uit het verleden? Wat moet je met je regionale identiteit?

Actief op zes gebieden

Dat woord, ‘identiteit’, komt van het Latijnse idem: hetzelfde. Als we spreken over onze identiteit, vragen we eigenlijk waaraan wij gelijk zijn, wie wij zijn, en misschien ook wel wie we in de toekomst zouden willen zijn. Het is goed om het onderscheid met imago te maken. Identiteit is hoe wij vinden dat we zijn, waarin we van anderen verschillen; imago is hoe anderen vinden dat we zijn, en hoe wij van hen verschillen. Ons zelfbeeld wordt – als het over onze regionale identiteit gaat – voor een groot deel bepaald door de regionale situatie met betrekking tot landschap, bevolkingsdichtheid, economie, geschiedenis, taal en cultuur (Buursink 1991). Het mooie en nuttige nu van het ‘wij-gevoel’ dat een zelfbewuste regio kent, is dat het leidt tot inzet – activiteit – van z’n inwoners op alle zes zojuist genoemde gebieden. Die activiteiten worden immers niet alleen ontplooid vanuit een puur persoonlijke ambitie of behoeftebevrediging, maar hebben in veel gevallen ook een sociale achtergrond. Voor een deel komt die inzet voort uit een ‘wij-gevoel’, met andere woorden: het individu voelt zich verantwoordelijk voor het geheel. Daarbij komt dat het individu op lokaal en regionaal niveau nog werkelijk een ‘verschil kan maken’: zijn acties kunnen relatief snel een zichtbaar resultaat hebben.
Waar een maatschappij die volledig Gesellschaft geworden is ertoe tendeert om alle onbetaalde, maar maatschappelijk toch belangrijke werkzaamheden op de overheid af te willen wentelen, daar kan een moderne plattelandssamenleving zoals die tegenwoordig in Noord-Nederland bestaat, blijkbaar nog altijd een forse sociale inzet plegen op basis van individueel verantwoordelijkheidsgevoel en vrijwilligheid. Dat is verheugend – al is het de meeste essayïsten in Mijn land is mooi, mijn land is groen blijkbaar ontgaan. Onze nationale cultuurpsychiaters klagen over de calculerende burger, die graag veel en hard scheldt op de falende overheid maar zelf alleen maar in beweging komt als-ie ergens een cent ziet liggen. Dat lijkt me voornamelijk een morele diagnose van de samenlevingspraktijk – of het gebrek eraan – in de Randstad. Of zoals psychologe Roos Vonk het onlangs zei in de Leeuwarder Courant: ‘We voelen ons niet meer verantwoordelijk voor een probleem. Dat geldt in nog sterkere mate voor de jongere generatie. Die groeit op in een wereld die te complex is en weet: Ik kan niets veranderen. Ze wenden zich af en denken: Dan maar mijn eigen leven leuk maken.’

Boertjes
De kleinschalige samenlevingsvormen die overheersen op het platteland doen dus een groter beroep op sociale participatie en politieke betrokkenheid, en daarbij speelt een regionaal ‘wij-gevoel’ niet zelden een rol. Een goed voorbeeld is de grote respons van (voornamelijk) Friese kunstenaars op een oproep van Albertina Soepboer en mij om werk in te sturen als protest tegen de voorgenomen bouw van een afvaloven aan de rand van de Waddenzee in Harlingen. Wat begon als bezorgdheid over ingrijpende aantastingen van het schitterende Friese landschap, ontwikkelde zich al snel tot politieke kritiek, straatprotesten en een aanklacht tegen de regionale regentencultuur. Lees het essay ‘Een land in overgang’ van Geert Mak in Giftige Zomer/Giftige Simmer, en al snel wordt duidelijk hoezeer Maks betrokkenheid óók te maken heeft met zijn voorliefde voor Friesland.

Natuurlijk hoeven we hier het noordelijke platteland niet te presenteren als een veel ‘betere’ samenleving. Regionale, perifere culturen hebben hun eigen nadelen. Kleinschaligheid betekent ook vaak incestueuze verhoudingen. Een ‘wij-gevoel’ kan ook betekenen dat buitenstaanders of andersdenkenden snel monddood worden gemaakt. Het dorpsleven kent z’n sociale controle en boeren besmeuren in de herfst ’s Heren wegen met modder. Maar laten we niet meer net doen alsof een regionale identiteit iets is dat overwonnen moet worden. Moderne mensen ontplooien zich op allerlei niveaus en in allerlei richtingen. Het NOS Journaal brengt naast het vreselijke nieuws over de aardbeving in Haïti ook het heugelijke nieuws dat de Raad van State de milieuvergunning voor de afvaloven in Harlingen heeft vernietigd.
Wellicht is het ook zaak om ‘identiteit’ en ‘imago’ beter uit elkaar te houden. De stelende nozems in de film De schippers van de Kameleon, die Hielke en Sietse ‘boertjes’ noemen, geven iets weer van het imago dat Noord-Nederland heeft in de Randstad. Boer zoekt vrouw is een kijkcijferkanon. Ook regionale tv-makers doen eraan mee: met een loep zoeken ze alle B-wegen en doodlopende paadjes af naar sneue, onaangepaste types die niet helemaal in orde zijn en die zodoende kunnen dienen om de ‘authenticiteit’ van het platteland kracht bij te zetten.

Laten we aan die clichématige zelfbevlekking nu maar eens een einde maken. Ja, laten we die regionale identiteit ter discussie stellen, in twijfel trekken, bekritiseren, op de vuilnisbelt van de geschiedenis gooien, maar laten we dat zelfbesef vooral ook eens een keertje koesteren, in de blijde wetenschap dat ‘het goede leven’ zich niet alleen, of zelfs voornamelijk, in de verlammende, debiliserende anonimiteit van grote steden afspeelt.

Trefwoorden